Vlaamsche Arbeid. Jaargang 24 [19]
(1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
Omer Wattez en zijn werkALS we overkijken wat de heer Omer Wattez voor de Vlaamsche letterkunde en voor zijn Vlaamsche volk heeft verricht, sinds het jaar 1880, toen hij inzette als Remo, tot den dag dat hij, om zijne vele en velerlei verdiensten op zijn zeventigste jaar werd gehuldigd door de Vereeniging van Letterkundigen, - dan komt over ons een tweeledige indruk. Eenerzijds bewondering over zulk een vruchtbaar leven, met eene schoone volharding gewijd, tusschen de beslommerende bezigheden van een druk leeraarsambt, aan zijn ‘Vlaamsch-Germaansch’ geboorteland; anderzijds verwondering dat niet veel meer van hem op ruimer schaal in Noord-Nederland is verspreid, wijl toch daar twee van zijn hoofdwerken werden uitgegeven. Remo's eerstelingetje was, voor zooveel ik weet, een vlugschrift (1880) over den Belgischen schoolstrijd in denzelfden zin als waarin met breeder letterkundige allures zich bewogen ‘Arm-Vlaanderen’ van Teirlinck-Stijns en ‘Sophie’ van Virginie Loveling. In denzelfden tijd ageerde hij met de geestdrift van een talentvol liefhebber de Germaansch-Vlaamsche muzikale beweging.Ga naar voetnoot(1) Ook waagde hij zich aan critiek en polemiek o.a. met den geduchten Wazenaar (Dr Amand de Vos) die hem tot repliek | |
[pagina 177]
| |
in zake Van Beers' ‘Rijzende Blaren’ dertig bladzijden waardig keurde.Ga naar voetnoot(2) Voor mij begint de genietbare Remo, waar hij Omer Wattez wordt, niet zoozeer waar hij in vers of op rijm zijn groeiende krachten beproeft zooals in ‘Stemmen uit het Hart’, ‘De Droom eener Moeder’Ga naar voetnoot(3), als wel waar hij aan 't vertellen gaat, gemoedlijk en geestig, kleurig en boeiend over zijn Zuid-Oost-Vlaandersche land, over de ‘Vlaamsche Ardennen’Ga naar voetnoot(4), zoodat hij met ‘Jonge Harten’, ‘Van Twee Koningskinderen’, ‘De Koorknaap’, ‘De Pruttelaars van Brakel’ en andere novellen beschrijf- en vooral verhaalkunst leverde die het makkelijk uithoudt naast wat in Noord-Nederland Seipgens voor Limburg, Hollidee voor Noord-Brabant, Eigenhuis voor Zeeland, Maaldrink voor Gelderland, Mastdorp voor Utrecht, Heering voor Overijssel, Thineus voor Groningen, W.P. Wolters voor Friesland, Gram voor Zuid-Holland, Hooijer voor Noord-Holland hebben verricht. Ik noem met opzet schrijvers die in hun bloei stonden dezelfde jaren als Omer Wattez.Ga naar voetnoot(5) Nu is dit, me dunkt, merkwaardig dat deze ‘Heimatskünstler’ - niet in den beperkten, wèl in den beperkenden zin - tevens een rassig Groot-Germaan, èn in zijn later kunst, èn in zijn wetenschap, èn in zijn leeraarszending, te Doornik vooreerst, de stad, waar ook die andere Groot-Ger- | |
[pagina 178]
| |
maan van ons, Pol de Mont, eenmaal inzette, èn te Antwerpen, alweer de stad, waar Pol de Mont zijn taak verder doorzette. Beide naturen hebben anders niet zoo heel veel gemeens, het zuidelijk tribunus- en trobadourstalent, waarin Pol de Mont zijn Pan-Dietsche ziel als in een zwierige almaviva drapeerde viel Omer Wattez niet ten deel. Trouwens een schitterende persoonlijkheid als zijn jaargenoot en gouwgebuur is hij niet. Hij droomde zich liever terug en hij drong liever door in de oude Germaansche sagenwereld van reuzenkracht en heldenmoed, de tijden waarin men veel zweeg en veel deed. Getuigen daarvan de ‘Germaansche Beelden uit de Heldensagen’ en de drie bundels, die daarop volgden en die tot dit opstelletje aanleiding gaven.Ga naar voetnoot(6) Daarbij nog de vele lezingen die de heer Wattez hield over zijn geliefkoosd onderwerp in de Koninklijke Vlaamsche Academie, waarvan hij sedert 1905 een der werkzaamste leden was.Ga naar voetnoot(7) Ik herinner mij nog levendig hoe het er met de ‘Germaansche Beelden’ op los ging en hoe de dichter met eene vaart, geborgd bij zijn oude epen zich weerde tegen de kritiek van ‘Vlaanderen’ in een vlugschrift getiteld: ‘Vlaamsch-Germaansch of Vlaamsch-Europeesch?’ | |
