Vlaamsche Arbeid. Jaargang 24 [19]
(1929)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
De Vlaamse gedachte en 't eenheidstreven aan het slot van de Oostenrijkse tijdGa naar voetnoot(1)OP 17 April 1780 stelde graaf Neny, voorzitter der Koninklike Kommissie voor Onderwijs te Brussel, haar actarius Des Roches een verhandeling ter hand welke hem in handschrift was toegestuurd door de sekretaris-honorair der Mechelse Akademie voor Teken- en Bouwkunde, Willem Verhoeven, en van dezes hand een betoog behelsde over de noodzakelikheid van het behoud der Nederlandse Taal. De Koninklijke Kommissie was ingesteld door Maria-Theresia na de opheffing der Jesuïetenorde ten einde het onderwijsmonopolie te ontnemen aan de Kerk waar deze het sedert de ondergang der scholen der Humanisten in haar bezit had gehad. In 1777 kwamen de Koninklike Kolleges tot stand. Het werd een strijd om de invloed op de jeugd waarbij de Kerk de nieuwe scholen de pas afsneed en er in slaagde de grote meerderheid der leerlingen voor de Kolleges der Augustijnen, Oratorianen, Dominicanen en Rekoletten te behouden. Als sekretaris der kommissie droeg Des Roches op zijn schouders het zware werk. Een heldere kop, belezen, een hard werker. Jan Des Roches was geen Vlaming. Als zoon van een ongehuwde Hollandse moeder en een onbekend vader werd hij in 1740 in Den Haag geboren en in de Katholieke Kerk te Voorburg gedoopt. Hij was naar Antwerpen komen afdrij- | |
[pagina 102]
| |
ven waar hij ondermeester werd en later een school opende waarvoor hij een Vlaamse spraakkunst schreef. De Geschiedenis trekt hem aan. Drie achtereenvolgende jaren beantwoordt hij de eerste prijsvragen van het mede door Neny opgerichte Brusselse Franse Letterkundig Genootschap en telkenmale wordt hij bekroond. In 1773 wordt hij tot lid der Keizerlike Akademie benoemd die uit dat genootschap is voortgekomen. Drie jaar later wordt hij uit Antwerpen weggehaald door Starhemberg die hem aan de Akademie verbindt als sekretaris. In ditzelfde jaar 1776 houdt Des Roches er een lezing - in de Franse taal: het inwendig leven der Akademie is Frans - waarin hij betoogt dat, zo de Vlaamse letterkunde niet wordt beoefend, daar geen andere reden voor is dan dat zij niet wordt aangemoedigd. Wij betonen het Vlaams een soort van minachting, zegt hij, en nochtans is het tot het behandelen van grote en ernstige dingen geenszins ongeschikt. Tot de generatie van Des Roches behoort Verhoeven. Hij is een Kempenaar uit Lier, in 1738 geboren. Hij maakte er deel uit van de rederijkerskamer D'Ongeleerde: een aantal toneelstukken, o.a. De Schoone Helena, waren van zijn hand. Door de Brusselse Akademie werd in 1777 een verhandeling van hem gedrukt over de Nijverheid en Handel in de Nederlanden in de 13de en 14de eeuwen, en in 1784 schreef hij een in het Frans gesteld antwoord op de Franse prijsvraag der Berlijnse Akademie, hoe het kwam dat het Frans de algemene taal was in Europa, een prijsvraag waarbij Rivarol, de jeugdige Franse kritikus de lauwer wegdroeg met zijn Discours sur l'universalité de la Langue française. Wie Verhoeven wil kennen moet dit Brusselse prijsschrift lezen. Hij is op-ent-op koopman. Zijn koopmansgevoel ontplooit zich als een geïdealiseerd standsgevoel. Hij is strijdlustig. Het keert zich tegen de adel, die niet wil zien dat men verder komt met een koopmansboek dan met een stamregister. Men weet hoe Vlaanderen en Brabant overvloeiden van nieuwe edelmans. Nergens gingen de adeldomsbrieve, door koop verwerfbaar, zo grif van de hand. Het vierde deel der Brusselaars waren monseigneurs en in Vlaanderen was het al graaf, baron of markies. Alles adellike hersenschimmen, smaalt Verhoeven, alles Spaanse zwetserijen die het hoofd onzer vaderen niet op hol brachten. In een histories perspektief ziet hij zich zelf - en zien ook wij hem aan de drempel der moderne grootkapitalistiese ontwikkeling - als een nazaat dier oude Vlaamse poorterij die onze steden tot ekonomiese bloei gebracht had. In Verhoeven leefde die burgerlike kracht die door verovering der ekonomiese macht het landsheerlike stelsel zou slopen. De tegenstelling tot de adel zou echter niet uitgroeien tot een | |
