| |
| |
| |
De Vlaamsche gedachte
De Vlaamsche Beweging - in haar verband met de Europeesche gedachtenstroomingen - is een product van Aufklärung en van Romantisme. Naast de natuurlijke liefde van ieder mensch tot zijn eigen taal, die met hem vergroeid is als de lucht en als de grond van zijn geboortestreek, is in deze geestelijke stroomingen, waarvan de eene bij het begin der 19e eeuw wegsterft terwijl de andere wordt geboren, de oorsprong te zoeken van de strijd die enkele Vlaamsche intellectueelen tegen de verfranschingspolitiek der Belgische regeering na 1830 hebben gevoerd.
De Gentsche flaminganten - Willems, Blommaert, Snellaert - die de weldaden van de nationale politiek, van Willem I. hadden begrepen en verdedigd, zagen in de meerherstelling der moedertaal het gepaste en noodzakelijke middel om tot het volk te gaan, om zijn welstand en geluk te vergrooten door de uitbreiding van het onderwijs en het deelachtig maken der volksmassa aan de weldaden der ‘Verlichting’. Dit was de sociale zending dezer beweging. Zij wilden tevens - ook hierin de voortzetting van Koning Willem's politiek - het nationaal bewustzijn van het volk wakker schudden, en door het gebruik der moedertaal door al de standen der maatschappij, de nationale eenheid verwezenlijken. Volksverheffing door de eerbied voor en het onderwijs in de volkstaal, verspreiding van de wetenschap, gematigde liberale opvattingen, afzijdigheid in de politiek: ziedaar de hoofdtrekken van dit geestelijk flamingantisme dat zijn centrum vond in Gent tot Vuylsteke er nieuwe gedachten en een nieuwe geest zal inbrengen. In de groep der Gentsche flaminganten sterft het Vereenigd Koninkrijk der Nederlanden zijn langzame dood. De Vlaamsche Beweging was er gematigd liberaal en stond in het
| |
| |
teeken van de Hollandsche, burgerlijke Aufklärung. Schuchter leunde zij aan bij het orangisme dat echter tamelijk snel wordt opgegeven: de leidende Gentsche orangisten waren verfranscht en franschgezind. De vrees daarbij uitgescholden te worden voor landverraders woog drukkend op de opkomende Vlaamsche gedachte, in deze tijd toen de vrede met Nederland nog niet was gesloten. Willems, die onsympathiek stond tegenover de omwenteling van 't jaar '30, was met de nieuwe staat gauw verzoend na zijn bevordering te Gent en paste zich aan de nieuwe toestanden aan. Hij was de bezieler der eerste jaren. Hem danken wij de eerste publieke manifestatie van de Vlaamsche volkswil: het petitionnement van 1840. Het jaar te voren was het bestaan van het nieuwe Koninkrijk door Willem I officieel erkend: de Vlaamschgezinden dachten nu vrijer te mogen spreken.
Naast Gent kwam, verschillend van geest en van gemoed, Antwerpen te staan. Hier zijn jonge, enthousiaste mannen aan het woord, strijdlustig op litterair en op politiek gebied. Het Vereenigde Koninkrijk was voor hen niet meer de levende werkelijkheid waaraan de Gentenaars met weemoed konden terugdenken. Eenigen der jonge mannen hadden enkele jaren te voren dienst genomen in het Belgisch leger tijdens de opstand. Met hen verloor de beweging momentaan haar groot-nederlandsche achtergrond: het werd een zuivere Vlaamsche beweging, gedragen, niet door humanitair aangelegde geleerden, maar door volksjongens die met de liefde voor hun taal zouden gaan tot het volk.
Partijtwist en verschil in levensopvatting zouden weldra hun vereenigde kracht splitsen en daardoor gedeeltelijk breken. De enthousiaste liefde voor de moedertaal - die ook later aan de Vlaamsche beweging haar romantisch karakter heeft behouden, midden de grootste ellende en ontgoochelingen - bezielde deze jongeren die, teruggaande naar de 14e eeuw - niet naar de 16de, die weldra werd vergeten - droomden van Vlaamsche grootheid en macht. Ook op politiek gebied wilden zij hun krachten meten. Bij ons als elders, was de romantiek sterk politiek aangelegd. Dit optreden zou de latente verdeeldheid die onder de Vlamingen bestond doen scherp uitkomen en een problema stellen waarop zij geen antwoord konden vinden. De Vlaamsche beweging was geen eenvoudige taalbeweging. Dat hadden ook deze eerste flaminganten ingezien, bizonder doordien zij aan de taal zulke groote beteekenis gaven voor het geestelijk en
| |
| |
