Vlaamsche Arbeid. Jaargang 24 [19]
(1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Rubens als diplomaatFROMENTIN die in zijn ‘Maîtres d'autrefois’ ook het probleem van Rubens politiek leven aanroert stelt de vraag: Rubens fut-il un fin politique? waarop hij zelf antwoordt: - ‘Sa politique me paraît être d'avoir nettement fidèlement et exactement compris et transmis les désirs ou les volontés de ses maîtres, d'avoir plu par sa grande mine, charmé tous ceux qu'il approchait par son esprit, sa culture, sa conversation, son caractère, d'en avoir séduit par l'infatigable présence d'esprit de son génie de peintre. On n'aperçoit pas très bien lequel a le plus de crédit de Pierre Paul Rubens pictor, ou du chevalier Rubens, le plénipotentiaire accrédité; mais il y a tout lieu de croire que l'artiste venait singulièrement en aide au diplomate. Il réussissait en toutes choses à la satisfaction de ceux qu'il servait de sa parole et de son talent.’ Een grondiger onderzoek zou wellicht tot een andere conclusie geleid hebben en Fromentin zou hebben ingezien dat hij Rubens als politicus en diplomaat onderschat. Want zijn loopbaan als zoodanig is geenzins geimproviseerd. Alles bewijst integendeel dat hij van inborst en van aanleg aan al de noodige vereischten voldeed om een schitterend diplomaat te worden. Dit kan men opmaken uit zijn welgelukken in sommige zeer kiesche zendingen (de vrede met Engeland b.v.) die niet slaagden door louter toeval, maar door de geslepenheid zijner diplomatische zetten.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 317]
| |
Voorwaar hij was een getrouwe dienaar van zijn éénige meesteresse (Isabella) doch niet hij werd door haar geleid maar in menige omstandigheden zij door hem. En in tegenspraak met hetgeen Fromentin aanvoert, is het in feite de schilder die den diplomaat veel te danken heeft, maar de diplomaat werd in zijn vlucht dikwijls gekortwiekt door den schilder. Maar ter zake: Hij is een politicus van nature uit: Het was geen louter toeval dat Rubens als een der eerste diplomaten van zijn tijd mag beschouwd worden. Het sukses dat hem op dit gebied te beurt viel, sukses, dat de ijdelheid van menigen beroepsdiplomaat zou gevleid hebben, mag niet slechts beschouwd worden als zijn ‘violon d'Ingres’. Alles wel beschouwd zou Rubens' violon d'Ingres veeleer zijn schilderkunst wezen. In zijn erfelijkheid vindt men niets dat zijn uitbundige productiviteit op kunstgebied kan verklaren.Ga naar voetnoot(2) Voor degenen die als wij aan de fataliteit van de erfelijkheid gelooven, als aan een axioma, lijdt het geen twijfel dat, moest Rubens' volledige stamboom in alle bijzonderheden gekend zijn, men aldaar alvast den oorsprong van zijn genie terug zou vinden. Daarentegen is het duidelijk, dat zijn wonderbare begaafdheid op wetenschappelijk en op diplomatisch gebied heel natuurlijk spruiten uit het samengroeien van de moederlijke en vaderlijke eigenschappen. Praktisch, zakelijk en ordelijk, zelf haar goederen beredderend, in volle zwangerschap de zware reis tusschen Keulen en Antwerpen ondernemend, teneinde er haar verbeurde goederen te verdedigen zoo zien wij Maria Pijpelincks, Rubens' heldhaftige moeder. | |
[pagina 318]
| |
Wel bespraakt en subtiel advokaat, behoorlijk en bevallig, zoo vermaard als behendig, zoodat de groote Zwijger zelf hem zijn persoonlijke zeer ingewikkelde zaken toevertrouwde alsook die van zijn vrouw Anna van Saksen, zoo trad Jan Rubens op. Geen wonder dat zijn zoon, Philippus denzelfden weg volgde als de vader, de rechten studeerde en met veel bijval de philosophie en de fraaie letteren beoefende. Maar oogstte hij bijval, de schittering van Jan Rubens' faam, zou toch nooit zijn naam omglanzen, hoe zeer hij ook gewaardeerd werd. De ware drager van vaders' gaven, die deze tot hunne hoogste volmaaktheid voerde is niet Philippus (die trouwens nooit in de politiek noch in de diplomatie trad) maar Pieter Paulus, die wetenschap, politiek en diplomatie beoefent met een virtuositeit die alleen door schitterende natuurlijke gaven mogelijk wordt gemaakt. Welke zijn deze natuurlijke gaven? Wat zijn de vereischten tot welslagen in een diplomatische carrière? Het geslepen subtiele doorzicht, de welbespraaktheid, de voorzichtigheid, de vindingrijkheid, de vastberadenheid, het initiatief en zwijgzaamheid. Uit de studie zal blijken dat Rubens deze eigenschappen in hooge mate bezat. En daarbij nog rechtschapenheid en loyauteit ofschoon deze gewoonlijk niet als noodzakelijke vereischten voor een diplomaat worden beschouwd.
