Vlaamsche Arbeid. Jaargang 25 [20](1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] Verzen Drie verzen naar Charles Fuster I. De Spelonk. Ik ken een hart, zo groot, zo leeg en zo duister, dat liefde en verlangen er hun luister niet kennen durven en in zwijgen ondergaan; Al wat er was, stierf zwijgend in dees kilte omdat, als éens de wil brak die de Eeuwge Stilte beklemd houdt, in één schreeuw de wereld zou vergaan. [pagina 202] [p. 202] II. Een jong meisje spreekt. Ik vroeg... De venkel zeide mij: ‘Zoo enkel geldt zijn staag begeer, Maak je gereed. Ontvang hem blij. Want zeker keert hij eenmaal weer.’ Maar venkel kent slechts vleierij... God sta me bij. Toen zei het madeliefje mij: ‘Waarom vertrouwde je zijn eed terwijl je wist dat zijn woord zeer spoedig geeft. En snel vergeet?’ Te laat komt deze raad voor mij... God sta me bij. Ten laatste zei de salie mij: ‘Vergeet waar je droef hart om schreit. Want zeker mag het zijn dat hij zijn liefde aan een andre wijdt.’ Van jou vlecht ik een bloemkrans mij... God sta me bij. [pagina 203] [p. 203] III. Spreek niet.... Spreek nooit iemand van je geluk. Het zwerft als een vogel, verdwaalt somtijds in je hart en breekt stuk. Spreek er niet van, want het faalt onder der woorden druk. Nòg als je stem fluistrend daalt, breekt het in woorden stuk. En spreek nooit van je leed, als een vogel, die het luid wèg zingt tot dat het hart kapot breekt ten kele uit. Spreek er niet van, want geen wéét in woorden, wat leed beduidt. En spreek van je liefde niet. Deze vogel zingt maar eén dag. Dan breekt in een laatste lied, zijn oog, in een laatste lach. Spreek niet van je dromen, want ach, de droom van de mens spreekt niet dan, brekend, in een verdriet. Leo van Breen. Vorige Volgende