| |
| |
| |
Achttiendeeuwsche gruwel-spelen
II
Vermits de gruwelen in deze stukken zoo'n overwegende rol spelen, zullen we dit onderwerp wat uitvoeriger behandelen. En voreerst in ‘Petrowits’.
't Begint als volgt: de Czar gelast den beul de verdachten te pijnigen, ten einde al de plichtigen te ontdekken (2e vertoogh, 3e uytganck).
CZAR: Ghy sult met trauwe hulp soo naer den kercker treden
en sult door harde pijn verscheuren al hun leden.
Drupt hun met vierigh peck, en snijt hun 't vleesch van 't lijff,
en sijt mij veel getrauw in al uw vreet bedrijft,
en als de felle pijn hun 't herte sal doorsnijden
let gij dan rechters oock op 't geene sy beleyden
en gij doet wat gij weet tot wreede pijnen nut
tot dat heel 't complot, te grond hebt uytgeput.
BEUL: Ick sweer syn majesteyt ick sal se wel doen clappen
oft sal hunt weeligh bloet uyt al de aders tappen.
Ick sal soo achtereen de pynbank richten gaen,
en soo met alle sorgh de hant aan 't werck gaen slaen.
Met zulke bloed-druipende bewoordingen worden de folteringen aangekondigd... Hoe strak moet, na zulke beloften, de verwachting gespannen staan!
Ziehier het eerste bloed-gerecht, dat wordt opgediend, Als voorspijs mag het tellen!
Nu grijpt den desen aen, en doet hem oock syn recht,
wie had dit oyt vermoyt van desen fiere kneght.
| |
| |
Sa grijpt hem by de cop en slaet hem voor de aerden,
dit sal het eynde syn van desen hoffs vermaerden,
ruckt hem het hert uyt 't lyff, slaet hem dat in 't gesicht,
want nimmer meer verdient dat siet het hemels licht.
BEUL: Sa comt verduyvelt wicht 'k sal u den buyck op snijden,
en doen u door myn hant een helse pyne leyden,
gy sult naer uwe plicht nu crygen uwen loon
door dit spitsvinnigh mes, verrader van de croon.
BACLONOFF: O Godt ghenadigh Godt wilt mijnder togh
Och racker snyt togh soet, gy scheurt my alle dermen, ontfermen.
ah, ah wat voel ick pyn wat voel ick banghe smert,
ah haest u vreeden beul, daer nu so breeckt myn hert.
BEUL: Siet hier 't verraders hert dat ginck den prins verleyden,
en meynden door de vlucht myn handen te ontreyden,
maer ghy syt voor uw feyt op heden wel betaelt
daer, schender, treter daer, dit is op u verhaelt.
nu pack ick den romp, en werpe voor de honden,
op dat se wort verscheurt met hondert duysent wonden,
geen aerd heeft hy verdient dat sy hem decken sou
terwijl hy is gheweest het rijck en vorst ontrauw.
Daarna komt de terechtstelling van den Patriark, een der hoofdschuldigen. Het ter dood brengen van een bisschop wordt blijkbaar als een buitenkansje aangeboden... 't Is een extra. Hij wordt eerst geradbraakt, dan het hoofd afgeslagen, welk ten toon gesteld wordt; den romp zal hij verbranden, zegt de beul, en de ‘assen stroyen door al de noortse landen.’
En nu komt een stevige hoofschotel:
MECLEBOURG: Omdat in 't lantsbestier sich ontrauw heeft ghedraegen,
soo sal hy eerst vooral met roeden syn gheslaegen,
daer naer het vlees van 't lyff met tangen afgeruckt,
dit is de rechte straff voor die het lant verdruckt.
Men sal hem boven dien, om syn besonder feyten,
tot synder groote schand den neus in tween splyten,
het hooft dan afghecapt en dat ghestelt ten toon,
soo heeft den gouverneur syn wel verdiende loon.
De ‘gouverneur’ wordt aan een staak gebonden en met scherpe roeden geslagen.
Als het gebeurd is, zegt de
BEUL: Dits maer ghespeelt myn Heer ghy sult wel anders pypen,
als ick met deese tangh u 't vlees van 't lpff sal nypen,
sa haut u leeden stil, en voeght u naer het werk,
oft sal u met dees tangh nogh nypen eens zoo sterck.
| |
| |
NOVOGOROD: Wee wee mynder wat pyn ah duyvels wilt my helpen
en wilt dees felle pyn door uwe hulpe stelpen,
o wee o wee wat pyn, wat vreetheyt doet gy my.
ah ah set deese tangh togh eenmael aen een zij.
