| |
| |
| |
Schampavie
Ward Hermans, le marchand de faux, a disparu de la circulation. Il n'a rien à se reprocher. Oh! non. Mais il a joué ‘schampavie’.
La Gazette, 6 Maart 1929.
SCHAMPAVIE is een typisch Belgisch woord. In gansch Vlaamsch-België is het mondgemeen. Een echte Vlaming kan het niet missen. In Brussel wordt het niet enkel in het Vlaamsch gebruikt; ook in het Fransch, althans in het Brusselsch Fransch, is het een zeer populaire persoonlijkheid. Het behoort dus tot de attributen van wat men gewoon is te noemen ‘l'âme belge’. Van Brussel uit begint het dan ook zijn tocht naar Wallonië en meer dan een Waal is reeds bezweken voor zijn bijzondere charme.
Een term die zoo'n succes heeft, zou op het eerste gezicht in een behoefte moeten voorzien, zou broodnoodig moeten zijn. En toch is er geen uitdrukking waarvan meer synoniemen bestaan dan van ‘schampavie spelen’ of ‘schampavie zijn’. Zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland liggen er heele of halve synoniemen voor het grijpen. Zoo hebben wij: 'm smeren, het hazenpad kiezen, zijn biezen pakken, zijn matten oprollen, de plaat poetsen, de piek schuren, een slippertje maken, aan den haal gaan (of zijn), de wijk nemen, de vlucht nemen, op den loop gaan (of zijn), op de vlucht gaan (of zijn), zich uit de voeten maken, zijn hielen laten zien (of kijken), de hielen lichten, het veld ruimen, vluchten, deserteeren, wegdruipen, stil heengaan of vertrekken, zich wegpakken, beenen maken, wegloopen, zich heimelijk verwijderen, ongemerkt verdwijnen, uitknijpen, uitsnijden, het afstappen, het aftrappen, er van door gaan (of trekken), er van onder trekken, zich van kant maken, opkramen, er uit muizen, de pijpen (of de gaten) uit zijn, gaan vliegen met den wind, wegbeenen, wegpitsen, wegritsen, wegsjeezen, wegslibberen, wegveesten, enz. Men zou nog heel wat voorbeelden uit de volkstaal aan deze lange lijst kunnen toevoegen.
| |
| |
In 't Fransch heeft men denzelfden overvloed: prendre (de) la poudre d'escampette, se sauver, s'enfuir, s'encourir, décamper, déguerpir, déserter, détaler, prendre le large, lever le pied, faire haut le pied, plier bagage, foutre of ficher le camp, filer of filer à l'anglaise, montrer les talons, jouer des jambes, prendre ses jambes à son cou, s'éclipser, se dérober, s'esquiver, tirer ses grègues, prendre la clef des champs, jouer la fille de l'air en in het Waalsch: peter avoï, spiter avoï, enz.
Al deze uitdrukkingen hebben natuurlijk hun eigen gebruikssfeer, hun eigen gevoelswaarde en kunnen niet klakkeloos de eene voor de andere aangewend worden, doch de hoofdgedachte is bij alle dezelfde.
Waarom dan bij zulk een rijkdom nog een plaats inruimen aan ‘schampavie spelen of zijn’ en aan ‘jouer of faire schampavie’. Belgische taalzuiveraars willen derhalve dien indringer absoluut weren. Constant H. Peeters plaatst het woord op de lijst zijner Belgicismen en G.O. D'Harvé (Georges Rens) noemt de uitdrukking faire scampavie een ‘expression bruxelloise’. (Zie Parlons bien! 2e édition, Bruxelles, J. Lebègue & Cie 1915, p. 43.)
Beide schrijvers schijnen dus niet vatbaar te zijn voor de aantrekkingskracht van ‘schampavie’ en willen het geen plaatsje gunnen in zuiver Nederlandsch of zuiver Fransch.