nationaal bestaan van het volk. Hare beteekenis was dieper: de politieke actie zou dit weldra bewijzen. De binnenlandsche toestand bracht er het zijne toe bij om aan hun eensgezindheid een einde te stellen. De oude unie van Katholieken en Liberalen, dat levenlooze ‘monsterverbond’, was uiteengevallen en beide levensopvattingen stonden dreigend tegenover mekaar na de jaren 1840 toen het bestaan van het nieuwe koninkrijk verzekerd scheen. Wat in 1847 te Antwerpen voorviel bij het scherpe optreden van Van Kerckhoven is aldus, voor wie de ontwikkeling in de gedachten heeft gevolgd, geen verrassing. Hier stonden twee Vlaamsche bewegingen tegenover mekaar. ‘Dat gene waer aen men den naem van tweedragt geeft, is niets anders dan de verdeeldheid van gevoelens over de strekking zelve der letterkunde,’ schrijft Van Kerckhoven in 1851. Dit beteekent dat verder dan de taalbeweging, de aandacht gevestigd was op de orienteering van het geestelijk en nationaal leven van het volk. Voor Conscience en Willems was de Vlaamsche Beweging de reactionnaire aansluiting bij het verleden, zij was het schild waarachter men zich verschanste tegen de nieuwe geest, zooals zij later voor de katholieke partij een dam zal worden tegen ontkerstening. Voor de anderen - de romans van Zetternam getuigen ervan tegenover die van Conscience - moest de taalheropstanding gepaard gaan met een geestelijke hernieuwing door de liberale opvatting van staat en samenleving. Een tijd lang was het samengaan dezer uiteenloopende richtingen mogelijk. De verkiezingen voor den Antwerpschen provintieraad in 1840, de gemeenteverkiezingen te Antwerpen in 1845 bewezen in dit opzicht de dreigende macht der Vlaamsche beweging. In 1847 kwam de scheuring: rechts of links haalde de bovenhand op Vlaamsch of anti-Vlaamsch. Dit beteekende het doordrijven op politiek gebied van wat daarbuiten reeds was gebeurd: Conscience had een nieuwe, katholieke uitgave bezorgd van zijn
Wonderjaar en van de Leeuw van Vlaanderen; het dagblad Vlaamsch België was katholiek geworden. Toen in 1847 Conscience en de zijnen, alhoewel op de katholieke lijst, toch boven de partijen wilden staan, scheurde Van Kerckhoven af om luidop te verkondigen dat voor Vlaanderen geen heil te verwachten was van een katholieke regeering. Wel scheen die tweedracht maar een voorbijgaande. Het Taelverbond bracht de Vlamingen weer samen. In Antwerpen kwam, in 1851, terug een Vlaamsche coalitie
| |
| |
tot stand. Gent had steeds, bij monde van Snellaert, het boven en buiten de partijen voorgehouden en verdedigd. Wonder genoeg zal het nieuwe wachtwoord, dat de Vlaamsche beweging definitief uiteen scheurde, niet uitgaan van Antwerpen, waar de scheuring begonnen was, maar van Gent, waar de eenheid bestond. Het was Vuylsteke die door zijn ‘Klauwaard en Geus’ de raad van Oetker tot een princiepswerkelijkheid maakte: ieder Vlaming moet in de eigen partij strijden ter verovering der Vlaamsche taalrechten. Te Gent werden aldus onder zijn doordrijvende invloed de nationaalgezinde Vlamingen naar de katholieken gedreven, zooals onder zijn invloed ook het ‘Willemsfonds’ een liberale kleur kreeg en de katholieken dreef tot het oprichten van het ‘Davidsfonds’: het tegenover mekaar stellen van twee menschen die in 1836 voor het eerst de Vlaamsche samenwerking hadden verzekerd bij het tot stand brengen der ‘Maetschappij tot bevordering der Nederduytsche Tael- en Letterkunde’. In Antwerpen zelf was de Meetingpartij van de Nederduytsche Bond, die in 1872 het stadhuis veroverde, reeds in 1865 afgebrokkeld door de afscheuring van de Liberale Vlaamsche Bond.
De gedachte van een Vlaamsch-nationale staatspartij had schipbreuk geleden. De onderhandelingen onder de Vlaamschgezinden, de stichting van letterkundige en politieke bonden en vereenigingen, de publicaties van Snellaert, Zetternam en Gerrits: alles werd weggevaagd door de vloed der partijgedachte. De liberale Vlaamsche gedachte, waarop Vuylsteke zeer diep en blijvend zijn stempel heeft gedrukt, knoopte aan bij de vrijheidsstrijd der 16e eeuw: Willem de Zwijger was haar held. De katholieke Vlaamsche gedachte ging terug naar Groeninge: de knielende legerbenden van 1302 waren het ideaal. Alle pogingen om op politiek terrein samen te gaan mislukten: bij het opkomen van het socialisme zal een schakeering te meer op de voorgrond treden. Teekenend kunnen in dit opzicht - tusschen vele andere voorvallen - genoemd worden de drie groeningefeesten te Kortrijk in 1902.