[pagina 103]
| |
tegenstelling tot de Kerk. In de verhandeling die hij aan Neny stuurt heet het nadrukkelik: de Kristelike leer moet de grondslag blijven van het onderwijs; er dient op gewaakt dat door valse leerstelsels de waarachtige leer niet wordt aangetast; de leerlingen moet het gulden boeksken van Bossuet, Uitlegging van het Geloof, in handen worden gegeven. Een andere trek komt niet minder scherp uit: het gevoel van kontinuïteit met het volksverleden waarvan de waarde voor hem niet is uitgeput. Het verleden leeft in hem als een bestendige bron van bezieling. De grootheid der Vlaamse geschiedenis slaat hem met bewondering en trots. Het onophoudend wapengedruis dat onze annalen vult zou alle andere landschappen naar de ondergang gevoerd hebben. O wonderbaar Vlaanderen, dat zo menigwerf in deze eeuwen omgekeerd, in kolen geleid, gans verbrand en nog zeeghaftiger uit de asse zijt opgerezen! Dit zelfgevoel noopt hem zijn Verhandeling over de Taal te schrijvenGa naar voetnoot(1). Non possum ferre, quirites, graecem urbem! Zo wees in het oude Rome Juvenalis de vergrieksing af. Verhoeven schrijft deze kreet in zijn banier. De minachting der moedertaal gaat hand in hand met de minachting der vaderlandse overleveringen. Hier is een samenhang die het landbestuur niet mag voorbijzien. Nu de nieuwe scholen aan de orde zijn, lijkt het het ogenblik om aandacht te vragen voor de rol der moedertaal. Hoe uit zich, vraagt Verhoeven, en waarheen leidt de ingenomenheid met het Frans die men hier waarneemt in zo hoge mate? Wilt ge de heersende mening kennen, beluister de vrouwen, zij verzwijgen haar niet. Er zit iets stroefs, hoort men haar zeggen, er zit iets plomps en boers in 't Vlaams! Het Frans integendeel zegt alles zonder de oren te storen! Die zoete taal schijnt voor ons gemaakt! Het is de taal der hartgrondige min! Liever brengen wij drie dagen door met een Fransman dan één uur met de welsprekendste Vlaming! De vrouwen die zo spreken hebben haar Frans op de kloosterschool geleerd. Men heeft er haar geen Vlaams geleerd. Men heeft er haar zelfs verboden het te spreken. Nauweliks heeft de dochter het klooster verlaten of zij schijnt voor de man geschikt. Kan de vleierij ergens zo groot zijn als bij een minnaar? Wil hij het meisje behagen, hij moet gedienstig zijn. Zij gaat er trots op dat zij Frans geleerd heeft. Men spreekt dan niets als Frans. En het is een teken dat men grote | |
[pagina 104]
| |
vorderingen gemaakt heeft, om te zeggen dat men het Vlaams geheel vergeten is. Zo wil de koopmansdochter geen andere kamenier dan een Franse of Waalse. De knecht die tevoren door vader of moeder Bertel werd genoemd en in het huis is vergrijsd, wordt La Jeunesse gedoopt. Een dochter alleen, uit het klooster thuis gekomen, hervormt het ganse gezin! De Franse taal verdrijft de eenvoudige Nederlandse zeden. De gedurige paleersels en veranderlike kleedsels met een gedwongen levenswijs, daarbij de zotte pracht, verwarren zodanig de huiselike zaken dat men ten laatste om zo te zeggen het huis ter venster uitwerpt waar niets meer overblijft dan het bedroefd geheugen van een valse Franse zwier. Zestig jaar later verhaalt, langs dezelfde lijnen als deze achttiendeëeuwse moralist uit de Brabantse koopmanskringen, Hendrik Conscience uit de Vlaamse winkelierstand van zijn tijd de geschiedenis van Siska van Roosemael. Er zit in de polemist Verhoeven een zedemeester die de oud-Nederlandse degelijkheid wil gehandhaafd zien. O tempora, o mores! Een dochter die eens haar eer verloor, konden noch schoonheid