De etymologie van dit woord heeft eveneens heel wat hoofdbrekens gekost aan de Vlaamsche philologen. In 1870 beweert L.W. Schuermans dat schampavie komt van ‘schampavi, perf. van 't bâsterd latijn: scampare, fr. échapper, neêrd. schampen, ontgaan, vluchten.’ Zulk een fantasie was in die jaren heelemaal geen zeldzaamheid. De Vlaamsche taalwetenschap stak immers nog in de kinderschoenen. Om zijn geweten gerust te stellen voegde de zeer verdienstelijke verzamelaar er echter aan toe: ‘Sommigen leiden het af van 't Ital. scampa-via; doch het waarschijnlijkste is dat het door de Spanjaards hier ingebracht is evenals: pagadder, lambic, jaro, hablador; escampada via, open weg, op vrije voeten.’ (Zie zijn Algemeen Vlaamsch Idioticon.)
In 1890 verschijnt het Beknopt Etymologisch Woordenboek van Prof. Vercoullie en wij vernemen er dat ‘Schampavie vervormd (is) uit Fr. escampative, een afleid. van escamper, uit It. scampare ‘vluchten’. Deze afleiding vinden wij eveneens in den 2en druk (1898) van Vercoullie's Etym. Woordenboek evenals in R.K. Kuipers' Geïllustreerd Woordenboek der Nederlandsche Taal (1901). In 1921 schijnt Dr J.A.N. Knuttel, de bewerker van het 14e deel van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, niet zoo zeker meer van zijn stuk. Hij schrijft heel voorzichtig: ‘Ontleend aan een afl. van fr. escamper, misschien aan escampativos.’ Dit laat- | |
| |
ste wordt in de etymologische woordenboeken verklaard als een ‘mot gascon’.
Ik heb altijd twijfel gekoesterd omtrent het veelvuldig gebruik van deze woorden: escampative en escampativos. Voor het eerste is het steeds hetzelfde voorbeeld uit Chateaubriand's Mém. d'outre-tombe dat aangehaald wordt. Voor het tweede komt men in bijna alle Fransche verklarende en etymologische woordenboeken afgedraafd met steeds denzelfden zin uit Molière's George Dandin: ‘Ah! je vous y prends donc, Madame ma femme, et vous faites des escampativos pendant que je dors!’ L. Clédat (Dictionnaire Etymologique de la Langue française, 9e édit.) vermeldt niet eens escampative en noemt escampativo ‘mot espagnol employé au pluriel par Molière’.
In het ‘Dictionnaire de Trévoux’ Parijs, 1771, leest men op het woord Escampativos: ‘On lit Escampatinos dans Furetière: la faute vient apparemment de l'imprimeur, qui a pris l'u du manuscrit pour une n. Cette faute a passé jusques dans le Dictionnaire François et Latin de Danet.’ Wel een bewijs dat het woord niet erg bekend was! Zelfs niet bij de woordenboekmakers! En thans noemen onze moderne lexicografen het nog voortdurend ‘terme populaire’ of ‘terme familier’! Hoevelen hebben dat geverifieerd?
Woorden die in hun eigen land zoo zelden gebruikt worden, schijnen mij al heel weinig voorbeschikt om een volksterm te worden bij een buurvolk dat een gansch andere taal spreekt. Vercoullie schijnt thans dezelfde meening toegedaan want in den 3en druk (1925) van zijn Etym Wdb. maakt hij rechtsomkeert en verklaart schampavie ‘uit Ital. imper. scampa(la)via: maak u weg, van Ital. scampare: vluchten.’ Die afleiding had Schuermans reeds in 1870 vermeld zonder er evenwel veel geloof aan te hechten. Moeten wij ze thans aannemen, nu zij genade gevonden heeft bij Vercoullie? Ik zou het niet durven beweren.