De oorzaken en de gevolgen van dit mislukken eener zelfstandige Vlaamsche partij zijn talrijk. Zij blijven van groot belang voor wie op onze dagen een dergelijke poging gedeeltelijk zag schipbreuk lijden en ook bier ten deele een aanpassing van de nationale gedachte, ditmaal aan nieuwe partijgroepeeringen, beleefde.
| |
| |
Een eerste oorzaak moet gezocht worden in de macht zelf der opkomende Vlaamsche beweging. De agitatie der Vlaamschgezinden, een woelige minderheid van intellectueelen die het aandurfden in eigen taal naar het volk te gaan om het te bewerken, was voor de partijen een te gevaarlijk wapen om niet aanstonds te trachten er de hand op te leggen. Dat dit begon langs de litteratuur om - men denke aan Conscience - om te eindigen in de politiek, was de natuurlijke evolutie. Het is een gevolg van het overwegend litterair karakter der beweging in haar oorsprong en in hare langzame orienteering naar de politiek. De innerlijke armoede der Vlaamsche gedachte zelf was daartoe een welgekomen gelegenheid. In de geweldige strijd die om de katholieke en liberale wereldopvatting rond het midden der 19e eeuw was losgebroken, sprak de Vlaamsche beweging van nationaal ontwaken, van nationale opstanding en van het edele en grootsche van haar doel, bewerend - om de woorden van Snellaert te gebruiken - dat zij was ‘bezorgd voor het welzijn van het geheel, voor de zedelijke opvoeding, de veredeling van gansch het volk’. Maar een positieve inhoud, die boven de antithese katholiek-liberaal stond of zelfs in de schoot dezer partijen de Vlaamsche gedachte in strijd tegenover de niet-vlaamsche moest stellen, hebben de Vlamingen niet kunnen vinden. Dit moet ons niet verwonderen. De flaminganten waren politiek ongeschoold en de meerderheid van 't volk waar zij hun aanhangers moesten zoeken, was politiek nog onmondig en zonder stemrecht. Zij hadden geen ondervinding in de politieke strijd en zij leefden in de illusie dat de zege nabij was; de regeering zou het gewettigde hunner eischen inzien, aan de Vlaamsche taalrechten zou voldoening geschonken worden en aldus zou het Vlaamsche volk zich vrij kunnen ontwikkelen en gedijen tot nieuwe grootheid. Zij hadden het experiment van honderd jaren taalwetgeving nog niet beleefd. In de strijd der gedachten was
daarbij het belang van de staat voor het nationale leven van het volk nog niet zoo pregnant: Vlaanderen was meer verachterd dan verdrukt. De denationalisatie was nog niet systematisch begonnen. Een geduldig onderzoek zal ook moeten uitmaken in hoeverre persoonlijke belangen en veeten de scheuring hebben bevorderd en bestendigd.
De gevolgen van deze aanpassing der Vlaamsche gedachte aan het Belgisch partijwezen zijn doorslaggevend geweest voor de verdere richting en evolutie onzer beweging. Eerst
| |
| |
en vooral: de zuiverheid der Vlaamsche gedachte ging er bij verloren. De Vlaamsche beweging ontaardde van nationale beweging tot taalwetgevingsbeweging. Maar bizonder: in naam van partijbelangen zullen thans de Vlaamschgezinden tegenover mekaar kunnen staan. De Vlaamsche beweging wordt niet alleen een geëxploiteerd kiesmateriaal: in dagen van nood wordt zelfs door de Vlamingen geen blijvende blok meer gevormd rond de Vlaamsche eischen omdat deze telkens in een partijkleedje werden gestoken door wie er het initiatief van nam of als partijpolitiek werden geïnterpreteerd door wie ze wilde bestrijden. Alle pogingen der Vlamingen, vóór de oorlog, om terug tot samenwerking te komen op politiek gebied, zijn onder de invloed van deze omstandigheden min of meer mislukt. Er is echter meer. Het aanpassen der Vlaamsche eischen aan het partijwezen beteekende de aanvaarding van een medezeggingschap der Walen in zuiver Vlaamsche aangelegenheden. Dit niet zoozeer als landgenooten - de Vlamingen waren er zich van bewust dat Waalsche inmenging in Vlaanderen onrechtvaardig was - maar in naam der partijbelangen. Hier was daarbij de toestand in het land dusdanig, dat de politieke grenslijn langs de taalgrens liep. Van beide zijden had men elkaar noodig: het katholieke Walenland Vlaanderen, het liberaal-socialistische Vlaanderen het Walenland. De tegenstelling zelf dreef tot samenwerking. In naam der partij mochten thans de Walen over Vlaamsche aangelegenheden en over de gevechtstactiek mede beslissen. Hoe dit telkens tegen de Vlamingen moest uitvallen is niet moeilijk te bewijzen. Voeg daarbij dat de Vlaamsche beweging door hare inlijving bij de Belgische partijen de invloed onderging der nieuwe nationale gedachte die in België aan 't worden was: deze der centraliseerende Belgische staatseenheid die als grondslag heeft de tweetaligheid van Vlaanderen.