Ook de verschillende middens waarin hij verkeerde, waren niet weinig gunstig voor de ontwikkeling van zijn natuurlijke gaven. Misschien verkoos hij deze, of werd hij door deze verkozen omdat zij in overeenkomst waren met zijn natuurlijken aanleg. Eerst komt het Hof van Margareta de Lalaing in Audenaerde waar de kleine Pieter Paulus als hoveling werd geschaafd. Hij vervulde er het zoo gratievolle ‘ambt’ van page. Dan zijn het de leerjaren in een waar centrum van cultuur en humanisme, het atelier van den geleerden, aristocratischen Otto Venius (een edelman trouwens). Eindelijk volgt zijn zevenjarig oponthoud aan het schitterend Hof van Mantua. Het hertogdom Mantua vormde te dien tijde een minuscuul rijk, door machtige, begeerende buren omringd. Het mag een wonder van politieke behendigheid heeten dat door voortdurend schipperen en evenwichtspolitiek de bezittende dynastie haar feudale macht wist te handhaven. De politiek van deze miniatuur potentaten was een voortdurend op zijn hoede zijn, een gedurig uitoefenen van de vindingrijkheid en alle occulte middelen om zichzelf door de klippen heen te sturen. Hier kwam beter dan waar ook de leer van Machiavel te pas. Vergeten wij niet dat Richelieu, Rubens' | |
[pagina 319]
| |
tegenstrever ook in een dergelijk midden was gevormd. Wat een leerschool voor een toekomstig diplomaat!
Rubens woont in Mantua gedurende acht jaar, alle hofintriges bij. En al wordt hij er ééns bijna zelf het slachtoffer van, hij blijft in alle omstandigheden een ingewijd zeer wakker man, die men niet om den tuin leidt. Bij gelegenheid van zijn eerste reis naar Spanje (1603), waarover wij later zullen spreken valt hij in de handen van Ferdinandus de Medici (Vincentius' oom), die hem te hooren geeft, dat hij alles afweet van de geheime zending, waarmee men Rubens heeft belast. Deze is daarover zeer verbaasd, niet als provinciaal wien alles verwondering baart; want hij wist dat de mededingers van Vincentius aan zijn hof een heel leger van spionnen onderhielden. Het verwondert hem alleen dat zij zoo stipt hun opdracht vervullen. En daarover schrijft hij aan zijn trouwen vriend ChieppioGa naar voetnoot(2bis), privaat sekretaris van den hertog: ‘van verbazing bleef ik als aan den grond genageld, want ik meende daarin te zien, het werk van geesten of de uitstekende briefwisseling van de “overdragers” om niet te zeggen spioenen, die aan het hof van onzen prins vertoeven. Mogelijk is het, voegt hij er ironisch bij, dat mijn simpliciteit mij wonderen doet zien, in dingen die dagelijks aan het hof gebeuren.’
Voorwaar, wij kunnen moeilijk aan de ‘simpliciteit’ van dezen jongen man van 26 jaar gelooven. Hij geeft ons den indruk van buitengewoon ingewijd te zijn in hof-intrigues.
Bij dezelfde gelegenheid zien wij hoe hij, de leek, de zaken aanpakt. Gonzagua begeerde den titel van opper-bevelhebber van de Spaansche vloot, die vacant was. Te dien einde stuurt hij zijn gezant, Hiberti, naar Spanje, beladen met geschenken, niet alleen voor den koning Philips III, maar vooral voor diens ‘favori’ den minister, Graaf van Lermes. Rubens begeleidt dan niet alleen Hiberti, met de bedoeling, in opdracht van Gonzagua, enkele vooraanstaande personnages aan het Spaansche Hof te conterfeiten, maar hij is tevens met een andere zending gelast. Het blijkt wel dat de hertog zijn gezant Hiberti, niet zoozeer vertrouwt, want Rubens heeft bevel gekregen hem op den voet te volgen en overal tegenwoordig te zijn, waar het de belangen van Vincentius geldt, bijv. bij de overhandiging van de geschenken. Dus was in de oogen van den vorst de jonge Rubens betrouwbaarder dan Hiberti | |
[pagina 320]
| |
Ga naar voetnoot(3). De reis was bijzonder bewogen vooral van Mantua naar Livorno waar het groepje inscheepte. De ondervonden moeilijkheden waren veel meer het gevolg van de nieuwsgierigheid der buren van den hertog, die graag hadden vernomen wat hij in zijn schild voerde dan dat zij aan louter toeval konden worden toegeschreven. Onder voorwendsel de waren te schatten steken de tolbeambten hun neus overal in. In plaats van zich in rechte lijn van Mantua naar Genua te begeven, om daar in te schepen voor Alicante verzeilt de karavaan naar Livorno, waar zij 6 maanden op een schip konden wachten. Zoodoende vallen ze in de klauwen van Ferdinand de Medici, die spijts alle hoffelijkheid, zeer nieuwsgierig blijkt en wellicht de geheime drijfveer is geweest van dezen zonderlingen omweg. Maar al deze tegenspoed stelt Rubens in de gelegenheid om zijn gaven te veropenbaren. Geduldig, voorzichtig, gewetensvol en ordelijk waakt hij over de minste details van de onderneming. Vol waardigheid als een deftig Antwerpsch zakenman, want hij handelt in naam van zijn meester, betaalt hij alles zeer korrekt en geeft op