noch rijkdom meer aan de man helpen. Zo was het van ouds in Nederland gesteld eer onze zeden en taal door de Fransen bedorven werden. Zulk een rampzalig schepsel werd een bedrogen dochter genoemd. Nu zegt men dat zij de laatste gunst aan een ondankbare betoonde. En in geval zij rijk is hoeft zij nooit te vrezen als weduwe te sterven. Hoe meer de Franse taal doordringt in onze gewesten, hoe meer de Franse ondeugden er wortel schieten. Wie dit gevaar wil afwenden dient onze taal te herstellen. Volkomen dezelfde opvatting zal men later in de jaren 1840 vinden bij Jan-Frans Willems in zijn bespiegelingen over den Geest waerdoor de Vlaemsche Letterkunde zich moet doen Onderscheiden, de grote konservatieve rede die hij te Brussel hield in de Kristuszaal van het Stadhuis, toen vijfhonderd Vlamingen een Taalverbond sloten, de eerste algemene groepering van Vlaams verzet na de oprichting van de Belgiese Staat. Suggestiever dan de meeste argumenten van Verhoeven zijn de korte realistiese schetsen die hij invlecht in zijn betoog. Hoe stond het met het Lager Onderwijs aan het slot der Oostenrijkse periode? Daar zijn vooreerst de oortjesscholen waar de middenklasse haar kinderen naartoe stuurt om hen voor een uurtje van huis te hebben. Jongens en meisjes warrelen er doorheen als een bijezwerm, alle brabbeltaal is er zodanig in gang dat de meesteresse zelf geen andere taal meer kent. Vervolgens de scholen der eigenlike schoolmeesters. Dezen zijn arme drommels zonder maatschappelik aanzien. Hun loon is bespottelik gering. Velen sterven armelik en laten weduwen en wezen achter die door | |
[pagina 105]
| |
hun ellende het beroep van de vader in diskrediet brengen. Men begrijpt dat het de verstandigsten niet zijn die schoolmeester worden. Het maken van fraaie letters en krullen met enige vlugge pennetrekken, ziedaar de kennis die volstaat. De kerkelike scholasters, die namens de bisschoppen toezicht moeten oefenen op deze scholen, bestaan nog slechts in naam. Hun gezag is in de kleine steden van Brabant zo vervallen dat er telkens leermeesters door de wet worden aanvaard zonder hierin de scholasters te kennen. Het gunstigst is de toestand in de Brabantse Kempen - Verhoeven zegt het niet zonder lokale trots - waar de kosters en organisten doorgaans schoolmeester zijn. Het is duidelik, noch Kerk noch Staat hebben zich bijster bekreund om de Lagere School in de Oostenrijkse tijd. Een maand nadat Neny deze verhandeling aan Des Roches doorgaf, werd Des Roches tot algemeen scholaster benoemd. Maar door het de bezittende klasse zoveel nader staande Middelbaar Onderwijs werd zijn tijd in beslag genomen. Een kweekschool voor onderwijzers stond op het program, maar onder zware ambtszorgen gebukt overleed Des Roches in het midden van 1787. Het voorspel der Brabantse omwenteling was toen reeds begonnen. Het taalonderwijs is voor Verhoeven ook in de Middelbare School de voornaamste aangelegenheid naast het behoud der kristelike en vaderlandse zeden. Het beschaafdst en sierlikst wordt onze taal door de Hollanders geschreven. Men weet dat het Hollands omtrent dit tijdstip de algemene schrijftaal in Noord-Nederland wordt. Hier ziet men dat het zijn invloedsfeer ook over de Zuidergrens uitbreidt. De middenstand heeft er alle belang bij zijn taal grondig te leren. Uit deze stand komen de kooplieden, handwerks- en ambachtslieden, brouwers, visverkoopers, vleeshouwers, bakkers die deelmaken van de weth of regering der steden en door de Nederlandse taal tot een betere kennis van keuren, wetten, rollen en kostumen zullen geraken, wat in de rechtbanken dienstig zal zijn. Vele vreemde talen te leren acht Verhoeven een schadepost. De beste tijd gaat er mee verloren. Reeds D'Alembert bracht deze overweging er toe, de buitenlandse geleerden de raad te geven in het Latijn te schrijven, zou men er niet toe worden genoopt om zeven acht talen te leren. Dit neemt niet weg dat D'Alembert meent, dat onze eerzucht er toe moet bepaald blijven om slechts onze eigen taal grondig te kennen en te schrijven, een onderneming waarlik al moeilik genoeg. Op de inleider der Encyclopedie beroept zich Verhoeven bij de verdediging der moedertaal. Uit de Middelbare School wil om praktiese redenen Verhoeven het Frans niet bannen, dat altijd, meent hij, naast | |