De Vlaamsche gedachte was aldus ontaard. Zij liep verloren in het moeras der partijpolitiek waar het flamingantisch huilkoor tot eenvoudige kiespropaganda in dagen van nood werd gebruikt. De Vlaamsche litteratuur verschrompelde. Zij leed aan bloedarmoede. Het doel der poëzie is - schreef Max Rooses in 1888 - ‘vaderlandsliefde wekken, nationale helden bezingen, lucht geven aan het gevoel van verontwaardiging en schaamte over het verval van onzen stam en de miskenning van het recht, den langenoot oproe- | |
| |
pen om man en Vlaming te wezen’. Wij zaten in het steegje zonder eind, in een huis zonder lucht. In die stik-atmospheer wilde Van Nu en Straks de ramen opengooien. Die jonge mannen wilden de Europeesche winden laten waaien door het Vlaamsche achterbuurtje om er een internationaal plein van te maken. De Negentigers brachten een hernieuwing in de Vlaamsche litteratuur. Zij werd ontrukt aan de hegemonie der flamingantisch-ethische idee, om alleen in dienst te staan van het individu en van het schoone. Het Vlaamschprovinciaal en knus-burgerlijk geknoei werd veroordeeld in naam van de Schoonheid en van de Menschelijkheid. Het was een verruiming der horizonten die van de grootste beteekenis werd voor de Vlaamsche gedachte. De opvatting van schoonheid en litteratuur werd dieper en hechter: de Vlaamsche litteratuur steeg tot een peil dat haar bracht op de hoogte van de buitenlandsche. In Vlaamsch opzicht had dit een dubbel gevolg. Die letterkunde steeg tot een hoogte die haar bracht buiten en boven het volk: er volgde een noodzakelijke vervreemding tusschen de litteratuur en de flamingantische gedachte op een oogenblik dat deze zich bevond op een critisch oogenblik van haar ontwikkeling. Van Nu en Straks is in zijn latere evolutie steeds vreemd gebleven en vreemder geworden aan de Vlaamsche gedachte. Maar anderzijds heeft deze vernieuwing aan Vlaanderen een groote dienst bewezen: zij heeft Nederland
gedwongen te erkennen dat Vlaanderen levenskrachtig was en cultureele mogelijkheden in zich droeg die een waarborg zijn voor de toekomst en de verzekering brengen dat een zich normaal ontwikkelend Vlaamsche volk een geweldige kracht kan aanbrengen in de Nederlandsche beschaving.
En wonder genoeg: het vaandel dat bij deze optocht naar het Noorden in de strijd werd vooropgedragen was geen ander dan dit van het West-Vlaamsche particularisme dat een geniale hoogte had bereikt met Guido Gezelle. De West-Vlaamsche particularist Gezelle, wiens invloed een groot gevaar kon geweest zijn voor Groot-Nederland, was meer dan wie ook de man die Noord en Zuid nauwer tot mekaar bracht.
In West-Vlaanderen was - grootendeels buiten de algemeene Vlaamsche Beweging om - een flamingantisme ontstaan dat een overwegende invloed kreeg op de ontwikkelingsgang der Vlaamsche beweging. De liefde van Gezelle voor de taal en de zeden van het West-Vlaamsche volk was
| |
| |
een katholieke reactie tegen de geest van de tijd; een zich verschansen tegen de vooruitstrevende invloeden die van buiten uit, grootendeels door de verfransching en ook wel door het Nederlandsch, de eigen-aardigheid van het Vlaamsche volk dreigden te versmachten en aldus dit volk te ontkerstenen. Bij zijn leerling Verriest - een scherper geest en een strijdzamer natuur - was dit begrip reeds breeder geworden. De West-Vlaamsche idee is reeds uitgewerkt tot de gemeenschap van het Vlaamsche volk en de Vlaamsche beweging is breeder uitgegroeid tot een strijd tegen onnatuurlijke verfransching. Een verloren genie was in dat midden Albrecht Rodenbach: litterair en politiek. Litterair was hij gevormd onder de invloed van het buitenland, buiten de muffe atmospheer van de flamingantische litteratuur. Politiek sloot zijn werkelijk Vlaamsch-nationale gedachte aan bij een algemeen germaansch gevoelen van germaansche samenhoorigheid. Hij stond alleen en zijn litteraire lijn liep door in Verschaeve en Dosfel die het verband tusschen litteratuur en Vlaamsche gedachte bleven rechthouden, buiten Van Nu en Straks om. Het groote werk van Rodenbach echter was de studentenbeweging. Deze doordrong het West-Vlaamsch particularisme. In eenigszins gewijzigde vorm zal zij zich over gansch Vlaanderen verspreiden: langs Van Nu en Straks om, door een reeks jeugdleiders, waarvan als woordvoerders bizonder te noemen zijn Dosfel en Van Cauwelaert.
Kenmerk dezer West-Vlaamsche studentenbeweging was: de wording tot Vlamingzijn door eigen kracht en eigen werk, tegen de overheid in, die was in dit geval voor West-Vlaanderen, de geestelijke overheid. Het eerste kenmerk zal, versterkt door Van Nu en Straks, door gansch het Vlaamsche land worden overgenomen. Het tweede blijft eigen aan West-Vlaanderen. In het overige van het land wordt die revolutionnaire geest echter door de invloed van Vermeylen's Kritiek vervangen. Die West-Vlaamsche studentenbeweging moest groeien uit eigen aard en door eigen kracht; bij de hoogere geestelijkheid vond zij nooit anders dan wantrouwen, kwaadwilligheid en vervolging. Dit gaf aan de ‘blauwvoeterie’ haar karakter van weerspannige, koppig-harde Vlaamsche overtuiging die zich niet liet ontzenuwen door de zoogezegde eischen van een hoogere cultuur. Wat het wachtwoord zou worden van Vermeylen en van het kultuurflamingantisme: buiten de staat en door eigen kracht,
| |
| |
Vlaming worden om mensch te zijn, was in West-Vlaanderen sedert jaren een levende werkelijkheid in de harde kamp der Vlaamsche studentenschap. Deze studentenbeweging is eigen gebleven aan West-Vlaanderen en heeft geen grond gevonden erbuiten: daar werd ze aanstonds gecanaliseerd en afgeleid langs missiebonden, onthouderspropaganda en andere religieuse en ethische begrippen, die het Vlaamsch niet op zich zelf beschouwden als waarde, maar alleen als middel voor andere doeleinden.