den koop toe nog royale ‘fooitjes’. Want hij is zooals hij bekent, heel zakelijk geworden en heeft zich heel en al vereenzelvigd met de belangen van zijn meester. Wanneer het geld dat de hertog hem voor de reis toevertrouwde, onvoldoende blijkt, betaalt hij uit eigen zak, 200 dukaten. Zoodoende geraakt hij zoodanig in verkort, dat hij verplicht is een leening aan te gaan, om zich een nieuw pak te koopen want hij wenscht een goeden indruk te maken bij zijn verschijning aan het Hof van Spanje. Hieruit blijkt wel dat hij een degelijke uiterlijke verschijning op prijs stelt en verzorgt. Indien hij vertrouwd was met al de knepen van het beroep, voor zichzelf deed hij nooit afbreuk aan den weg van loyauteit en rechtschapenheid dien hij zich had voorgenomen te volgen. Zoo gebeurde het dat tijdens de vier en twintig dagen lange en onaangename reis door Spanje onder onophoudelijken regen, de schilderijen voor den Koning en den graaf van Hermes bestemd, beschadigd geraakten. Dit was des te erger, daar heel het welslagen van de onderneming, afhing van den goeden indruk, welke die geschenken op den machtigen minister zouden maken. Er bleef | |
[pagina 321]
| |
aan Rubens niets anders over dan er nieuwe te schilderen met behulp van Spaansche schilders (want de tijd was gemeten) of de reeds bestaande te hermaken. Bij de gedachte alleen aan een eventueele samenwerking met de gehate Spanjaarden kookte zijn bloed, en men leze met welke minachting hij zich uitlaat over de ‘ongelooflijke onbekwaamheid en luiheid van deze schilders’. Hij, de naarstige Vlaming, afstammeling van een trotsch schildersras roept uit: ‘God hoede mij hun in om het even wat te gelijken!Ga naar voetnoot(4) Hij neemt dus alléén de taak op zich de schade te herstellen, en nederig restaureert hij copieën naar groote meesters welke de hertog niet aan hem maar aan den Italiaan Facchetti had besteld. (Feit waarover Rubens hem later een voorzichtig verwijt zal toesturen). Hij, Rubens de plichtbewuste en gewetensvolle man vernedert zich een door een ander gemaakte copie, te herstellen. Ik kan niet nalaten hem hier te vergelijken met de zeer moderne figuur van een der Strindbergsche helden, Axel Borg, die door bekrompen oversten, ijverzuchtig op zijn superioriteit gedoemd word tot de nederigste bezigheden. En toch nog gelegenheid vindt zijn superioriteit te uiten. Zoekt men naar de geheime redenen, welke Vincentius er toe aanzetten, Rubens, den nederigen schilder, wiens naam hem zelfs onbekend is (Mio Giovanni Pittore ‘Pietro Paolo’, zoo wordt hij steeds genoemd) te verkiezen boven alle groote beroepsdiplomaten die hem omringen, voor een zending waarvan zijn eigen carrière zal afhangen, dan is men zeer verwonderd dat het slechts is ter wille van een bescheiden eigenschap: ‘de rechtschapenheid.’ Zou bij zich herinnerd hebben wat Machiavel over die dienaars der vorsten schrijft? (In p. 117 ‘De Vorst’ door Machiavelli, uit het Italiaansch vertaald door S.I. Felgersma: ‘wanneer de vorst ziet dat zijn dienaar meer aan zichzelf dan aan hem denkt, en in al zijn daden op zijn eigen voordeelen bedacht is, kan hij nooit een goed dienaar zijn en ge zult u nooit op hem kunnen verlaten.’ Andere redenen vinden wij niet, want Gonzagua schijnt Rubens als schilder niet zoo bijzonder gewaardeerd te hebbenGa naar voetnoot(5). Doch indien | |
[pagina 322]
| |
Rubens Vincentius niet wist te interesseeren op artistiek gebied, heeft hij als eerlijk en loyaal mensch hem kunnen boeien. Aan het hof wil elkeen Vincentius de Gonzagua of bedriegen of verraden. De Vlaming alleen is man van woord en eer. De minste bijzonderheden van zijn zending bewijzen het overvloedig. Hem omstraalt die faam van eer, eigen aan het ras, waarvoor BarclayGa naar voetnoot(6) (Rubens' tijdgenoot), de volgende bewoording vond, die verdient in gouden letters op de poorten onzer steden te prijken: ‘L'esprit de ce peuple (de Nederlanden) n'est capable ni patient de fraude. Ils estiment des autres la fidélité de laquelle ils sont dignes, mais si leur simplicité est déçue, elle hait irrévocablement la perfidie.’ Bovendien staat zijn eerbaarheid zoo stevig bekend dat in latere jaren Dorchester aan Cottington, den Engelschen gezant, zegt: ‘Rubens heeft in Engeland de faam verworven van een te eerlijk man te zijn om bewust een onwaarheid te verkonden’Ga naar voetnoot(7). En Karel I, Koning van Engeland, die hem met den titel van Ridder wil vereeren, bevestigt deze onderscheiding met argumenten van bijna uitsluitend moreelen aard: ‘Hij heeft zich aan ons hof doen waardeeren door de wijsheid en de praktische kennis, die zijn edelen geest en zijn roemrijk ras zoo schitterend verheffen’Ga naar voetnoot(8). Is zijn nobele geest den adeltitel niet waard? En de rijkste kroon weegt niet op tegen den glorierijken roem Vlaming te zijn. Rubens zelf bespaart aan de valschheid geen kritiek. Luister hoe hij, gewoonlijk zoo gematigd, zich aan Olivarès over Richelieu uit: ‘Ik zou geen gehoor geven aan de vijanden van Richelieu, indien ik tijdens de onderhandelingen met Engeland, niet de ervaring had opgedaan, dat hij door zijn listigheid in de toekomst onmogelijk nog iemand kan misleiden. En dit lijkt mij de ergste staatsreden, die men zich indenken kan, vermits op “geloofbaarheid” alleen alle maatschappelijk verkeer kan gegrondvest worden.’ Zoo dacht er de jonge ‘Flamingo’ over in Mantua en Rubens op rijpen leeftijd blijft daaraan getrouw... Toen in 1618, Sir Dudley Carlton, Engelsche gezant, hem voorstelt | |
[pagina 323]
| |
antiquiteiten te ruilen tegen schilderijen van zijn hand, dan verwaardigt hij zich deze transactie te aanvaarden omdat: ‘Zijne Hoogheid loyaal handelt, want voegt hij er bij, ik ben geen prins maar iemand die van zijn handenarbeid leeft.’ (CLXVIII) 12 Mei 1618. Waarop Dudley antwoordt: ‘Gij beweert geen prins te zijn, maar ik houd u voor den prins der schilders en der mannen van eer.’ Het is ook langs dien weg, den weg der eerbaarheid, dat hij onder drang van de wet der tegenstelling, het vertrouwen won van de Koningin-Moeder van Frankrijk, de Italiaansche Maria de Medici, Vincentius' schoonzuster en evenals hij, een trouwe aanhangster van het Machiavelisme. Peiresc getuigt daarvan in 1622 (CCXIV 1622) ‘La raynemère étant satisfaite comme elle l'est de votre candeur et de votre honnesteté...’ Vergeten wij niet dat het reeds in 1607 in Vincentius' bedoeling lag Rubens naar het Fransche hof te sturen, alwaar des schilders komst door de warme aanbevelingen van Vincentius en zijn vrouw (ook een Medicis) aangekondigd werd. Dat herinnert zich 20 jaar later in tijd van nood, de Koningin-moeder die zich tot Rubens richt onder voorwendsel haar Galerij te versieren. In feite om een vertrouwensman aan het hof van Brabant te hebben.
Indien deze kwaliteiten zulken levendigen indruk maakten op de Italiaansche vorsten, welke moet dan de indruk geweest zijn op de nobele Isabella, gouvernante der Nederlanden met alle deugden getooid en die hem gedurende de laatste 15 jaren bijna als eenig man van vertrouwen naast zich duldt. Nochtans wordt zijn loyauteit niet altijd geprezen, ja, zij wordt hem zelfs af en toe aangewreven. In een verslag van de Junta te Madrid wordt aan Rubens zijn te groote oprechtheid, verweten: ‘Wat de onderhandelingen van Rubens met Engeland betreft, deelt de koning de meening van den Markies del Monte Colaris (1630). Hij oordeelt dat zonder daarom aan de waarheid te kort te komen, zijn antwoord minder duidelijk had kunnen wezen.’ Naast deze eigenschap moesten ook de buitengewone suggestieve kracht en de aanminnigheid, die van Rubens uitgingen, beslissend inwerken op zijn hoedanigheid als diplomaat. Dit blijkt uit vele getuigenissen van alle richtingen over zijn persoon! ‘Ik zou veel over hem kunnen verhalen, zegt Sandrart, en over zijn lovenswaardig wezen. Maar ik zal alles samenvatten met te zeggen, dat zooals hij in zijn kunst uitmunt, ik hem volmaakt gevonden heb in elk opzicht, en personen zoowel uit den hoogsten als uit den nederigsten stand hem uitermate hebben gewaardeerd.’ | |
[pagina 324]
| |
En Peiresc, de strenge Magistraat, de Méridionaal die zich niet laat lokken door ‘le mirage’ zegt: ‘Passionné comme je le suis de votre talent supérieur et de votre caractère!’ (Peiresc aan R., Parijs 11 Maart 1622, CCXLIV). En tegenover Gevaert, den sekretaris van de stad Antwerpen, wien hij de kennismaking met den schilder verschuldigd is, roept hij uit: ‘Je ne puis assez me louer de son honnêteté, ni célebrer assez dignement l'éminence de sa vertu et de ses grandes parties... non plus que l'excellence de sa main et la grande douceur de sa conversation.’ (Peiresc aan Gevaert, 26 Februari 1622.) En den 26 Februari 1622, schrijft hij insgelijks aan Burgemeester Rockox (CCXLII): ‘Nous avons reçue un merveilleux contentement en la doulce conversation d'un si grand personnage.’ Eindelijk Peiresc aan Aliante: (7 mars 1622, CCXLIII.) ‘Il est si doux de manières, qu'on ne saurait rencontrer personne de plus aimable.’ Men ziet dat zijn natuurlijke bevalligheid algemeen erkend werd en dit is ontegenzeggelijk een eigenschap van hoogere waarde in het uitoefenen van de diplomatie, waar de bekoorlijkheid welke straalt uit dengene die met een zending gelast is deze ten gunste valt. Deze innemende bekoorlijkheid treft meestal dieper dan een overtuigende bewijsvoering, nochtans in dit geval moet zij gepaard geweest zijn met eene schitterende bespraaktheid, wellicht een vaderlijk erfdeel. Scoppius zegt van Pieter Paulus in zijn Hyperboles (1-10-1607). Sprekende over den tijd, waar hij nog in Rome vertoefde: ‘Hij is een man van wien men niet weet, wat men het meest in hem prijzen moet, of zijn behendigheid in het schilderen, waarin hij volgens de meening der kenners de volmaaktheid bereikt heeft of de kennis der fraaie letteren en deze vastheid en fijnheid van oordeel, gepaard met een buitengewone bekoorlijkheid van woord en rede.’ En Gerbier, die hem bijzonder goed kent, vat zijn uitzonderlijke eigenschappen van begaafd diplomaat - dit in verband met een plan dat hij op het oog had om Rubens in Londen naast den officieelen gezant Coloma, wiens diplomatische geschiktheid hij in twijfel trekt, te doen roepen - prachtig samen in deze woorden: (17-27 février 1630.) Gerbier aan Cottington: ‘Je souhaitterois que le Conde Duque n'eust pas seullement mandé à Rubens qu'il demeurast s'il le creust nécessaire, mais qu'il luy eust expressément commendé de la part du roy et qu'il luy eust envoyé calité équipollante pour être jointe avec Don Carlos (Coloma) - car selon que je remarque la | |
[pagina 325]
| |
constatation de certains personnes icy qui font tout ce qui peuvent pour empercher ceste affaire, il est plus que nécessaire d'aveoir de bons aides et le plus qu'il ce peut, pour soutenir les faibles et reparé d'arguments efficatieux les subtiles objections des uns et malicieuse, menées des aultres.’ Rubens heeft zich de Italiaansche methode in zake politiek eigen gemaakt. Hij kende zijn MachiavelGa naar voetnoot(9), en ducht niet de door Maurits van Nassau zoo gevreesde ‘schoone pretexten en Machiavelische streken!’ Dit verwijten hem trouwens de Spaansche ministers die oordeelden dat in een door hem gestuurde politieke brief: ‘te veel Italiaansche absurditeiten, ongerijmdheden en woordenkramerij stonden’ (Consult van den Raad van Staten, Madrid, 10 Oogst 1631.) En reeds zeer vroeg was hij met deze vertrouwd! Er is eens te meer sprake over zijn reis naar Spanje (1603). De beschadigde schilderijen werden dus door Rubens gerestaureerd, en op dusdanige wijze dat de graaf van Lermes (hetzij door gemis aan kunstkennis, hetzij omdat ze inderdaad zoo schitterend bewerkt waren) deze kopijen voor originalen hield. Wat nu gedaan? Het aan den graaf bekend maken, dat hij, Rubens, de maker van deze werken was, zou natuurlijk de aandacht van geheel het Hof op zulken flinken schilder gevestigd hebben! Doch dit was meteen de waarde verminderen van het geschenk van zijn meester aan de Lermes, op gevaar af de onderneming spaak te doen loopen. Deze handelwijze had bovendien den graaf van Lerems dubbel ontstemd door de bevestiging van dezer onkunde inzake kunstkritiek. Daarentegen was het niet minder gevaarlijk de kopijen voor origineelen te doen doorgaan in geval dat het bedrog zou worden ontdekt! Hoe zal Rubens het dilemma oplossen? Geslepen, maar steeds eerlijk verteld hij aan Chieppio hoe hij zich uit dien moeilijken toestand wist te redden: (Rubens aan Chieppio, 17 July 1603.) ‘Ik werd door den graaf ontvangen, en maakte deel uit van de afvaardiging. Hij toonde zich uitermate tevreden over de hoeveelheid en de uitmuntendheid der schilderijen. De meeste gingen door, dank zij de goede retouches voor originalen, zonder argwaan eenerzijds, zonder aandringen van onzen kant, om te doen gelooven dat zij inderdaad echt waren!’ | |
[pagina 326]
| |
Zijne methode bestond daarin, de zaken die hij af te handelen had, alleen te verrichten, buiten alle vreemde inmenging. ‘In afwachting, schrijft hij aan Brant (25 Oogst 1625), is het zeer wenschelijk dat u ons nieuws zoudt mededeelen omtrent den gang van zaken - niet alleen om de onze goed geluimd te houden, maar vooral om de inmenging van anderen uit te sluiten.’ Hij deelde misschien daaromtrent de meening van zijn vriend Gerbier die hem schreef in Maart 1620: ‘Il fallait se garder d'embrouiller les affaires par d'autres entremises, vu que trop de cuisiniers gâtent le potage.’ Op een tweede punt legde hij nadruk op de geheimhouding van de zaken. ‘Deux choses que vous recommandez très à propos. La première que l'affaire soit traitée secrettement. La seconde, qu'on serre la porte à toute autre ouverture.’ (Gerbier aan Rubens, 9 Maart 1629.) Hij was gewoon de volledige diplomatieke briefwisseling zorgvuldig bij zich te bewaren en onder geen enkel voorwendsel, zelf niet op Koninklijk bevel, ontdeed hij er zich van! Op 1 Mei 1628, gedurende de vredesonderhandelingen met Engeland, had de Koning van Spanje graag inzage genomen van de geheime correspondentie tusschen Gerbier, officieuse gezant voor Engeland en Rubens. Hij hoopt ze te onderscheppen via Isabella: ‘Ik wensch dat uwe Doorluchtigheid een bode sture aan Rubens, om hem de originalen en “gechiffreerde” brieven te vragen, die hij daaromtrent ontvangen heeft. Mogelijk bevinden zich daarin woorden of feiten waarop Rubens niet gelet heeft. Bovendien is het niet uitgesloten dat hij naar goeddunken er een en ander bijgevoegd of uitgelaten heeft en het is noodzakelijk de basis te kennen waarop deze onderhandeling gevoerd is’ Doch Rubens wil niets hooren, en zijn vorstin die blijkbaar zijn meening deelt antwoord den koning op 31 Mei 1628: ‘Rubens verklaart zich bereid gevolg aan dit order te geven, doch voegt er aan toe: dat buiten hem niemand die brieven zou verstaan, terwille van de daarin gebruikte uitdrukkingen en dat die brieven bovendien gedeeltelijk over private aangelegenheden handelen.’ En Isabella, Rubens' alter ego, voegt er bij: ‘Wat mij betreft, ik twijfel geenzins daaraan dat Rubens stipt mededeelde wat Gerbier hem voorstelde.’ Die gansche correspondentie tusschen Gerbier en Rubens is trouwens steeds in 't dubbel. Een van de twee draagt een officieel karakter en is in het Fransch opgesteld met de bedoeling aan hun wederzijdsche meesters medegedeeld te wor- | |
[pagina 327]
| |
den (Buckingham en Karel I van Engeland voor Gerbier, en Spinola en Isabella voor Rubens), de andere officieus in het Vlaamsch en zeer vrij opgesteld.Ga naar voetnoot(10) Men vergelijke beide volgende brieven op denzelfden dag verzonden door Rubens aan Gerbier. Er is sprake van het verraad van Spanje! Terwijl Rubens in naam van de Infante in Holland onderhandelt voor den vrede tusschen Spanje en Engeland, spande Spanje mét Frankrijk samen, en bereidt met dit land eenen aanval tegen Engeland. Don Diego Messia is het, die door Spanje gelast werd, de Infante in te lichten over het offensief verbond dat zoo pas werd gesloten. Fransche brief (Rubens aan Gerbier, 1627, 18 December). ‘La venue du Seigneur Dan Diego Messia nous at éclaircy du concert des Roys d'Espagne et de France, pour la défense de leurs royaumes.’ Dus koel en objectief verslag over den toestand. Vlaamsche brief. ‘Ich bidde UE believe te ghelooven dat ich doen al wat ich can ende dat ich vinde mijn meesters seer gheappassionneerd inde sacche, haer vindende gepiqueerd ende gheaffrunteert van Olivares!’ Deze brief geeft lucht aan een diepe ontgoocheling en een ernstige verontwaardiging tegenover minister Olivares, die schuld heeft aan de mislukking van de onderhandelingen van Rubens en van zijn Vorstin. Ook met Peiresc voerde hij een bijna dubbele correspondentieGa naar voetnoot(11). Daaruit blijkt hoe voorzichtig men moet zijn in de beoordeeling van Rubens, naar zijne politieke briefwisseling. Indien hij niets anders dan de waarheid schrijft, schrijft hij op verre na niet de hééle waarheid. Men leze Peiresc: ‘Quand vous aurez quelque chose de particulier à m'écrire sur ce sujet, veuillez de grâce le faire sur un billet | |
[pagina 328]
| |
séparé de la lettre, billet qu'on peut brûler après l'avoir lu, comme je vous prie de le faire avec celui-ci, ce qui ne m'empêcherait pas de lui communiquer votre lettre (à la reine).’ In denzelfden bovenvermelden brief aan Gerbier maakt Rubens gewag van zijn overredend talent: ‘Men heeft hem (don Messia) doen tasten met de hand de perfidie der Francoisen - dat sij selven met onze simpliciteyt ghecken... Deze proposten ende redenen heeft selver Rubens dickwijls int lanch ende breedt aen Don Diego gheremonstreert met groote herticheyt ende liberteyt ende ook niet sonder effect.’ Schrandere psycholoog, zegde hij. (R. aan Sir Carlton, 28 Mei 1618, CLXXXVII): ‘Het gebeurt dikwijls in groote vergaderingen, dat na zich individueel gunstig geuit te hebben omtrent eene zaak, die heeren verzameld zijnde, allen te zamen het tegenovergestelde doen van hetgene zij afzonderlijk besloten hebben!’ Hij laat zich niet met woorden paaien: Karel I had hem een belofte afgelegd aangaande den vrede. Denzelfden dag nog, keert Rubens bij den Koning terug. ‘Ik keerde denzelfden dag bij den Koning terug, in schijn ontevreden, en onder voorwendsel van mijn gebrekkig geheugen - hem smeekend mij te herhalen wat hij reeds gezegd had, zooals hij het duidelijk deed voor twee getuigen.’ Al deze eigenschappen: doorzicht, schranderheid, eerbaarheid, welbespraaktheid, gingen ook, naar het schijnt, gepaard, met een bijzonderen aanleg om zaken te beredderen. Daarvan getuigt Cottington, gezant van Engeland aan Olivares (20 Juli 1629, DCVIII). ‘Men keurt hier algemeen zeer goed het feit Rubens naar Engeland te hebben gestuurd. Niet alleen omdat hij zeer behendig is om zaken te leiden, maar vooral omdat hij het vertrouwen heeft veroverd van elkeen en vooral van den Koning, mijnen meester!’ Sedert zijn verblijf aan het hof van Mantua kent Rubens al de menschelijke zwakheden en weet dat de corruptie overal heerscht. Sprekende over den resident van Denemarken in Holland, schrijft hij aan Isabella (26 Jan. 1628): ‘Naar het kleine vermogen van den Koning zijn meester, te oordeelen, acht ik dat hij de waarheid zegt en dat hij eerlijk handelt.’ (Londen, 22 Juli 1926, Rubens aan Olivares.) ‘Alle voornaamste heeren leiden een uiterst kwistig leven, zoodanig dat zij diep in de schuld zitten - en ziedaar waarom de publieke en private belangen hier met klinkende munt betaald worden. En ik vernam uit betrouwbare bron | |