[pagina 106]
| |
het Latijn een taal zal blijven die de ontwikkelden bij ons gebruiken. Niet alleen de intellektueel Verhoeven, ook de koopman Verhoeven is hier aan het woord. Het Frans is de taal in de koophandel met de Fransen en soms ook met die volkeren die geen Vlaams verstaan, zegt in 1779 de advokaat bij de Raad van Vlaanderen Mulle, een man met belangstelling in staatshuishoudkundige vraagstukken, de schrijver van een Letterkundigen Oogslag op de Vlaemsche Tael ten aenzien der Fransche Tael, een opstel dat onder inwerking van het oordeel van Des Roches over de Nederlandse taal en ook van een paralleel van 't Duits met 't Frans, bij Leibnitz gevonden, geschreven werd. Doch, herhaalt Verhoeven, de moedertaal moet hoofdzorg zijn. Dat ook de dochters de Franse taal kennen, acht hij behoorlik. Maar door de kloosterscholen zal dienen gesnoeid in hun Frans regime. Zou het niet geschikt wezen, stelt hij voor, twee achtereenvolgende dagen te besteden aan de Franse taal en de overige aan het Nederlands? Op die dagen zou dan geen andere taal worden gesproken. Daar het doel is dat de dochters zich de Nederlandse taal volkomen eigen maken, moet men verbieden dat zij naar de kloosterscholen in Frankrijk gaan. Het staat immers reeds niet vrij om buiten de Universiteit te Leuven in een ander land te gaan studeren? De invloed der vrouw op de landzeden kan niet hoog genoeg worden aangeslagen. Mede diende door het landsbestuur bekend gemaakt dat niemand voor een benoeming bij de Raden en Rechtbanken in aanmerking kon komen die niet het Nederlands machtig was. Men zou zien hoe ras eenieder zich op de taal zou toeleggen en hoe gauw zij de bovenhand zou krijgen op het Frans, zo het Gouvernement deze maatregel nam. Verhoeven behandelt ook de kwestie der Akademie - want er is een kwestie der Akademie en de opmerkingen blijven niet tot de onderwijskwestie beperkt. In de uitgaven der Akademie vindt men veertien Vlaamse verhandelingen door niet minder dan tien verschillende inzenders en door haar bekroond. Hamelius ziet, in zijn Histoire du Mouvement flamand, hier met recht een bewijs in van de levenskracht van het Vlaams onder de intellektuëlen. Des Cressonnières gaat verder in zijn Essai sur la Question des Langues dans l'Histoire de Belgique en ziet hier mede een teken in dat het Oostenrijkse Gouvernement deed wat het kon om de studie van het Vlaams aan te wakkeren en het de eer ten deel te laten vallen waar het aanspraak op maken kon. Verhoeven, de tijdgenoot, denkt hier anders over. Hij had een andere opvatting van de aanspraken der Nederlandse taal. De verslagen der Akademie waren Frans. Wij zeiden reeds dat zij geheel in het Frans leefde. Verhoeven heeft geen kans gezien hier iets aan te | |
[pagina 107]
| |
veranderen. De gedachte komt niet bij hem op. Hij begrijpt al te wel dat de Keizerlike Akademie geschapen is naar het beeld der verfranste regeringskringen. Hij zegt dat zij verscheiden leden telt die geen gebenedijd woord Vlaams kennen, een zaak zo vreemd als waren er even zovele leden in de Akademie te Parijs die geen Frans kenden! Hij heeft een voorstel dat een andere richting uitgaat. Hij zou tot stand willen zien komen een Nederduits Taal- en Kunstgenootschap naar het voorbeeld der Akademie te Parijs, waarvan de taak zou zijn de moedertaal te bevorderen en waar het Nederlands, bij uitsluiting van enige andere, de taal zou zijn. Voor degenen die onze taal niet machtig