Vlaamsche Arbeid. Jaargang 25 [20]
(1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Voor en tegen den eenheidsstaat in JoegoslaviëDe grondslag van den Zuidslavischen eenheidsstaat is te Corfù gelegd op 20 Juli 1917 toen Nikola Pasjitzj, eerste minister van het door het vijandig leger bezet Servisch koninkrijkGa naar voetnoot(1) en Ante Trumbitzj, oud-burgemeester van Split (Spalato) in Dalmatië en voorzitter van het Joegoslavisch comité, een verklaring onderteekenden, waarbij de oprichting van het koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen was aangekondigd onder den schepter van het huis Karadjordjevitzj. Achteraf rijst de bedenking of niet de toenmalige slechte vooruitzichten Trumbitzj hebben overgehaald naar het Servisch standpunt, dat hij zou verlaten, zoodra de aanmatigingen der Serviërs en hun weinig broederlijk optreden de nadeelen van een gecentraliseerden staat hadden doen uitkomen voor stamverwanten zonder gemeenschappelijk historisch verleden. Er is een groot verschil tusschen de in de 19e eeuw herstelde Duitsche of Italiaansche eenheid, de eerste zeer onvolkomen en met behoud van zelfbesturende vorstendommen, en de vereeniging in een eenheidsstaat van de Zuidslavische volken, die te voren nooit in eenzelfden staat hadden samengeleefd en die geen gemeenschappelijke kultuurkring hadden gehad, maar de eenen naar het Westen, de anderen naar het Oosten waren gericht. De Slovenen zijn in het begin van hun geschiedenis in de machtsfeer van het Frankische (8e eeuw), Duitsche rijk | |
[pagina 229]
| |
gekomen en de Habsburgers hebben ze onder hun gezag vereenigd (14e eeuw); de meeste Kroaten hadden sedert het einde der 11e eeuw Hongaarsche koningen; na 1626 was hun volksgebied tusschen de Habsburgers, de Turken en de Italianen verdeeld. Zelfs de Servische tsaar Stjepan Dusjan (14e eeuw) heeft alle Serven in zijn machtig rijk niet vereenigd, gezwegen van de Kroaten en Slovenen. Het zijn taalkundige overwegingen, die het aanzijn aan de al-Zuidslavische gedachte hebben gegeven. Het aan de meeste Slaven eigen saamhoorigheidsgevoel, dat geen staatsgrenzen kent, en de taalverwantschap hebben het bestaan van een Illyrisch volk aan Ljudevit Gaj (1809-72) voorgetooverd. Voor dit Illyrisch volk (Slovenen, Kroaten, Serven) moest een eenheidstaal worden gevormd. Niet Gaj's eigen dialect werd daarvoor uitverkoren, maar het sjtokavisch, dat het mooist in Hercegovina wordt gesproken. Hetzelfde dialect was door den Servischen taalkundige Vuk Karadzjitzj (1787-1864) tot Servische schrijftaal verheven. Behalve den dichter Stanko Vraz, bleven de Slovenen hun eigen taal schrijven, maar de Kroaten aanvaardden Gaj's taalhervorming. Zijn aanhangers, o.w. vele R.K. geestelijken, toonden zich verdraagzaam tegenover de Serven en zochten toenadering tot de orthodoxen. De beroemste en in vloedrijkste bevorderaar der panjoegoslavische gedachte is de groote bisschop van Djakovo Josip Juraj Strossmayer (1815-1905), naar zijn zeggen de eerste nationale bisschop. Hij had in 1870 te Rome op het concilie de pauselijke onfeilbaarheid bestreden, ook omdat hij van meening was, dat zij een hinderpaal was voor de vereeniging der kerken, welke den geestelijken slagboom tusschen katholieke en orthodoxe Zuidslaven op zijde zou schuiven. In plaats van het Servisch te verketteren zooals sommige Vlaamsche bisschoppen het Nederlandsch, was de verlichte bisschop voorstander van de volkomenste taaleenheid en betreurde, dat de Serven het kyrillisch schrift niet hadden prijsgegeven (wat kortelings waarschijnlijk zal gebeuren) en dat de Slovenen het Serbokroatisch als schrijftaal niet hadden aangenomen. Strossmayer was van meening, dat het natuurrecht, deze grondslag van het nationaliteitsbeginsel, sterker, heiliger en gewichtiger dan het historisch of het staatsrecht is. Zijn ethnisch saamhoorigheidsgevoel hief de staatsgrenzen op. De voorstanders van den eenheidsstaat beroepen zich thans op | |