Dat én schampavie én Fr. escampative of escampativos én Ital. scampare tot denzelfden stam behooren is klaar. De grondvorm is het middeleeuwsch Latijn scampare (gevormd uit* ex-campâre), vandaar het Ital. scampare, en het oud-Fransch escamper, eschamper, excamper, schamper, scamper, schanper, en ook eschampir, allemaal met de beteekenis van vluchten. (Zie dienaangaande Godefroy: Dictionnaire de l'ancienne langue française.)
Naast het werkwoord bestond in het oud-Fransch ook het substantief eschamp(e), escamp(e): vlucht. Zoo had men eveneens de uitdrukking prendre l'escampe: op de vlucht gaan. Het ww. escamper is uit het hedendaagsche Fransch verdwenen en vervangen door décamper. Het substantief
| |
| |
escampe blijft nog enkel over in het verkleinwoord escampette dat alleen gebruikt wordt in de uitdrukking: prendre de la poudre d'escampette of prendre la poudre d'escampette: de plaat poetsen. Deze uitdrukking is evenals: dorer la pilule en prendre de la poudre de perlimpinpin: een wonderpoeder innemen, ontleend aan de apothekerstaal of is een zinspeling op sommige werkzaamheden van het apothekersvak. Samen met het heel weinig gebruikte escampative en het al niet veel meer gebezigde escampativos is dat alles wat er van het Middeleeuwsch Latijn scampare in 't modern Fransch overblijft. Ik begrijp dan ook niet waarom Prof. Vercoullie het ww. escamper zonder de minste waarschuwing opgenomen heeft in zijn Groot Nederlandsch en Fransch Woordenboek (Gent, 1927) dat toch maar den gewonen woordenschat wil geven. Evenmin kan ik mij vereenigen met zijn vertaling van schampavie spelen door faire un escampativos. De Vlaamsche uitdrukking is een zeer verspreide volksuitdrukking, terwijl de Fransche heel weinig gebruikt wordt en dan nog meestal zonder artikel, althans in de woordenboeken. Waarom dan niet verkozen: prendre (de) la poudre d'escampette, of het eveneens door Vercoullie opgegeven: ficher le camp. Dat was toch de juiste vertaling. De schrijvers van vertaalwoordenboeken laten er zich trouwens wel vaker toe verleiden onder de gebruikelijke woorden termen op te nemen die sedert lang uit de hedendaagsche omgangstaal zijn verdwenen.
Niet enkel in de Romaansche talen treft men het ww. scampare aan. Ook in de Germaansche en inzonderheid in het Nederlandsch is het ww. schampen algemeen in gebruik geweest. Wij laten schampen met de beteekenis van afschampen of van schimpen hier buiten beschouwing. Wij bespreken hier enkel schampen: vluchten. Frank-Van Wijk beschouwt dit ww. als een ontleening uit oud-Fransch escamper, eschamper. Kiliaen vertaalt het in zijn Etymologicum door: abire, evadere, fugere; in de Synonymia latino-teutonica wordt het eveneens vermeld onder evadere, fugere en abire. In de Geuzenliederen wordt het meer dan eens gebruikt: zoo b.v. in een spotlied op het vertrek van den Hertog van Alva (1573): Een nieu liedeken van Duck d'Alva.
Hy is met processy inghehaelt,
Men ginck daer al slampampen,
Nu vaert hy wech, heeft niemant betaelt,
By nacht soo ginck hy schampen.
(Zie H.J. Van Lummel: Nieuw Geuzenlied-boek, Utrecht, Kemmer, 1871, bl. 181, en Het Geuzenliedboek, naar de oude drukken, uit de nalatenschap van Dr E.T. Kuiper,
| |
| |
uitgegeven door Dr. P. Leendertz Jr., Zutpen, 1924, deel I, bl. 190.)
Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft verder voorbeelden van het gebruik van het woord schampen bij den Brusselaar Jan-Baptist Houwaert (1533-1599), bij Noordnederlandsche schrijvers uit de 17e eeuw als Huygens en De Decker. De woordenboeken uit dien tijd vermelden het als een gebruikelijken term.