[pagina 329]
| |
dat Richelieu zeer vrijgevig is en langs dien weg partijgangers weet aan te werven.’ Wat Rubens zelf betreft hij blijft onomkoopbaar. Het bewijs daarvan leveren de volgende feiten: Richelieu houdt niet van Rubens. De reden daarvan is gemakkelijk te gissen. Rubens heeft de Koningin-Moeder bekoord; wat meer is, hij is de eenige (dat zullen we later bewijzen) die genoeg doorzicht heeft om de listige plannen van den sluwen minister te doorzien. Richelieu heeft het op Vlaanderen gemunt; dat weet Rubens, Richelieu zal de onverzoenlijke tegenstrever blijven, dien de Vlaming steeds op zijn politieken weg zal vinden. ‘De Franschen’, schrijft hij aan Isabella, ‘hebben als Staatsleus: den oorlog in Vlaanderen steeds levendig te houden.’ (15 Maart 1625, CCCLXXI). En de goede Peiresc, die echo's van deze antipathie opgevangen heeft en die verlangt dat de heele wereld onvoorwaardelijk zijnen held, Rubens, zou bewonderen, meent het middel gevonden te hebben: om den vrede te doen heerschen. ‘In mijn laatsten brief vergat ik U te schrijven dat toen ik zekeren dag met mijnheer de Pastoor praatte over de moeilijkheden die de kardinaal de Richelieu berokkend had aan mijnheer Brosse (architekt van het Palais du Luxembourg met welker versiering Rubens gelast was), en die plots ophielden, zoodra de kardinaal het Graafschap van Limours aangeworven had, alwaar M. Brosse meermalen reisde en teekeningen leverde van een bouw door hem uit te voeren in het kasteel. En mijnheer de Pastoor voegt er aan toe dat indien gij hem (Richelieu) een schilderijtje van van uw hand zoudt aanbieden de zaken lichter van stapel zouden loopen.’Ga naar voetnoot(12) Men ziet het. Zijn Excellentie laat zich omkoopen. Wat erger is, hij schept zelf moeilijkheden om van zijn onderdanen giften af te dwingen. Doch Rubens gaat op deze wenschen niet in. Dit valt des te meer op dat Rubens zoo pas had vernomen door den Heer gezant van Vlaanderen te Parijs, dat Richelieu het er op aan stuurt, hem de bestelling van de 2e gallerij Medicis te ontnemen en deze toe te vertrouwen aan een onbekend schilder Josefin. Doch om zijn ‘perfidie’ te verschalken wendt Richelieu zelf de eerste stappen tot Rubens die den 12en Februari 1624 aan Valavez schrijft: ‘Ik was ten uiterste verbaasd toen ik door u vernam, dat de Heer kardinaal twee schilderijen van mijn hand besteld heeft.’ En hij voegt er bij: ‘Ik ben wel gedwongen te gelooven dat er niets waar was van al hetgeen wat de Heer Gezant van Vlaanderen daaromtrent geschre- | |
[pagina 330]
| |
ven heeft.’ En den 26en Februari 1626 komt hij weer terug op ditzelfde incident. ‘Ik betwijfel geenszins dat de geruchten omtrent de gallerij onwaar zijn, vermits Mijnheer de Kardinaal mij voor zijn privaat gebruik benuttigt, en dit zou hij stellig niet, indien er een belangrijke verandering gekomen was, in de zaken die nog te verhandelen en met mij af te sluiten zijn.’ En nochtans had Mijnheer de Gezant van Vlaanderen, waarheid gesproken. De archieven hebben den Kardinaal verraden. Een brief van Richelieu aan de Koningin-Moeder is aan het licht gekomen. Deze brief luidt als volgt: ‘Madame, j'ay creu que votre Majesté n'aurait pas désagréable que je lui die que j'estime qu'il serait à propos qu'elle fit peindre la galerie de son palais par Josefin.’ Richelieu moest den diplomaat Rubens wel duchten om hem te verwijderen van het Luxembourg wanneer hij nochtans den schilder zoo hoog prees (bewondering die hij misschien slechts veinsde).Ga naar voetnoot(13) De corruptie was ook gewone munt in de Spaansche politiek en Rubens kent ze goed, keurt het systeem niet af voor de anderen maar maakt er zelf nooit gebruik van; voor eigen rekening misprijst hij het. Gedurende de vredesonderhandelingen van Isabella en Holland (waarbij Rubens optreedt namens de Infante, en Brant, Rubens verwant, namens de Staten) drukt de Prins van Oranje zijn verontwaardiging uit dat al de gesprekken tusschen beide partijen stelselmatig overgedragen worden aan Frankrijk. Wie is de verrader? Rubens verdenkt de eigen sekretaris van den Prins, een zekeren Junus. ‘Dat hij een zeer omkoopbaar mensch is, en dat hij met beide handen aanneemt, doch dat mijn oom niet de man is om hem om te koopen, omdat zijn eerbaarheid ten zeerste deze handelswijze zou afkeuren. ‘Ik heb het des niettegenstaande wenschelijk geacht hare Hoogheid daarvoor te waarschuwen. Dat zij naar goeddunken handele.’Ga naar voetnoot(14) Hij, Rubens, en de zijnen zullen zich aan omkooperij niet bezoedelen.Ga naar voetnoot(15) | |