BEUL: Ghy moet van desen kant nogh eens syn aanghegreepen.
en door myn felle hant tot stervens toe gheneepen.
NOVOGOROD: lek sterff, eylaes ick sterff, de pyn verstrickt myn hert,
myn ziel wort uytgeblust, ick sterff van pyn en smert.
ZAMOSKI: Een dat hy door de pyn u handen mocht beswijcken,
soo wilt hem achtereen met 't byl den hals afstrijcken,
en stelt hem dan ten toon, op desen langen staeck,
den eenen tot een schrick den anderen tot vermaeck.
En nu, als laatste lekkernij, iets bizonders dat de reeds erg verzade gasten toch nog zal vermogen te smaken. Het geldt den generaal Gleboff.
VLADOMIR: Sa rackers valt hem aen en hoort hem niet meer spreecken,
gy sult hem achtereen het hert en longh doorsteecken,
niet met u vinnigh stael, want is de pyn niet weert,
dat hy als Edelman ghedoot wort door het sweert,
maer sult hem eerst vooral syn laster tongh uytrucken,
en dan een scherpe staeck door syn gevrichten drucken,
en stelt hem dan ten toon verheven in de locht,
soo sal den Generael om 't leven syn gebrocht.
Thans nog een staaltje van de gruwelen, welke ‘Bajazeth’ te ‘genieten’ biedt. Achmet wordt met zijn vijf zonen geworgd in 't bijzijn van zijn broer Zelim.
ZELIM: Soldaten grijpt hem aen, en wilse alle worghen,
de peesen van u boogh sult gy voor strop besorghen,
sa smijtse voor de aerd en traptse met op het lyff,
druckt hunne zielen uyt, en maeckt de leeden stijf.
BEUL: Ick wil de kinders eerst tot synder swaerder smerten,
gaen brengen om den hals, dat sal hem gaen ter herte,
nu geeft den gorgel hier, den jonghsten moet er aen,
en sal dan op een ry aen u myn handen slaen.
Als allen geworgd zijn, staat Zelim daar gruwelijk te doen en te tempeesten als een bezetene:
ZELIM: Ick wil nogh naer syn doot, den romp met voeten schuppen
en doen voor het vier, met peck en solpher druppen,
verdoemt is zijne ziel, die hier in heeft ghewoont,
vermaledyt is hij die hem hier in verschoont.
| |
| |
De gruwelen die hier worden vertoond zyn, zooals men ziet, werkelijk gruwelijk. En ze werden niet ‘gezegd’ zooals in sommige spelen, of verhaald als in de klassieke stukken, maar met al de bizonderheden op tooneel uitgevoerd. In de lijst met scenische aanduidingen, waarvan we hooger gewaagden, komen gegevens voor betrekkelijk het vertoonen der gruwelen. Wij lezen er: ‘... Den Capteyn, Sergeant en Beuls cnegt hebbende twee stroppen, twee tongen en twee sponsen met bloet...’ ‘Ter linker hant achter Guise moet pret staen Sergeant en Beuls cnegt met messen en spons met bloet en vallen op Guise...’ ‘... Alwaer den Capteyn den Cardinael met syn lancie doorloopt...’ Zooals men ziet, was het noodige voorhanden om ‘goed werk’ te leveren.
Wie niet vertrouwd is met ons oudere tooneel, zal zeker met verbauwereering het voorafgaande hebben gelezen. Ja, wij hedendaagsche menschen, kunnen ons nog moeilijk voorstellen dat er ooit een publiek heeft bestaan, dat met zulke monsterachtige dingen ingenomen was. En nochtans is het zoo. In de reeds vermelde agenda van de ‘Veltbloem’ wordt meegedeeld dat ‘Bajazeth’ met grooten bijval te Bilsen werd opgevoerd nog in 1788. Voor de studie van de zeden en den smaak van ons volk in die tijden zijn deze spelen belangrijk materiaal. Verkwikkelijke gegevens zijn het niet!
* * *
Deze stukken zijn geen uitzonderlijke specimens in onze oudere tooneelliteratuur. Zij kunnen hoogstens worden beschouwd als ‘extremistische’ voortbrengsels van het gruwelgenre. Fantastisch-wonderbaarlijke gebeurtenissen, misdaden die de haren doen te berge rijzen, moorden en martelingen zijn bij heel wat stukken uit de XVIIe en XVIIIe eeuw schering en inslag.