Onze onsterfelijke Vondel brengt het te pas in een echt rederijkersgedicht: ‘Aan Govert’, dat volgens Brandt aan Govert van Kampen, volgens v. Vloten aan Govert Flinck was gericht. (Zie De Volledige Werken van Joost van den Vondel bezorgd en toegelicht door Hendr. C. Diferee, deel II, bl. 290.)
Govert, ik verschrik voor Kampen,
Vechten, drinken en slampampen,
Razen, buld'ren, trappen, trampen,
Dat gespuis aan boort te klampen,
Maag en darmen vol te stampen,
By de kaers, of by de lampen,
Hier uit spruiten duizent rampen,
Hooft-pijn, zinkingen en dampen,
Zenu-krimpingen en krampen,
Wiltge blijven? ick ga schampen.
Het woord wordt niet enkel gebruikt met de beteekenis van vluchten; het komt nog voor met den zin van: ontkomen en terugdeinzen. Verder bezit het twee afleidingen en een samenstelling, zoo in het Mnl. bescampen: bevrijden, in vrijheid stellen, vrijstellen van een verplichting; ontscampen: ontgaan, ontkomen, aldus bij Blommaert, Oudvl. Ged., I, 75;
Dattu best een redelyc dier,
Dat sterven moet, als comt den dach,
Daer du ontscampen niet en mach.
en bij Camphuysen:
Hopend' off hy noch 't verderff
Tijdelyck ontschampen mocht.
(Beide voorbeelden aangehaald door Dr. A. de Jager: Woordenboek der Frequentatieven in het Nederlandsch, Gouda, 1875, deel I. Zie ook Verdam: Mnl. Wdb. en Nl. Wdb.) Het woord ontschampen is met dezelfde beteekenis blijven voortleven in West-Vlaanderen. De Bo vermeldt het in zijn Westvlaamsch Idioticon: ‘Eene straf ontschampen. Hij is het gevaar ontschampt.’ Gezelle heeft het gehoord te
| |
| |
Steenwerck, in Fransch-Vlaanderen, en geeft als voorbeeld: ‘In Vrankrijk moeten ze al soldaat zijn, 't en ontschampt da' niemand.’ Hij ziet er evenwel ten onrechte ‘een onvlaamsch schuimwoord schappeeren’ in. (Zie Loquela van Guido Gezelle tot Woordenboek omgewerkt, Antwerpen. De Nl. Boekhandel.)
De samenstelling is heenschampen, henenschampen: weggaan, verdwijnen, welke vorm gebruikt werd door den 17e eeuwschen dichter De Decker.
Ook in het Duitsch treft men het ww. schampen aan met de beteekenis van vluchten. Het Deutsches Wörterbuch haalt voorbeelden aan zoowel uit het Nederduitsch als uit het Hoogduitsch. Te oordeelen naar de aangevoerde bewijsplaatsen moet het woord er evenwel veel minder verspreid zijn geweest dan in Noord- en Zuid-Nederland.
In het Engelsch bestaat eveneens een werkwoord to scamper: wegloopen, vluchten, waarvan de eerste bewijsplaatsen volgens A new English Dictionary dagteekenen van 1687 doch sedertdien vrij talrijk zijn. Dr Bradley die dat deel van het Engelsch Woordenboek bewerkt heeft, meent dat de oorsprong van to scamper niet bewezen is. ‘Not improbably, zegt hij, the word was originally military slang, either from obs. Dutch schampen... or from It. scampare.’ Hij vindt het minder waarschijnlijk dat het een Middelengelsche afleiding zou zijn van het oud-Fransch escamper, hetgeen door Franck-Van Wijk wordt beweerd. Thans behoort to scamper met de beteekenis van vluchten tot het slang. (Zie J. Manchon: Le Slang, Lexique de l'anglais familier et vulgaire, Paris, Payot, 1923.)