[pagina 230]
| |
hem, aangezien zijn ideaal niet alleen de kultureele, maar ook de politieke eenheid der Zuid-Slaven was. Voorloopig, gezien de omstandigheden, streefde hij slechts de vereeniging na van alle Zuid-Slaven der Donaumonarchie in een zelfstandigen staat. Maar hij sloot zelfs niet de Bulgaren uit de Joegoslavische volksgemeenschap. Aan prins Alexander Karadjordjevitzj schreef hij in 1851, dat in zijn aderen hetzelfde bloed vloeide als in die van het heldhaftig Servisch volk! (Zooals Gaj was hij van vaderszijde van Duitsche afkomst.) Met prins Mihailo Obrenovitzj onderhield hij een geheime briefwisseling, op het gevaar af van hoogverraad beschuldigd te worden. Aan Emile de Laveleye, die hem te Djakovo bezocht, zeide de gewezen hofprediker (die nooit een hoveling was), dat hij liever Rus dan Hongaar zou wezen. Niet alle Kroaten waren zoo onbevangen als de groote kerkvoogd om de noodzakelijkheid der Zuidslavische eenheid in te zien. De geschillen tusschen Kroaten en Serven werden aangewakkerd door de twee rechtspartijen van Ante Startsjevitzj en van Ivan Frank. Somwijlen gaven zij aanleiding tot relletjes. Het proces van Zagreb (Agram) tegen 58 van hoogverraad beschuldigde Serven begon op aanstichting van Frank's blad Hrvatsko Pravo (1908). Sedert het begin der 20e eeuw spanden jonge intellectueelen uit Kroatië en Dalmatië, die onder den invloed van prof. T. Masaryk waren gekomen, al hun krachten in om de Kroaten en Serven der Monarchie te verzoenen en om hen samen te doen werken voor het behoud van hun volkswezen. Zij zochten ook aanvoeling met de Serviërs van het koninkrijk zonder zich te storen aan het verwijt van panserbisme. In 1905 namen Kroatische afgevaardigden van alle gewesten te Fiume een resolutie aan, die de Kroaten moest de handen doen ineenslaan voor de zelfstandigheid en voor de vereeniging van Dalmatië met Kroatië. Veertien dagen later sloten zich Servische afgevaardigden hierbij aan. Afzijdig bleven de twee rechtspartijen en de boerenpartij, tot vreugde der Hongaren. Bij de volgende verkiezingen behaalde de Serbokroatische coalitie de meerderheid in den sabor (den kroatischen landdag). De rechtspartijen bleven tegen de Serven ageeren en de Hongaarsche regeering steunde op deze oneenigheid om Kroatië nog meer te verdrukken. De opvolgers van bisschop Strossmayer als geestelijke leiders der Kroaten waren noch Frank noch Raditzj, maar | |
[pagina 231]
| |
graaf I. Vojnovitzj, A. Trumbitzj, Frano Supilo en Josip Smodlaka, die zijn streven naar verzoening en eenheid voortzetten en uitbreidden. Toen de oorlog uitbrak waren de tijden rijp, zooniet voor een Joegoslavischen eenheidsstaat, dan toch voor een bondsstaat. Verdeeldheid is er altijd bij de volken, die onderdrukt zijn. De dienstbaarheid wordt met goud beloond, het verzet eischt offervaardigheid. Naar hun geaardheid zijn de eenen getrouw aan den staat, de anderen aan hun volk. De opperbevelhebber aan het Zuidwestelijk front, generaaloverste Boroëvitzj, was van Servische afkomst. De uitgewekene Slovenen, Kroaten en Serven voerden daarentegen een actie tegen de Donaumonarchie en voor de volkomen onafhankelijkheid. De leiders, die gebleven waren, o.a. de