[pagina 331]
| |
Dat Isabella er zelf geen afkeer voor had wordt door Rubens bewezen in een brief aan Dupuy, 17 Sept. 1626, waar hij met bijtende ironie het wedervaren vertelt van een Predikheer Michel Ophovius, die den 1en Sept. 1626, ‘bisschop van 's Hertogenbosch gewijd werd. Het is dezelfde die gevangen genomen werd te Heusden en in den Haag en die groot gevaar liep er zijn leven bij te laten omdat hij getracht had den gouverneur van Heusden, Mr. van Kessel, om te koopen.’ En sarcastisch voegt hij er aan toe: ‘Het was voor hem een voordeelig koopje, boeien tegen een mijter te ruilen.’Ga naar voetnoot(16) Ofschoon het heele politieke leven van Rubens, niets anders beteekent dan een tweegevecht tusschen hem en Richelieu, blijft Rubens een fair tegenstrever ondanks den haat, die gene hem toedraagt. Hij weigert een hekelschrift over Richelieu door Scopas Ferrarione te lezen, dat hem Dupuy aanbevolen heeft: ‘Ik zend u Scopas terug. Ik heb het niet gelezen. Ik wil niet bonas Horas, tam male collire en mij bezondigen aan zulke buizelarijen die ik van nature veracht.’ Ofschoon steeds eerbaar zal Rubens toch in alle omstandigheden ruim gebruik maken van alle mogelijkheden van zijn subtielen en vindingrijken geest en van zijn overredend en overtuigend woord. Grondig kenner van het menschelijk hart weet hij, dat men dikwijls op denzelfden nagel moet kloppen om iets te bereiken. Op het beslissend uur waarop hij eindelijk gelooft dat zijn geliefkoosde droom zal verwezenlijkt worden d.i. vrede tusschen Noord- en Zuid- Nederland, ziet men hem steeds naast de Infante. ‘L'Infante prête tous leis jours l'oreille aux discours que lui faict sur ce sujet Rubens’, schrijft de Fransche gezant. Natuurlijk! Zijn invloed moet opwegen tegen die der gehate Franschen. ‘Ik ken de Parijzenaars (schrijft hij aan Dupuy den 20en Januari 1628).’ ‘Zij zullen den weerstand van hare Doorluchtigheid overmeesteren, beinvloedbaar zooals de vrouwen zijn.’ Dit | |
[pagina 332]
| |
opent ons ook horizonnen, want indien de Infante, ofschoon Clarisse, gevoelig was voor de innemendheid dier Fransche hovelingen, zal zij ook niet onverschillig zijn geweest aan Rubens, ‘qui est né pour plaire et délecter en tout ce qu'il faict ou dit,’ (zooals Peiresc schrijft aan Valavez, 29 Oogst 1627). Want als zeer gewichtige factor voor het verklaren van zijn sukses in de diplomatie, mogen wij niet nalaten te onderlijnen, buiten en misschien boven zijn intellektueele gaven, de charme die uit zijn persoon straalde, want Rubens mocht doorgaan voor een mooie man! Wanneer wij het schilderij uit de Munchener Pinakothek aanschouwen, een hymne aan het echtelijk geluk, kan men daaromtrent geen twijfel koesteren. Hij is een prachtman, zooals hij daar zit met aan z'n voeten de pittige Isabella Brant, die haar zacht handje in de zijne heeft gelegd als blijk van zoet bezit. In zijn oogen glanst de onschuld welke Maria de Medicis later zal bekoren, maar zijn blik is vast en open. Door vrouwen ‘gepolijst’ zal hij steeds in zijn optreden iets bewaard hebben van den hoffelijken en galanten ‘page’. Sprekende van zijn broeder die sedert 2 jaren nutteloos zijn hof maakte aan de dochter van den stadssecretaris de Mooij en die het nooit gewaagd zou hebben zijn liefde te verklaren, zonder de hulp van Pieter-Paulus - den eleganten jongen hoveling - ‘want, schreef deze aan zijn vroegeren arts Giovani di Fabri, ik weet bij ervaring dat dergelijke zaken niet koelbloedig moeten behandeld worden, maar groote toewijding vergen zooals mijn broeder het bewezen heeft, die van methode veranderde na mijn aankomst, nadat hij zich tevergeefs verteerd had.’ Voorwaar de liefde-politiek en strategie schijnen hem geenszins vreemd te zijn geweest. Zijn aangeboren vindingrijkheid doet hem wegen ontdekken, daar waar beroepsdiplomaten niet slagen. Tijdens de vredesonderhandelingen tusschen Engeland en Spanje, die Rubens namens dit laatste land voert, vervolgt hij een geheim en persoonlijk doel.: Vrede tusschen Noord en Zuid-Nederland. Doch hieraan zijn moeilijkheden verbonden, d.s. zooals Buckingham aan Gerbier schrijft 1629: ‘Het is dat Spanje weigert den titel van vrije Staten aan de Vereenigde provinciën te erkennen.’ Maar Holland is thans de bondgenoot van Engeland, en de uitweg welke Rubens voorstelt is Holland aan de Vredesonderhandelingen te laten deel nemen niet onder de benaming van vereenigde Staten, maar onder den titel van Engelands Bondgenoot. En deze uitvlucht had zulke bijval dat men er later steeds zijn toevlucht toe nam.
Dr J. GABRIELS. |
|