In zijn reeds genoemd Woordenboek der Frequentatieven, deel I, bl. 558 brengt Dr A. de Jager het Akensch schampire, het Nassausch schambieren en het Altmarkisch schampêrn en schampir'n, welke alle vier beteekenen: aan eenig gevaar ontglippen, in verband met het Nederlandsch schampen. Zouden wij hier wel eigenlijk te doen hebben met schampen? Of is het geen vervorming van het Fransche werkwoord: échapper? Dit kunnen wij immers vaststellen in het Nederlandsch, te beginnen met den bewerker van de Synonymia die aufugere vertaalt door: schappêren, eschapèren en ont-schapêren, effugere eveneens door: schappeeren, eschappeeren en ont-schappeeren. In beide gevallen zet hij fland. achter die vormen. In zijn Etymologicum vermeldt Kiliaen ontschappèren fland. aufugere, effugere, evadere en in het Appendix peregrinarum, absurdarum, adulterinarumque dictionum geeft hij schappêren: aufugere, effugere. Ontschappéren neemt hij dus voor een gewoon Vlaamsch woord en schappêren niet!
| |
| |
Ook Verdam vermeldt voor het Mnl. het werkwoord ontscapperen of ontsapperen, gevormd van fra. échapper, door bijgedachte aan ontgaen, ontlopen en dgl. en met de beteekenis van ontsnappen. De Bo haalt in zijn Westvlaamsch Idioticon een voorbeeld van schapeeren aan uit R. Versteganus' Wet-steen des Verstants (1620): ‘Alsoo is hy het perijckel gheschapeert.’ Verder worden de vormen schapeeren en schampeeren bijna overal in Vlaamsch-België gebruikt met de beteekenis van ontsnappen. De Bo geeft den 1en vorm aan voor West-Vlaanderen: ‘De dief schapeerde aan zijne vervolgers.’ Is. Teirlinck vermeldt eveneens den 1en in zijn Zuid-Oostvlaandersch Idioticon: ‘Me waren op den train as hie op den anderen ree, mor m'hen 't toch geschappeerd.’ P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet (Idioticon van het Antwerpsch Dialect) schrijven: ‘Schappeeren, in 't Zuiden ook schampeeren.’ ‘Hij heget schoon geschampeerd. Ik ben gelukkig 'et gevaar geschappeerd.’ Aug. Rutten (Bijdrage tot een Haspengouwsch Idioticon) geeft: schappeeren en schampeeren: ‘Onze moeder, die zoo erg ziek was, zal geschampeerd zijn.’ D. Claes (Bijvoegsel aan de Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon) kent eveneens schampeeren als ontsnappen, Fr. échapper: ‘Ze moesten altemaal loten, niemand kon schampeeren.’ L.W. Schuermans (Alg. Vl. Idioticon) vermeldt schampeeren voor het Hageland, Brabant en Antwerpen. Hij voegt er evenwel aan toe: ‘Men hoort ook: schappeeren
uitspreken. Het is met 't Fr. échapper verwant. Doch het zal wel eer een soort van freq. zijn van: schampen.’ Th. Dorren treft schappeere aan in het Valkenburgsch (Zie zijn Woordenlijst uit het Valkenburgsch Plat). Amaat Joos vermeldt in zijn Waasch Idioticon den vorm schapeeren met de beteekenis van ontsnappen, vermijden, ontwijken als overgankelijk ww. Doch als onov. ww. beteekent schapeeren in het Waasch: doen schrikkelen, iets wat men gewoon is verschillende keeren achtereen te doen, eens laten: ‘Ik ga alle dagen naar de kerk, ik weet niet of ik al eens dees jaar geschapeerd heb.’ Het is nu wel interessant dat het ww. schampen juist hetzelfde beteekent in Overijselsche en Geldersche tongvallen. Het Nl. Wdb. geeft een voorbeeld van Draaijer: ‘Gaoj nao de karke? Né, ik zal dit keer maor is schampen’ en verwijst teven naar Gallée en naar Onze Volkstaal, 2. 104.