Slovenen Janez Krek en Antun Korosjets, beschouwden vooralsnog Italië als den grootsten vijand der Slovenen en Kroaten. Niettemin wilden zij uit het staatsverband treden en stelden in 1917, toen de rijksraad bijeenkwam, den eisch van een zelfstandig Zuidslavisch koninkrijk onder de Habsburgers. Al de Zuidslavische afgevaardigden vormden een club, die oppositie voerde. Slechts een afgevaardigde luisterde naar de wenken van het Hof en nam ontslag. Meerderen zouden afgevallen zijn, wanneer de prins-bisschop van Ljubljana (Laibach) Antun Jeglitsj niet had geweigerd een werktuig van den staat te worden en indien hij zijn bisschoppelijk gezag had misbruikt om den clerus van het Slavisch standpunt te doen afwijken. Bij de instorting der Donaumonarchie sloten de Sloveensche partijen zich bij de verklaring van Corfù aan en erkenden de noodzakelijkheid van een gecentraliseerden staat, die de drie volken zou vereenigen, niet langer onder het Habsburgsch huis, maar onder de Karadjordjevitzjen. De R.K. prelaat A. Korosjets, oud-biechtvader van keizerin Zita, werd ondervoorzitter van den Joegoslavischen ministerraad. Later ging hij in de oppositie, legde te Ljubljana federalistische verklaringen af en was te Belgrado een der steunpilaren van den eenheidsstaat. Wanneer hij in 1928 eerste minister was, trof hij krasse maatregelen tegen het z.g. Kroatisch separatisme. Bij den val van Oostenrijk-Hongarije waren de Kroaten meer verdeeld dan de Slovenen. Niet dat het Slavisch bewustzijn minder sterk bij hen was, maar er waren wrij- | |
[pagina 232]
| |
vingsvlakten tusschen hen en de Serviërs. Bovendien, de Kroaten gevoelden zich niet zoozeer bedreigd als de Slovenen door het Italiaansch imperialisme. Zij waren niet bereid hun staatsorganisatie prijs te geven om in het Servisch koninkrijk op te gaan, toen zij in October 1918 prins-regent Alexander verzochten, het regentschap over de Zuidslavische gewesten der Donaumonarchie over te nemen. De voorstanders van den eenheidsstaat onder de Kroaten waren voornamelijk Dalmatijnen als Smodlaka en Trumbitzj. Deze werd de eerste minister van buitenlandsche zaken van het S.H.S. koninkrijk. Van inzicht veranderde hij ten gevolge van de Servische aanmatiging en de achterzetting van zijn volksgenooten. Hij werd een der heftigste voorstanders van een federatie. Habsburgschgezind was alleen de rechtspartij van Frank, niet die van Startsjevitzj. Doch de partij van Frank loste zich op en zijn aanhangers sloten zich bij de boerenpartij van Raditzj aan. Deze was republikein en federalist en stelde de Europeïsatie van Servië in uitzicht tegenover de Balkanisatie van Slovenië en Kroatië. Stjepan Raditzj betoogde dat de gewenschte Zuidslavische eenheid niet door centralisatie, maar door demokratie en federalisme kon bereikt worden. Nadat hij een memorandum naar de Vredesconferentie had gezonden werd hij gevangen genomen. In Bosnië-Hercegovina bepaalde de godsdienst de politieke opvatting: de katholieken waren anti-servische federalisten, de orthodoxen pro-servische centralisten. De andere Serven der Donaumonarchie, o.a. de demokraat Svetozar Pribitsjevitzj, die minister van binnenlandsche zaken werd, waren besliste voorstanders der centralisatie. De Mahommedanen hadden eerst veel te lijden van de overwinningsroes der Serviërs. Hun afgevaardigden steunden de regeering of voerden een gematigde oppositie. In Macedonië mochten alleen candidaten gesteld worden, die op de hand der regeering waren. Bij de Serviërs, die vóór den oorlog een panservische propaganda in de Donaumonarchie hadden gevoerd, was het algemeen Zuidslavisch gevoel minder levendig dan bij de Kroaten en Slovenen. Zij beschouwden zich als de stichters van den staat, welke naar hun meening een Groot-Servië was en niet een nieuwe staat naar de Sloveensche en Kroatische opvatting. Zij gedroegen zich als een heerschersvolk en maakten aanspraken op de hoogere ambten. In 1926 | |
