Overpeinzing
Hoe weinig komt het er voor de ware beteekenis van een vers of een stuk proza op aan, of de schrijver al of niet behoort tot een ‘oude, oudere, oudste, jonge, jongere of jongste richting’. Is hij van de generatie van '30, van '90, van 1920 of van die welke eerst in 't jaar 2000 tot haar recht zal komen, het doet er weinig toe. 't Eenige wat belang heeft is: heeft iemand het vermocht, in den eenig mogelijken, in den onvervangbaren vorm, in al de oprechtheid van innig wezen en voelen, een deel van het menschelijke, waar we allen toe behooren, uit te spreken? Is daar een levensmoment vereenigd geworden in een uitgelezen kommunie van leven en kunst? Is het iets meer dan een oppervlakkig geluid, een wuft gebaar, een los daarheen geworpen inval, een ijdele bevlieging? Klopt er een menschenhart achter het woord? Stroomt door dat woord het roode levensbloed? Is het den maker van die kunst diepe ernst geweest? Zal zij in onze herinnering een diep spoor nalaten? Of enkel maar wat klank, wat broos gerinkel, als van glazen getik op een festijn, dat afgeloopen is?
Alleen die dichters, welke zóó in ons leven grijpen, zijn ten slotte, de moeite waard om gelezen te worden...
Emmanuel de Bom.