Haasten we ons te zeggen dat zulks nu niet alleen geldt voor onze literatuur. Neen, zoowat overal heerschte de gruwelmanie. We zullen voor de vreemde letterkunden niet in bizonderheden treden, 't bestek van deze studie laat zulks niet toe, doch enkel herinneren aan de gruwelen in de Spaansche, Fransche en Engelsche tooneelstukken. Ja, 't was wel een algemeen verschijnsel. Doch wij, Vlamingen, hebben zeker hierin niemand veel te... benijden, helaas! Ook onze schilders hebben gruweltooneelen geborsteld, die deze uit de letterkundige werken evenaren, zooniet overtreffen.
Het gruwelijke vinden we in onze oudere tooneelspelen zoowat in alle genres, tot zelfs in de klassieke toe. In deze laatste worden ze natuurlijk verhaald; aldus in een paar stukken van M. de Swaen: ‘Mauritius’ en ‘Catharina’. Want
| |
| |
ook bij onzen eersten dichter uit die tijden is het gruwelijke ‘goed’ vertegenwoordigd. In de geestelijke spelen komen de gruweltooneelen ook regelmatig voor, vooral in de heiligenspelen, waar de martelingen daartoe een goede en rijk benuttigde gelegenheid boden. Eenige voorbeelden:
Uit ‘Mauritius’ door M. de Swaen. De dichter laat den moord op Mauritius' kinderen aldus verhalen:
Den wreeden Leo, met een hert so onbewogen,
Als synen naem bediet, sagh 't keyserlijk geslacht
In 't neerhof, naulyx met den droeven vorst gebracht,
Of geeft vier beulen last om 't vonnis uyt te voeren.
Sy vallen, elk syn proy, als wolven aen en snoeren
De handen op den rugh. Den eersten grypt Tibeer
Bij 't krolligh hair, en drukt hem plat ter aerden neer,
Gelijk een weirloos lam ter slachtingh vastgebonden.
Daer geeft hy met de byl, hem in den nek drij wonden,
Die 't edelmoedigh hooft afscheyden van het lijf.
Een ander leght de hant op Probus, die half stijf
En stram, door schrik, aensagh syn broers vermoorde leden,
Terwijl den wreeden hem de strot heeft afgesneden.
En 't kloppend herte die versmoren in syn bloet.
Een derden tijger springt naer Verus, als verwoet:
Hy vat het trillend kint al bulderen, en tieren,
En druckt den moortpriem ongenadigh door de spieren
En adren van den hals, die achter over gaet,
't Wijl met het purper zap de ziel het lijf verlaet.
Maer ach! Justine! hoe sal ik uw end beschryven?
't Gedacht alleen daervan doet myne tong verstijven.
Myn hert gevoelt een wee, gelyk aen d'hoogste noot,
Wanneer ik mij verbeelde uw schroomelyke doot...
'k Sagh dien onnooslen, in de klaeuwen van een gier
Benepen, met een flauw en stammelend getier,
Syn vader manen, tot beschermingh van syn leven;
Vergeefs! den wreeden beul, door helsche nijt gedreven,
Ontbloot de teere borst soo wit als elpebeen,
En spalckende met 't vliem de ribben dweers van een,
Rukt met een woeste hant al schueren en al wroeten
'T hert uyt de borst, en werpt het voor den vaders voeten,
Waer in syn stollend bloet en 't drabbigh slyk verstijft.
In het treurspel ‘Livia’ door Van Niewelandt worden er van de 7 personages die er in optreden 5 vermoord. Het afgeslagen hoofd van een hunner, Placidus, wordt bloed-druipend op tooneel gebracht. In ‘Judith’ door Anthony Flas, wordt de onthoofding van Holophernes door Judith afgebeeld in al de bizonderheden; het bloedende hoofd wordt rondgedragen; verder ziet men Holophernes ‘sonder hooft in syn bloedt versmoort liggen.’
| |
| |
C. De Bie discht ook gaarne gruwelen op. Er zijn er bij, die niet hoeven onder te doen voor deze uit ‘Petrowits’ en ‘Bajazeth’. Hierbij een overzicht van de gruwelen uit zijn ‘Amurath en Theocrina’. 't Is, zooals men zien zal, ook geen klein bier!
‘Amurath vechtende met Arcegoras uyt. Amurath doorsteckt hem.
Hij wilt haer selven verhangen.
Het paleys wort geopent en verthoont het doode lichaem van Arcegoras in prinselijke baer...