[pagina 233]
| |
was er geen enkel Sloveen, geen enkel Kroaat onder de 106 generalen. Op J. Smodlaka na, waren alle gezanten Serviërs. Zij bekleedden allerlei posten, die beter door Slovenen of Kroaten hadden kunnen bezet worden. Bij de Montenegrijnen waren ook de twee richtingen aanwezig. De massa wilde de zelfstandigheid van haar land behouden en een verbond met Servië; de intellectueelen waren tegen het despotisme van Nikita in verzet gekomen en verlangden de aanhechting bij Servië. De Entente (Italië uitgezonderd) eischte de afzetting van Nikita omdat hij een afzonderlijken vrede met de Middenrijken had gesloten. Vóór de verkiezingen der Groote Skupsjtina, die de grondwet naar het ontwerp van Pasjitzj moest goedkeuren, kondigde de Kroatische boerenpartij haar republikeinsch, federalistisch programma af. Bij de opening van den zittijd, weigerden 149 leden op 419 den eed af te leggen. Met bieden en loven slaagde Pasjitzy erin op 28 Juni (vidovdan) 1921 de door hem ontworpen grondwet, die den eenheidsstaat bevestigde, met 223 stemmen tegen 35 te doen aannemen. 154 afgevaardigden teekenden een protest, waarin zij het recht aan het ‘rompparlement’ te Belgrado ontzegden een grondwet voor Kroatië uit te vaardigen. Ik zal hier niet uitweiden over den onverkwikkelijken strijd tusschen centralisten en federalisten, tusschen de Serviërs en de Pretsjani (overkanters, d.z. de Zuid-Slaven der Donaumonarchie), over de zeer korte duur der ministeriën, over willekeur en dwangmiddelen, over de tegenstelling tusschen Kroaten en Serviërs ten aanzien van de verdragen met Italië, over de reis van Raditzj naar Moskou, de aansluiting van de boerenpartij bij de Boereninternationale, de inhechtenisneming van Raditzj, over zijn onverwachte verzoening met den koning en met Pasjitzj, over zijn ministerschap, zijn nieuwe oppositie, noch over de zonderlinge verzoening van Pribitsjevitzj, den centralist met den boerenleiderGa naar voetnoot(1). Op 20 Juni 1928, loste Punisja Ratsjitzj, een Montenegrijnsche aanhanger der radicale partij, zes schoten op zijn Kroatische medeleden in de Skupsjtina. Twee vielen op den slag dood. Drie anderen liepen verwondingen op. Stjepan Raditzj overleed op 8 Augustus. | |
[pagina 234]
| |
Na den moordaanslag trokken de Kroatische boerenafge vaardigden zich uit het parlement terug en braken hun betrekkingen met Belgrado af. A. Korosjets kwam aan 't hoofd der regeering. Op zijn sterfbed verklaarde Raditzj, dat een overeenstemming tusschen de Westersche Kroaten en de Oostersche Serviërs nimmer mogelijk zou wezen. De herdenking van het tienjarig van het S.H.S. koninkrijk gaf aanleiding tot bloedige onlusten en wanordelijkheden. De feestelijkheden vonden geen weerklank in Kroatië. Op bevel der politie moesten de zwart omfloerde vlaggen van huizen, gebouwen en kerken worden verwijderd (1 December 1928). Korosjets was voornemens den uitzonderingstoestand in Kroatië uit te roepen toen hem de steun van de demokraten van de richting Davidovitzj ontviel en zijn meerderheid uiteenging. Het was geen gewone ministerieele crisis, het was een staatscrisis, welke aanving. De koning, die om goeden raad naar Parijs was gegaan, stelde op 6 Januari 1929 