De geest van Van Nu en Straks was aldus litterair verwant aan de West-Vlaamsche particularisten. In Vlaamsch opzicht was hij het niet, maar hij zou het worden door een misverstand. Dat misverstand was Vermeylen's Kritiek der Vlaamsche Beweging. Voor Vermeylen zelf was het de brooddronkenheid van een anarchistische jeugd die er danig plezier aan beleefde het flamingantisch kraampje overhoop te stampen. Vermeylen zelf negeerde de staat, maar hij stelde de flaminganten voor de conclusie van hun niet doordachte eischen en opvorderingen. Hij dwong ze klaar te zien in de gevolgen hunner daad. Hij deed dit niet uit eigen Vlaamsch radicalisme, maar eenvoudig om het plezier van de staat, van wien geen heil te verwachten was, af te breken, en te wijzen, ook in dit opzicht, op de waarde van het individu. Zijn kritiek was een verpletterend rekwisitorium. De politiek werd gedwongen er aan voorbij te gaan: de politieke wagen zat vast, tot over de as, in de modder van de partijen en van de staat die zij wilde omvormen zonder te begrijpen dat ze hem kapot maakte. De politiek van dit oogenblik af ligt buiten de Vlaamsche beweging. Nog wordt ze niet losgelaten, maar ieder voelt dat zij niet geven kan wat van haar wordt vereischt. Twee werelden staan hier tegenover mekaar; de politiek heeft de nieuwe gedachte niet geassimileerd zoodat zij gaan staan is buiten de traditie der Vlaamsche beweging: deze werd nog alleen in de ideologie der Vlaamsche beweging voortgezet.
Van de afbrekende staatscritiek van Vermeylen bleef voor de flaminganten alleen over de vernielende uitspraak over België en de Belgische taalwetgeving. Men begon in te zien dat een nieuwe radicale oplossing noodig was: het activisme zal zich later op Vermeylen beroepen als op een geestelijke vader voor zijn radicaal optreden. Tegelijkertijd met dit radicalisme brachten Mac Leod en bizonder Lodewijk De Raet een nieuw element bij. De studies van De Raet over
| |
| |
de beteekenis der Vlaamsche Beweging voor de economische en sociale ontwikkeling van het Vlaamsche volk deden meer en meer inzien dat, wat Vlaanderen noodig had niet alleen een taalwetgeving was. De oorzaak van het kwaad moest veel dieper gezocht worden: de staat zelf. Dit was de opbouwende gedachte die stond tegenover Vermeylen's afbrekende en die het belang van de staat voor de Vlaamsche beweging deed groeien tot nieuwe proporties, de Vlaamsche eisch deed uitbreiden tot een omvang waaraan de politieke Vlaamsche beweging niet kon voldoen. Vermeylen heeft voor de Vlaamsche beweging België afgebroken, de Raet heeft voor onze beweging Vlaanderen opgebouwd.
Dit was een eerste zijde van de Vlaamsche beweging zooals zij zich ontwikkeld heeft na 1890: het Vlaamsch radicalisme. Dit vond nog verder voedsel in de mislukking der politieke Vlaamsche beweging en in de agitatie der Walen zelf die zich bedreigd zagen in hunne geprivilegieerde positie in Vlaanderen of vreesden voor de eentaligheid van het Walenland. De scheidingsgedachte en de Zelfsbestuursidee, die steeds aan de grond der Vlaamsche beweging hebben gelegen maar nooit met de gewenschte klaarheid werden geformuleerd, werden door de Walen zelf roekeloos opgeroepen. Het woord dat Vlaanderen noodig had om zijn eisch te formuleeren was gevonden. In de niet politieke middens der Vlaamsche beweging was die gedachte begin 1914 in volle gisting: wezensvreemd was ze niet en was ze nooit geweest. Zij was het logisch gevolg van de Vlaamsche eentaligheidsopvatting van ons vaderland.