[pagina 179]
| |
De bundel ‘Germaansche Balladen’ bevat drieërlei: 1e Een studie over het ontstaan en de beteekenis der ballade; 2o Eene keus vertalingen van Oud-Germaansche modellen uit het Nederlandsch, het Engelsch, het Duitsch en de Scandinavische talen; 3o Een stel Duitsche meesterballaden. Nummer één zou duchtig moeten bijgewerkt worden om op den huidigen dag een goed figuur te slaan. Maar er ligt meer van een kwart eeuw tusschen ons en deze studie, en daarbij zuiver literair-philologische wetenschap is nooit de sterke zijde geweest van den heer Omer Wattez. Zijn Vlaamschgezindheid dicteerde hun de verspreiding van begrippen en voorbeelden uit de Germaansche kunst met paedagogische doeleinden, nl. de heropbeuring van zijn volk, de styleering ook van dit volk in voorvaderlijke zelfbewuste gezondheid. Daarom juist loont het beter de moeite Omer Wattez na te gaan in zijne moderniseering dier oude balladen. Ik heb al gezegd hoe en waarom het hem niet om stipt verantwoord philologisch-wetenschappelijk werk te doen is. Eenmaal zijn stand aangenomen - en ten overstaan van het volk tot hetwelk hij zich richt is dit het eenige practische, - moet zijn arbeid uitstekend geslaagd heeten. Het keurig martiale rythme van ‘Heer Halewijn’ komt tot zijn recht, evenzeer als het edelzinnelijke ‘Het daghet in den Oosten’; de dramatische dans van ‘Elzenkoningsdochter’, en de ‘Waterman’; evenzeer als de zoo rijke stemming in de Duitsche meesterballaden. Maar dat zijn alle aanloopjes tot Wattez' ‘Germaansche Beelden’ van grooteren omvang, tot ‘Siegfried’, tot ‘Goedroen’. Tusschen zijn fragmentarische proeven en de definitieve uitgaven ligt de groote oorlog. De apostel van 't Germaansche Vlaanderen zeilde naar Frankrijk over. En hoe men 't nu draaie of keere, Parijs bracht een deuk in de rechte lijn van zijn streven. De oorlogssonnetten van den heer Omer Wattez behooren noch in kunstopzicht noch in kultuuropzicht tot zijn blijvende werk.Ga naar voetnoot(8) Maar het duurde niet lang na den oorlog of de oude liefde sprong uit haar prangende keurslijf weer volbloedig te voorschijn, en de volledige ‘Siegfried’ verscheen. | |
[pagina 180]
| |
Met één slag werd Omer Wattez onze William Morris, onze Karl Simrock. Met een volkomen meesterschap over den Oud-Germaanschen vorm, met een verrassende virtuositeit in het stafrijm heeft hij Siegfried in onze hedendaagsche letterkunde te pronk gesteld. Lijk een bloeme zucht naar zonne, Hijgde hij naar heldendaden. Het zuiverst heeft, meen ik, de herschepper de oorspronkelijke schepping benaderd in ‘De Burgonden bij Koning Ettel’. Dat is wel degelijk heropdoeming van oerkrachtige Germaansche plastiek. Zulk een toppunt vermag ik niet in ‘Goedroen’ te ontdekken. Maar zeer flink is weerom ‘Helgi’. Laat de heer Omer Wattez in het herscheppen zijn taak - zijn ten onzent gansch eenige taak - getrouw blijven, zoolang het dag is voor hem. Want waar echte scheppers als Emants, Schepers en Van Suchtelen op dit veld te voorschijn treden, slaat Wattez als dichter van ‘Parcival’, en ‘Lohengrin’, en ‘Tannhäuser’ geen minder prettig figuur. Zijn sporen - gouden riddersporen - heeft onze Vlaming verdiend in de hedendaagsche restauratie van Groot-Germaansche poëzie, heidensche en christelijke. Ik wijd hem van harte deze huldebladzijde, des te grager daar ik om gezondheidsredenen verhinderd was aanwezig te zijn op het feest dat in 1927 te Antwerpen plaats had en waarmede de letterkundige vrienden van den jeugdigen werker van zeventig jaar hem naar waarde hebben gevierd.
Dr J. PERSIJN. |
|