Wat den vorm schampeeren betreft, zou die zijn ontstaan niet te danken hebben aan invloed van het ww. schampen? In het Nl. hebben wij immers ook een Germ. stam met een Romaanschen uitgang in de ww. waardeeren, kleineeren, halveeren, trotseeren. Hetzelfde zien wij in het Limburgsch en in het Hagelandsch schatteeren: schatten, meenen vermoeden. (Zie J.F. Tuerlinckx: Bijdrage tot een Hagelandsch Idioti-
| |
| |
con, Gent, 1886.) Zou er dus in schampeeren geen contaminatie zijn van schampen en schappeeren?
En zou hetzelfde verschijnsel zich niet voordoen in de hierboven vermelde Duitsche werkwoorden schampire, schambieren, schampêrn en schampir' n?
Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt dus dat het ww. schampen met de beteekenis van vluchten, ontsnappen, algemeen gebruikelijk is geweest doch thans als zoodanig is uitgestorven. L.W. Schuermans (op. cit.) vermeldt wel dat ‘schampen in Limburg ontgaan, misgaan beteekent: dat is hem geschampt’ doch ik heb dit evenwel in Limburg nooit hooren bevestigen. Ontschampen houdt stand in West-Vlaanderen en dat schijnt alles te zijn. Naast schampen hebben het in oorsprong totaal verschillende werkwoord schappeeren en het werkwoord schampeeren hoe langer hoe meer uitbreiding genomen. Dat er tusschen twee werkwoorden die én naar den klank én naar de beteekenis zoo dicht bij elkaar staan, contaminatie moest komen, zal wel niemand onwaarschijnlijk achten. De bijzondere beteekenis van het Waasch schapeeren en het Geldersch schampen is er een bewijs van.
Er heeft dus te allen tijde een werkwoord bestaan waarvan de stam, naar den klank en naar de beteekenis, veel overeenkomst vertoonde met schampavie. Dit vergemakkelijkt immers het overnemen van vreemde woorden. Hoe zullen we nu den oorsprong van dezen indringer verklaren? Ik meen dat aan een vervorming van Fr. escampative of escampativos niet meer kan gedacht worden. Dat is al te onwaarschijnlijk.
En Schuermans' en Vercoullie's afleiding uit Italiaanschen imperatief: scampa-via? Die schijnt verlokkelijk. Daar is bijna letterlijke overeenkomst én naar den klank én naar de beteekenis. Doch wanneer is schampavie te onzent in zwang gekomen? Toen de Italiaansche kooplieden nog naar Brugge en Antwerpen kwamen of later? Een vriend van mij vroeg zich al dadelijk af of schampavie niet het ‘scampa via’ was waarmede de Venetiaansche zeelieden de Brugsche ketjes van hun waren wegjoegen? Of kan het komen van Italiaansche huurlingen? Of werd het ingevoerd als een alleenstaand woord dat de aandacht trok, zooals dit gebeurd is met het Scandinavisch skaal: prosit, gezondheid! dat thans in den vorm van ‘schol’ en met de beteekenis van skaal over gansch Vlaamsch-België is verspreid. Die verschillende vragen kunnen voorshands moeilijk beantwoord worden omdat wij niet weten waar en wanneer schampavie voor het eerst gebruikt werd.
Evenals Prof. Vercoullie willen we ons nu ook eens aan een etymologie wagen en evenals hij zullen wij ons vertrekpunt nemen bij den zoogenaamden dilettant L.W. Schuer- | |
| |
mans. Deze beweert namelijk (zie hierboven) dat het 't waarschijnlijkste is dat schampavie door de Spanjaards hier is ingebracht. Het voorbeeld dat Schuermans opgeeft: ‘escampada via: open weg, op vrije voeten’ schijnt me evenwel ongelukkig gekozen. Had hij niet veel beter verwezen naar het Spaansche woord escampavia, een licht vaartuig met kleinen diepgang dat door de marine wordt gebruikt om den smokkelhandel te keer te gaan en om toezicht te oefenen op de visschersbooten, een klein vaartuig dus dat zich gemakkelijk kan verplaatsen. G.O. D'Harvé (o.c. p. 43) verwijst er eveneens naar in de volgende termen: ‘scampavia, bateau côtier qui faisait la fraude et disparaissait aisément à la vue.’ Ik heb evenwel noch deze spelling, noch deze verklaring van het woord teruggevonden in de verschillende Spaansche woordenboeken welke ik dienaangaande heb geraadpleegd.