de vidovdan-grondwet buiten werking, ontbond de skupsjtina en eigende zich elke macht toe, met het doel van bovenaf de nationale eenheid te bewerkstelligen. Eerste minister werd het hoofd der Witte Hand, een militaire organisatie: Generaal Petar Zjivkovitzj was bij den moord op Alexander Obrenovitzj en Draga betrokken geweest. Korosjets nam zitting in het kabinet als minister van verkeer. Matsjek, de opvolger van Raditzj als leider der boerenpartij, was zoo naïef te gelooven, dat de koning met de Kroatische verlangens rekening zou houden en hij juichte den staatsgreep toe, welke de gehate grondwet ophief. Nadat hij tot een juister inzicht was gekomen en het liet blijken, werd hij wegens hoogverraad ingerekend (December 1929). Alle gekozenen staats-, kreits- en gemeentelijke lichamen werden ontbonden en door bestuurlijke commissies vervangen, welke in de drie hoofdsteden door den koning en in de andere gemeenten door den minister, groot-zjupan of banus werden benoemd. Alle politieke partijen zijn sindsdien verboden. Korosjets moest zijn eigen partij ontbinden. De vrijheid van drukpers en van vergadering is opgeheven. Met draconische verordeningen houdt men de bevolking in bedwang. Een speciale rechtbank tot bescherming van den staat is ingesteld, de onafhankelijkheid der rechters beperkt, | |
[pagina 235]
| |
een nieuw strafwetboek ingevoerd, de straffen voor politieke misdrijven zijn verzwaard. Negen Serviërs, drie Kroaten, een Dalmatijn en een Sloveen maakten deel van den ministerraad, welken Zjivkovitzj had samengesteld. Later is een Mohammedaan erin opgenomen en heeft Korosjets ontslag genomen. De Overkanters schuwen thans als landverraders hun volksgenooten, die Zjivkovitzj ter zijde staan. De in uitzicht gestelde decentralisatie blijft uit. Trouwens, decentralisatie en dictatuur zijn onvereenigbare begrippen. De beoogde versmelting van Slovenen, Kroaten en Serven komt op een servieseering der eerste groepen uit. Vele ambtenaren worden ontslagen, maar de Serviërs bekleeden als vroeger de voornaamste ambten. Het S.H.S. koninkrijk onderging bij een oekaze van 3 October 1929 een naamverandering, welke onder de huidige omstandigheden geen waarborg is voor de gelijkstelling der drie volksstammen. In 1919 hebben de overwinnaars niet toegelaten dat de nieuwe staat Joegoslavië heette. Zoo kwam hij aan zijn drievoudigen naam. Thans heeft de koning de historische benamingen afgeschaft. De staat is in banaten ingedeeld, met namen, die geen historische herinneringen wekken, evenals de Fransche departementen. In vijf van de negen banaten hebben de Serven of Orthodoxen de meerderheid; de macht der Mohammedanen in Bosnië-Hercegovina is gebroken, door zijn verdeeling onder vier banaten. De Vojvodina maakt deel van het Donaubanaat dat een Servische meerderheid heeft, terwijl in de Vojvodina Duitschers, Magyaren, Roemenen en Bulgaren te zamen talrijker dan de Serven waren. Alles is niet slecht in de nieuwe indeeling, bijna al de Slovenen zijn in het Dravabanaat vereenigd. In de Sava- en Primorska-banaten vormen de Kroaten de meerderheid. In het Vardar-banaat zijn allerlei nationaliteiten vereenigd, de meerderheid is orthodox. De Serven overwegen in de Sava-, Vrbas-, Zeta-, Dunaven Morava-banaten, alsook in het bestuursgebied Belgrado-Zemun-Pantsjevo. Zooals de namen, zijn de vlaggen der oude gewesten en landen verboden. De banaatraden zijn slechts adviseerende lichamen. De banderheeren kunnen als despoten heerschen wanneer en zoolang de koning het goedvindt. Het is onwaarschijnlijk, dat de tegenstellingen en wrijvingen tusschen Pretsjani en Serviërs, hoezeer zij ook de binnenlandsche politiek van den staat beheerschen, ooit aanleiding | |