waren, zouden Franse vertalingen kunnen worden gemaakt van de prijsverhandelingen en afzonderlik worden uitgegeven. Brussel en Gent zouden in aanmerking komen voor de vestiging der nieuwe Akademie. Maar, Brabander die hij is, zou hij de voorkeur geven aan de prinselike stad, omdat de Brabantse uitspraak sierliker is dan de Vlaamse. De oude Neny die dit geschrift in handen kreeg zal veel tussen de regels hebben kunnen lezen. Hier is de stem ener ingrijpende kritiek van het Oostenrijkse regime die de president van de Geheime Raad in Harer Majesteits Nederlanden met geen geringe vrijmoedigheid in de oren dringt, inzonderheid waar Neny kon lezen en overwegen de parallel met de Prinsen van Oranje die van Willem I af zeer gemeenzaam hadden omgegaan met het volk en altijd zijn taal hadden gesproken die aan het Hof in Den Haag gemeen was, terwijl hier tot deze dag toe aan het Hof te Brussel de Spaanse taal voor het Frans plaats gemaakt... Verhoeven's Verhandeling heeft de betekenis van een simptoom. Het is duidelik: de geesten zien een nieuw probleem, het Vlaams Probleem. Zij zien het in een sociaal en politiek verband, dragen het met zich om in een vaderlandse bezorgdheid en zoeken naar middelen om het op te lossen. Het is een kwestie die een landsgemeen belang raam, die gelijkelik het hertogdom Brabant en het graafschap Vlaanderen aangaat. Alles behoort zo in dit hertogdom als in het graafschap Vlaanderen op dezelfde voet te worden gebracht, zegt Verhoeven: overal dezelfde wetten, regelen en manier van onderwijzen. Meer eendracht en voor de kinderen minder moeilikheden bij het overgaan van de ene school naar de andere zou deze eenderheid tot gevolg hebben. Eenmaking door centralisatie der onderwijsaangelegenheden. Waardoor versteviging der gemeenschap. Maar waar liggen de grenzen der gemeenschap bij dit belang? Zijn het de grenzen van de Staat? Zijn het de grenzen van het Volk, waarbinnen de centralisatie zich moet voltrekken? Een groot | |
[pagina 108]
| |
vraagstuk waarvoor het Gouvernement in de Oostenrijkse Nederlanden staat. Wij zagen reeds op welke tegenstand de Koninklike Kolleges stuitten. Des te hardnekkiger zette Jozef II de hervorming van Maria-Theresia door. Twee jaar na de Verhandeling van Verhoeven, in 1782, verleent de Keizer vergunning om een breed strijdschrift ter verdediging van de Koninklike Scholen in het licht te geven. Schrijver ervan is de leraar in de Rhetorica aan het Koninklik Kollege te Gent Lesbroussart. In de eerste plaats vinden wij er het vraagstuk der centralisatie in behandeld. Het vorige jaar had Lesbroussart de lijkrede op Maria-Theresia door kannunik Van Beughem in de Kathedraal te Gent uitgesproken uit het Vlaams in het Frans vertaald. Hij was een Fransman uit Picardië die in 1778 in zijn eenendertigste jaar onze taal had geleerd, wijl de Koninklike Kommissie voor Onderwijs hem uit Beauvais waar hij leraar was naar Gent gehaald had. De l'éducation Belgique betitelde hij 't verdedigingschrift. Zo werd aan de ene kant het onderwijsprogram in de Oostenrijkse Nederlanden technies uitgewerkt door een Hollander, terwijl aan de andere kant een Fransman er de apologie van schreef. Des Roches en Lesbroussart herinneren er aan dat de kulturele steunpunten voor de Oostenrijkse Nederlanden buiten de landspalen vielen zoals zij voor Vlaanderen en Wallonië buiten België liggen. Lesbroussart neemt de verdediging op van het schoolstelsel der Koninklike Kommissie op grond van de eenvormigheid die het aan het onderwijs verleent. Het is niet meer dan redelik dat dezelfde autoriteit die de soldaten disciplineert om de veiligheid naar buiten te verzekeren, ook om de stevigheid naar binnen te verzekeren de geesten der burgers disciplineert. Het onderwijs moet geïnspireerd worden door het Gouvernement dat zijn grondslag bepaalt. Aan de burgers van hetzelfde land moet hetzelfde