Radicalisme was de eerste vrucht van Vermeylen's critiek en van de nederlagen der parlementaire Vlaamsche beweging. Het kultuurflamingantisme was de andere vrucht dezer critiek en van dit zich terug trekken op zich zelve van het Vlaamsche intellect. De negatie van de staat was bij Vermeylen vergezeld van een beroep op het individu. Een anachronisme dat voor de Vlaamsche beweging noodlottig zou kunnen geworden zijn. Vermeylen negeerde de staat op het oogenblik dat deze uitgroeide tot een ongehoorde macht en van een niet te schatten beteekenis werd in het leven van de volkeren en van de enkelingen. Voorzeker: dit intensief kultuurflamingantisme heeft aan Vlaanderen geestelijk rijke menschen geschonken. Maar voor te velen onder hen is dit geworden het rijk der ‘ivoren torens’, die bij de beslissende schok gebleken zijn ‘leemen torens’. De Vlaam- | |
| |
sche katholieke jeugd - zij is de bizonderste drager der Vlaamsche gedachte - werd tot zelfinkeer en studie opgeroepen door hare leiders: Van Cauwelaert en Dosfel. Vlaanderen moest worden een rijk land; ieder van ons, buiten de staat om, moest de Vlaamsche kultuur en de Vlaamsche beschaving opbouwen. Het gevolg van dit logisch doorgedreven systeem is een verminking der Vlaamsche beweging: haar ontaarden tot een eenzijdig kultuurflamingantisme. De conclusie ervan was: Van Puyvelde's Keerpunt der Vlaamsche Beweging, die neerkomt op de negatie der Vlaamsch-nationale gedachte. Dit kultuurflamingantisme is er gelukkig niet in geslaagd de Vlaamsche beweging te veroveren, maar het blijft tusschen ons nog voort leven, onder hernieuwde vormen, in het miskennen van de ethische waarde van de staat voor de ontwikkeling van ons zelfstandig volksbestaan.
Wie Vermeylen had begrepen werd aldus kultuurflamingant, met een min of meer radicale schakeering De activisten hadden ongelijk Vermeylen, van wie men kan veronderstellen dat hij zijn eigen zelve begrepen had, te verwijten niet tot hen te willen komen. Het activisme greep naar een staat waarvan Vermeylen de waarde had miskend. Hij had de staat bevochten, maar niet uit Vlaamsche overtuiging. Wie Vermeylen niet wilde volgen, of wie te diep de Vlaamsche ellende aanvoelde en niet buiten en boven het volk op de navel van eigen schoonheid wou gaan staren, begreep klaar de onverzoenlijkheid tusschen het Vlaamsch programma en de Belgische eenheidsstaat en had de waarde van een eigen bestuur voor Vlaanderen leeren inzien.
Die vervreemding tusschen de parlementaire actie en de Vlaamsche beweging kon nog lang duren zonder tot nieuwe resultaten te brengen. Het activisme zou de gordiaansche knoop doorhakken. Zijn beteekenis is groot voor de Vlaamsche beweging. Het is de opstand van het volk tegen de staat, de brutale affirmatie van een niet te verzoenen tegenstelling. Met één slag werd daarbij de ellende van de Belgische taalwetgeving van de baan geruimd door een plotse verwezenlijking van wat na honderd jaren strijd nog in het minst niet was bereikt. Het activisme bracht verder Vlaanderen definitief in de internationale atmospheer: het affirmeerde het internationaal belang der Vlaamsche beweging, haar belang in West-Europa werd erdoor in het licht gesteld. Voeg erbij dat de verbittering die door de nederlaag
| |
| |
en de vervolgingen werd meegebracht de laatste bruggen heeft opgeblazen die tusschen België en het Vlaamsch activisme nog bestonden. De studie van de flamingaantisch-activistische ideologie in 1919 en deze van 1930 kunnen er het bewijs van leveren.
Geen onbevooroordeeld en helderziend mensch kan het belang en de beteekenis van het activisme voor de Vlaamsche beweging loochenen. Voor de geschiedschrijver der Vlaamsche beweging stelt zich nog een andere vraag: welke is de plaats van het activisme in de geschiedenis dezer beweging?
De vijanden der Vlaamsche beweging, en ook een deel van het vooroorlogsche flamingantisme, hebben beweerd dat het activisme een import-artikel is, wezensvreemd aan de Vlaamsche beweging.
De vraag naar de toevallige oorsprong van het activisme, of het initiatief uitgegaan is van de Vlamingen zelf of uitgelokt werd door de bezettende macht, is voor ons van geen belang. Het activisme werd gevoerd en uitgewerkt door Vlamingen: voor ons is de vraag te weten in hoeverre zijn ideologie past in het kader der historische ontwikkeling. In dit opzicht meenen wij - na de voorafgaande beschouwingen - te mogen beweren dat het een terugkeer beteekent tot het oorspronkelijk doel der Vlaamsche beweging, door het geadapteerde middel dat de nieuwe tijd met zich heeft gebracht. De gedachte die aan de basis ervan ligt: de Vlaamsche zelfstandigheid, is deze zelf der oorspronkelijke en der echte Vlaamsche