[pagina 236]
| |
zullen geven tot een scheiding even noodlottig als die van de Nederlanden in 1830. De bezwaren der Pretsjani tegen de Servische hegemonie zijn nochtans reëeler dan de grieven der Belgen tegen de regeering van koning Willem. De nadeelen der Belgradsche centralisatie laten zich niet door een verwijzing naar de stamverwantschap wegcijferen, terwijl de Vlamingen geestelijke en stoffelijke voordeelen hadden bij de vereeniging, die zelfs voor de Walen - wier taal niet bedreigd was - vele goede zijden had. Het ongeluk was in de hereenigde Nederlanden de aanwezigheid van het Waalsch bestanddeel, dat naar het Fransch moederland terug verlangde. De misnoegdheid was bij het Vlaamsche volk gekweekt door vreemde drijverijen. De Kroaten en de evenzeer katholieke Slovenen zetten echter geen oor naar de inblazingen der Hongaren. Hun stambewustzijn en hun historisch geheugen zijn daarvoor te sterk, terwijl in 1830 bij de Vlamingen het volksbewustzijn nagenoeg uitgedoofd was door een eeuwenlange onderwerping aan vreemde heerschers. Wanneer Raditzj zeide, dat het Servische juk zwaarder dan het Hongaarsche drukte, sprak hij als een zieke voor wien de laatste pijn immer de grootste is. Vóór den staatsgreep van 1929 had de centralisatie vele aanhangers verloren. De Slovenen beschouwden ze niet meer als noodzakelijk zooals in 1918. Hun grenzen zijn vastgesteld en de Italianen hebben langs dien kant hun landhonger verzadigd. Bij de Kroaten heeft het federalisme niets van zijn waarde verloren. Aan een Servische leiding hebben zij geen behoefte. Zij zijn geen achterlijk bestanddeel van het gemeenebest en hebben ervaring van staatszaken. Kroatische neigingen van volkomen separatisme kunnen slechts voorbijgaande opwellingen van wrok zijn om de Servische aanmatiging en om de afschaffing der historische namen, kleuren en grenzen. De instelling der dictatuur verlevendigt de herinnering aan het despotisme der Hongaarsche koninklijke commissarissen. Doch de overweging, dat het Italiaansch imperialisme op Dalmatië loert, doet de Kroaten terugdeinzen voor een losscheuring, welke hen machteloos zou maken. Uit betrouwbare berichten, die nu en dan naar buiten dringen uit het land, waar de openbare meening geen vrij orgaan heeft, blijkt dat de dictatuur totnogtoe niets bereikt heeft t.a.v. de beoogde versmelting der drie volksstammen, dat zij integendeel ze van elkaar heeft verwijderd. Dwang prikkelt inderdaad den tegenstand van zelfbewuste volksdee- | |
[pagina 237]
| |
len. Bij de meeste Europeesche naties heeft de samengroeiing van verwante groepen tot een volkseenheid van lieverlede plaats gehad, zonder dat deze groepen het gewaar werden. Thans kan het federalisme de tegenstellingen verzachten of opheffen en aan den tijd overlaten de eenheid zonder erge botsingen te voltrekken. Geen dictatuur is eeuwig ook niet die van Alexander. De Joegoslavische volkseenheid, hoe onvolkomen ook, is stellig in de 20e eeuw de belangrijkste verwezenlijking van het nationaliteitsbeginsel, daar zij uitgegaan is van theoretische beschouwingen, welke de taalverwantschap tot grondslag hebben. Ondanks de tijdelijke verwijdering, die het gevolg is van het kortzichtig beleid der Servische machthebbers, heeft zij een verzekerde toekomst, omdat zij alleen de onafhankelijkheid van Serven, Kroaten en Slovenen kan bestendigen en omdat deze volken genoeg ontwikkeld zijn om het te beseffen.
Dr. G. SCHAMELHOUT. |
|