Het woord bestaat eveneens in het Engelsch als scampavia en scampavie en het New English Dictionary haalt er bewijsplaatsen van aan in 1723, 1802 en 1867 en verklaart het als: ‘A swift sailing vessel used in the Mediterranean.’
Wat mij doet overhellen naar een ontleening aan het Spaansch is het feit dat Carolus Tuinman in zijn bekend boek: De Oorsprong en uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche Spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der Vaderlandsche Moedertaal, te Middelburg, bij Michiel Schrijver, 1726, op blz. 8 van zijn Nalezing volgend spreekwoord opgeeft: Hij speelt scampado en het verklaart als: Dat is, hij pakt zich weg, hij gaat loopen. Hij voegt er nog aan toe: ‘Schampare is in 't Italiaansch de wyk nemen, ontgaan. Zoo is echapper bij de Franschen ontkomen.’ In de ‘Lijste’ van de verklaarde spreekwoorden der Nalezing schrijft hij ‘schampado’.
Voor zoover mij bekend is werd de vorm: scampado spelen nog niet in verband gebracht met schampavie spelen. En dit is, meen ik, toch van groot belang voor het bepalen der taal waaraan schampavie ontleend is. Scampado wijst immers duidelijk op Spaansche en niet op Italiaansche herkomst.
Van welk werkwoord is dit Nederlandsch-Spaansch verleden deelwoord nu gevormd? Is het Sp. escampar, dat o.m. ‘de plaats ruimen’ beteekent of is het Sp. escapar ‘vluchten? Want ik meen dat een contaminatie-vorming als schappeeren en schampeeren in het hedendaagsche Zuid-Nederlandsch, ook voor scampado mogelijk is geweest. Meyer-Lübke (Romanisches etymologisches Wörterbuch, Heidelberg, 1911, op het woord Campus) vertaalt het Spaansch escampado door ‘frei, offen, klar’.
Hoe het ook zij, wij mogen, mijns inziens, de afleiding van schampavie niet meer bepalen, zonder rekening te houden
| |
| |
met Sp. escampavia en het door Tuinman vermelde spreekwoord: scampado spelen. Evenals Dr Bradley waarschijnlijk acht dat to scamper aanvankelijk tot de soldatentaal behoorde, schijnt het mij heelemaal niet gewaagd het eerste gebruik van schampavie in de matrozen- of soldatentaal te zoeken. Andere uitdrukkingen met dezelfde beteekenis zijn eveneens aan de soldatentaal ontleend als 'm smeren (wellicht de voeten smeren), de plaat poetsen (eigenlijk zeggen dat men de borstplaat of de kolfplaat gaat poetsen en er vandoor trekken) en de piek schuren (deserteeren onder voorwendsel van zijn piek te gaan schuren). Zou schampavie daar ook niet vandaan komen?
Tot besluit van deze studie meenen wij dat er nog heel wat nasporingen moeten gedaan worden vooraleer men de herkomst van schampavie met zekerheid zal kunnen vaststellen. Men zal in de 17e en 18e eeuwsche volksliteratuur en vooral in de spreekwoordenverzamelingen en woordenboeken van dien tijd moeten nagaan of het woord er in voorkomt en zoo ja, onder welken vorm het achtereenvolgens werd gebruikt. En eerst wanneer men die verschillende vormen kent, zal men met eenige zekerheid over de afleiding kunnen beslissen.
Dr Jan GRAULS.
|
|