beweging. Het middel dat gebruikt werd: de hulp der bezettende macht en de vorming van de Vlaamsche staat is de aanpassing dezer gedachte aan de veranderde omstandigheden. Doel der Vlaamsche beweging in haar oorsprong was: een volk, niet alleen Vlaamsch van taal, maar ook van beschaving, dit door het bestuur van Vlaanderen door de Vlamingen. Het is de gedachte die men vindt bij Willems, bij Blommaert en bij Conscience, zooals men die terugvindt in het verslag der Grievencommissie en zooals Vermeylen bewezen heeft dat ze logisch moest voortvloeien uit de Vlaamsche eischen. Bij het groeiend belang en bij de steeds grootere beteekenis van de staat is die gedachte, die eerst een vage opvatting was van eigen bestuur, uitgegroeid tot bestuurlijke scheiding en tot zelfstandigheid. Dat men het activisme heeft voorgesteld als een wezensvreemd bestanddeel in de Vlaamsche beweging is het gevolg van een verwarring. Het komt hieruit voort dat men de vervreem- | |
| |
ding tusschen de Vlaamsche gedachte en de politieke Vlaamsche beweging van vóór de oorlog uit het oog verliest en men redeneert alsof deze laatste de Vlaamsche beweging vertegenwoordigt. Hierin ligt juist de vergissing. De parlementaire Vlaamsche beweging vóór de oorlog had
opgehouden de Vlaamsche gedachte te vertegenwoordigen: zij was er wezensvreemd aan geworden. Zij is een gevolg van de ontaarding der Vlaamsche beweging toen deze de politieke strijd heeft aangebonden en in beslag genomen geweest is door de Belgische partijpolitiek. De Vlaamsche gedachte daarentegen was, vreemd aan die opvatting, uitgegroeid langs de critiek van Vermeylen en door de opbouwende arbeid van De Raet. Van deze beweging is het activisme de logische voortzetting. Alleen was deze gedachte in 1914 nog niet rijp genoeg om door eigen krachten tot volle bloei te komen: jaren zouden daartoe noodig geweest zijn. De Vlaamsche zelfstandigheid werd aldus de opgejaagde serreplant die in Vlaamsche grond niet kon gedijen: de winter was nog te hard rond ons. Maar uit eigen zaad was die plant gegroeid en daarom juist zou de zelfstandigheidsgedachte niet doodgaan. Wat toch moest komen werd thans door de omstandigheden met versnelde pas veroverd: de Vlaamschnationale idee, met een klaar omlijnd doel.
Zoo staan wij thans met een dubbele Vlaamsche beweging die het ons mogelijk is in hun historisch verband te plaatsen en in onze nationale geschiedenis in te schakelen. De Vlaamsch-belgicistische idee is in deze samenhang te beschouwen als de voortzetting van de vooroorlogsche parlementaire Vlaamsche beweging en van het kultuurflamingantisme. Het is de verzoening met de staatsidee die in 1830 ontstond en die het product is van het Walenland en van de verframschte burgerij in Vlaanderen. De negatieve elementen tot de wording van een nationaliteit die wij vinden op het einde van het Oostenrijksch bewind, onder de Fransche overheersching en op de vooravond der Belgische omwenteling - nog vóór het ontwaken dus der Vlaamsche gedachte - worden door haar aanvaard als een mogelijkheid waarvan zij een werkelijkheid wil maken. Als produkt van het kultuurflamingantisme heeft zij de staat uit de Vlaamsche heropstanding uitgeschakeld om te steunen op de individueele kracht van ieder Vlaming, op de individueele vervlaamsching ten einde aldus tot een normale, gezonde kultuurtoestand te geraken. Het Vlaamsch Belgicisme heeft
| |
| |
de verzoening met de Belgische staats idee, in naam van historische beschouwingen en van tegenwoordige belangen, aangenomen. Een klare en duidelijke uiteenzetting van dit standpunt ontbreekt nog te zeer om uit te maken of hier in werkelijkheid voor velen geen misverstand bestaat. De Belgische staatsidee, zooals die werd geboren bij de verfranschte burgerij na 1830, veronderstelt noodzakelijk de tweetaligheid van het Vlaamsche land. Historisch werd dit standpunt verdedigd door Pirenne die van deze stelling een grondpijler heeft gemaakt van zijn werk. Pracitisch wordt zij uitgewerkt in art. 23 der grondwet en in de taalwetgeving die, in haar geheel, en zonder uitzondering, hierop bouwt. Is dat de bedoeling van het Vlaamsche Belgicisme? En indien dit niet zijn bedoeling is, indien het wil de bestuurlijke, gerechtelijke en militaire eentaligheid van het Vlaamsche land, wordt dan door het feit zelf die Belgische idee niet genegeerd en zal het Vlaamsch Belgicisme dan bij machte zijn de eigen, nieuwe nationale-belgische idee op te dringen? In hoeverre verschilt deze idee in haar noodzakelijke gevolgen echter van de Vlaamsche nationale en van het eentalig zich zelf besturend Vlaanderen? Een vraag waarop terecht en van Vlaamsche en van Belgische zijde een antwoord mag en moet gevraagd worden.
