Vlaamsche Arbeid. Jaargang 24 [19](1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 315] [p. 315] Het landhuis, naar Li-pai-po Nacht klimt uit d'aarde. Het gebergt' wordt blauw. Hol aan den rotsigen grond slaan onze schreden. De ronde maan reist mee, scherpt onze schâuw. Een trouw gezel, Prins, is de maan ons heden! Staag in den hellen, gouden brand stijgt tot ons op ter gaarden rand. Wij naadren, hand in hand, het paviljoen. Een slanke knaap komt sierlijk ons begroeten. De rij van ons gewaad zingt langs het groen, en gansch onhoorbaar treden thans ons voeten. 't Verrukt mij, hier met U te zijn, m'n Prins! Ho, knaap, reik fluks den wijn! Dees stonde en is de wijn niet langer wijn, doch wonne! - Hoor, d'onstuimge voorjaarswinden! - O, Prins, wij beiden gaan als goden zijn: goddelijk dronken zal de zon ons vinden! Een nieuwe tweelingster glanst bloot. - Lacht, Prins! Ver liggen aarde en nood. Jan H. EEKHOUT. Vorige Volgende