type van onderwijs worden opgelegd. Waarom zou een burger van Antwerpen een ander onderricht ontvangen als een burger van Mons? Zo alle kolleges in het land op dezelfde voet zijn ingericht, zullen de jongelieden die eenmaal vooraanstaande burgers worden dezelfde denkbeelden, dezelfde gevoelens aankleven waar zij gevormd werden door dezelfde nationale school. Zo was ook de opvatting van D'Aguesseau, de kanselier van Lodewijk XV. En deze hervorming sluit er bij aan. De Middelbare School is een voorbereiding tot de Universiteit waar het onderwijs in de Latijnse taal wordt gegeve. Het Koninklike Kollege is een school met zesjarige kursus. Na er drie jaar te hebben vertoefd, treedt de leerling in de syntaxis en reeds van hier af, doorheen de Poësis en | |
[pagina 109]
| |
de Rhetorica, is het Latijn de onderwijstaal. Alleen in de eerste drie voorbereidende studiejaren van het Kollege is de onderwijstaal in sommige het Vlaams, in andere het Frans, in een derde geval het Duits, maar van de twintig lesuren in de week zijn er vijftien bestemd voor de studie van het Latijn waar geheel de school naar gericht is. Het gemeenschappelike bindmiddel is het Latijn. De eenvormige opleiding moet er door worden verzekerd die het doel van het algehele school-program is. Wanneer in 1786 Jozef II een plan ontwerpt om de Universiteit te Leuven te hervormen, wordt de kwestie gesteld in welke taal de kolleges er zullen worden gehouden. De geheime raadsheer Leclercq schrijft in een rapport, dat het in de lijn zou liggen van het nieuwe plan om de leergangen in de volkstaal te houden uitgenomen in de theologiese fakulteit en de leergang in het kerkelik recht, maar dat hier een moeilikheid rijst die een eentalig land zo homogeen als bijvoorbeeld Italië niet kent. Er worden in de Nederlanden twee talen gesproken en zo zouden er drie regelingen, allen even bezwaarlik, denkbaar zijn. Ofwel zouden er twee universiteiten komen, de ene volkomen Vlaams, de andere volkomen Frans. Ofwel zouden te Leuven de leergangen gesplitst worden in Vlaamse en Franse. Ofwel zou alleen de Franse taal voor de studiën in aanmerking komen. In het laatste geval zouden normale scholen, triviale scholen en gymnasia het middel aan de hand doen om het Frans tot algemene onderwijstaal te maken. Onder 's Keizers raadgevers bleken de meningen verdeeld. Er was een oordeel dat in elk geval het opleggen van een vreemde taal paedagogies verkeerd was. Anderen achten de kwestie voorbarig. Het Frans was nog niet ver genoeg in Vlaanderen doorgedrongen alhoewel het er vooruitgaande was, om er op de universiteit de algemene taal te worden. Eerst na een hervorming in de voorafgaande scholen ten voordele van het Frans kon dit worden doorgevoerd. Met deze overweging verklaarde de Keizer dat hij het eens was en het bleef in afwachting bij het Latijn als cement der eenmaking. Intussen wordt het zwaartepunt van de strijd der Kerk tegen de opvattingen op onderwijsgebied van Jozef II van de kwijnende Koninklike Kolleges naar de Leuvense Universiteit verlegd waar de Keizer mede in strijd ligt en de Pauselike Nuntius het verzet onder de studenten aanwakkert. In de rechtskundige fakulteit vindt de vorst steun bij Professor Lambrechts, in 1786 Rector der Universiteit. In 1788 worden drie Leuvense fakulteiten naar Brussel overgeplaatst. Nieuwe leergangen worden ingeschakeld in de fakulteit van rechtsgeleerdheid: o.a. internationaal publiek- en privaatrecht, | |
[pagina 110]
| |
strafrecht, staathuishoudkunde en statistiek, en in Oktober van dit jaar onderneemt Lambrechts in opdracht van de Keizer een studiereis naar de Duitse Universiteiten. Het is het jaar dat aan de Brabantse Omwenteling voorafgaat, het jaar ook dat de demokratiese advokaat Verloo, advokaat bij de Raad van Brabant, een algemene kritiek op de taaltoestanden in het licht geeft. Antoon JACOB. |
|