Het Vlaamsch nationalisme wil deze parlementaire afwijking der Vlaamsche beweging, die een ontaarding is van haar oorspronkelijke idee, ongedaan maken door de voortzetting der Vlaamsch-nationale gedachte zooals deze zich logisch ontwikkeld had vóór de oorlog, buiten de partijpolitiek om, en door het activisme in versneld tempo werd uitgewerkt. Het Vlaamsch nationalisme negeert de Belgische staatsidee als een wezensvreemd bestanddeel dat buiten de Vlaamsche gedachte ontstaan is en leiden moet tot de ondergang van het Vlaamsche volk. Die idee werd in Vlaanderen geboren bij en uitgewerkt door een burgerij die niet behoorde tot de eigen volksaard en aldus een idee wilde verwezenlijken die vreemd is aan het volk: deze verfranschte burgerij wordt door het Vlaamsch nationalisme beschouwd als niet meer behoorende tot de Vlaamsche gemeenschap. De tweetaligheid van Vlaanderen, door deze burgerij tot eigen voordeel, hierin gesteund door het Walenland, verdedigd en voorgevochten, moet - volgens het Vlaamsch nationalisme - leiden tot de ondergang van de Nederlandsche taal in Vlaanderen en van het Vlaamsche
| |
| |
volk als volk: de negatie dus van de Vlaamsche beweging zelve. Tweetaligheid kan maar een overgang zijn tot Fransche eentaligheid. Alleen de staat kan het verfranschings proces in Vlaanderen tegen houden en aldus gezonde toestanden scheppen. Dit is de negatie van het kultuur-flamingantisme als uitsluitend redmiddel voor het Vlaamsche volk. Die negatie van het kultuurflamingantisme spruit voort uit een andere opvatting van het belang van de staat voor het leven van het volk, en van zijn beteekenis en zijn zending in de nationale ontwikkeling van dat volk. De staat is het machtige organisme geworden dat alle levensverschijnselen beheerscht en regelt, dat doordringt tot in de verste hoeken van het land en daar zijn invloed doet gevoelen: dit is de tegenvoeter van Vermeylen's anarchisme. Daarbij heeft de staat een hooger doel: hij moet en kan door zijn invloed de drijvende kracht worden in de ontwikkeling van de natie. Zijn opgave is niet alleen negatief, maar ook positief. De staat moet niet alleen voldoen aan zekere sociale functies, maar hij moet meehelpen aan de individueele pogingen op het gansche gebied van nijverheid, handel, wetenschap en kunst. De negatie dus van de liberale opvatting van de staat. Uit dit hernieuwd begrip van staat: de nationale staat, besluit het Vlaamsch nationalisme tot het anachronisme van het op zich zelf staande en op eigen krachten voortbouwend kultuurflamingantisme. Het doel van het Vlaamsch nationalisme is een eentalig Vlaamsche volk: het beweert dit doel alleen te kunnen bereiken door zelfbestuur. Aldus is het de logische voortzetting van de Vlaamsche gedachte. Het Vlaamsch Belgicisme, als nieuwe staatsidee, staat buiten de eigenlijke Vlaamsche beweging, het vindt zijn oorsprong in 1830 en in de Belgische staatsidee die bouwt op Vlaanderen's tweetaligheid. Het Vlaamsch nationalisme gaat terug tot 1815-1830 en de nationale politiek van Koning Willem. Dat het op eerste zicht vreemd kon schijnen aan
de Vlaamsche Beweging komt doordien het zich heeft aangepast aan de ondervinding en tot verstandelijke rijpheid is gekomen. ‘België met onze rechten, of onze rechten zonder België’ was de kreet in 1861 van Constant Leirens namens het Vlaamsch Verbond. Deze ideologie is dezelfde als die van het Vlaamsch nationalisme. Alleen beweert dit laatste dat de ondervinding van honderd jaren taalstrijd en de evolutie van de moderne staat en de moderne beschaving het bewijs hebben geleverd dat het met de eenheids- | |
| |
staat België niet gaat. Per slot van rekening gaat het Vlaamsch nationalisme terug tot de nationale-nederlandsche idee der 16e eeuw. Wat na 1579 gebeurde was de denationalisatie van het Vlaamsche volk: deze ongedaan maken en tot gezonde nationale toestanden terugkeeren is voor haar het doel der Vlaamsche beweging.
Tusschen Vlaamsch Belgicisme en Vlaamsch nationalisme gaat de strijd in Vlaanderen. Bij het Vlaamsche volk heeft het Vlaamsch Belgicisme een deel van zijn programma verwezenlijkt: de massa is gewonnen voor vervlaamsching van hoog tot laag. Ook het Belgisch parlement heeft dit princiep aangenomen, maar hier werd vastgehouden aan het andere deel: de tweetaligheid van Vlaanderen. Om dit princiep gaat de strijd: eentalig Vlaanderen beteekent zelfbestuur in feite dat zich dan onvermijdelijk zal uiten in rechte. Voor de verovering van dit princiep en het middel tot verwezenlijking ervan strijdt het Vlaamsch nationalisme. Het is de strijd van de Vlaamsche nationale gedachte tegen de Belgisch-nationale gedachte om de ziel van het tot nog toe natielooze Vlaamsche volk. Dit is de beteekenis der Vlaamsche beweging voor België: ‘Il ne faut pas être grand historien ou grand psychologue - schreef reeds vóór de oorlog Godefroid Kurth - pour ne pas voir que la question flamande est d'une importance grave et capitale et que de sa solution dépendront l'union et l'avenir de la Belgique.’ Het is de bevestiging van wat Professor Nijpels bij het petitionnement van 1840 voorspelde: ‘C'est une lutte qui commence, Dieu sait où cela conduira.’
H.J. Elias.
December 1928 - November 1930.
Slotfragment uit
‘Onze Wording tot natie. Inleiding
tot de Geschiedenis der Vlaamsche beweging’
te verschijnen in de reeks ‘De Phalanks’.
|
|