Het doodt lichaam van Arcegoras verbrant tot asschen, wort op 't offer antaer in een vat toegewijd aen de Goden...
Amurath doorsteckt den Pelgrim. Hij schud den Pelgrim naeckt uyt, en doet des selfs cleeren aen, sleypende den Pelgrim en Clytus in 't bosch.
Hij vind in 't bosch de twee doode lichamen van den Pelgrim en Clytus.
Hij steckt Theodoricus in 't omhelsen een stilet in de borst.
Hij treckt syn rapier en bereyt sich om daer in te vallen.
Theocrina gaat Amurath opzoeken in 't gevang: Sy steckt hem doodt en haelt syn hert uyt 't lijf.
Theocrina spreckt:
Siet daer, daer is syn hert dat levend' dient gebraden
Voor mijnen appetijt, dan sal ick mij versaden
In wraak te nemen als het is verkeert in dreck,
En stinckt veel erger als bedorven ongans speck,
Dat vol van wormen krielt... het sal oock rauw wel smaken.
Sy byt daer in:
Ick walge van syn vleesch, ick wrijf 't hem in syn kaken,
En als een sponse vringh 't leste bloet daer uyt,
In synen fielen muyl... den overschelmschen guyt
En is niet andres waert...
Men brenght het lichaem van Amurath op 't tonneel. Sy steckt haer selven met een filet haer hart af doodt vallende ter aerde.
Verschynt de koets met de doode lichaemen van Amurath en Theocrina met twee bewaerders oft wachters. Men brenght het lichaem van Theocrien ten toon.
Amuraths lichaem uyt.
(Al is Amurath dood, wil Tersides hem nog gehalsrecht hebben):
'k Wil dat men 't lichaem oock van Amurath sal leggen
Op 't rat als 't is onthalst, en 't hooft op eenen staeck
Tot een gedachtenis van mijn genomen wraeck,
| |
| |
Soo langh tot dat het vleesch van raven, en van kraeyen
Sal wesen gekrast, en hun daer med' versaeyen...
Men maeckt de bijl gereedt.
OEdipus wort onthooft.
Pause.
Verschijnt een groot vuur, waer in de lichaemen van Amurath en Theocrina liggen en branden.
Dit geseyt hebbende springt (Tersides) in 't vuur en verbrandt.
De Hollander Jan Vos is ook 'n gruwel-dichter. Hij streeft naar raffinement in zijn gruwelen. Waar bij de Vlamingen de schotel meer in natura wordt opgedischt, voegt Jan Vos er doorgaans een flinke dosis prikkelkruiden bij. Een staaltje uit zijn ‘Medea’:
Hypsipyle.
Wij zijn geharrenast om ons aan u te wreeken.
Ik heb mijn standers voor Vorst Kreons wal geplant,
Om u de taaije huid, met een verwoede hand,
Al leevendig van 't vlees, vol heilloosheid, te stroopen;
Dan zal ik ze uw Kreüz, in dartelheid verzoopen,
Om 't lijf hangen, in de plaats van praalgewaad:
Ik zal haar hals en borst, voor dierbaar bruidsieraad,
Op 't schrikkelijkst pronken met uw uitgerukte darmen:
Mijn Heir zal vrolijk zijn als zij om u zal harmen,
Ja lacchen als zij weend, en zingen als zij zucht.
Een die zijn vijand temd, bevind zich vol genucht.
Noch weet dit wreed bedrijf mijn wraaklust niet te stillen;
Ik zal de spieren van uw grove schonken schillen,
En maaken van 't geraamt een zetel voor uw bruid:
Wij zullen 't middelrift, met onze tanden, uit
Uw boezem scheuren, om haar balg hier meê te vullen.
Dan zal ik, schrikt gij niet? al zou het alles brullen,
Uw bloed vergaderen, en in uw herssenvat
Al bruizend schenken; niet om dit gehaate nat
Met smaak te zwelgen; neen! wij walgen van die vlieten;
Ik zal het uwe Bruid door haare keel in gieten,
Zo sal zij proeven wat zich in uw hart verbergt.
In de geestelijke spelen is 't ook al gruwelen wat de klok slaat. De aanleiding zijn natuurlijk, zooals reeds gezegd, de martelingen der geloofsbelijders. Deze gruwelen werden werkelijk uitgevoerd of door een ‘vertooninghe’, dat is door middel van een schilderij of een stomme groep afgebeeld. Enkele voorbeelden:
| |
| |
Uit het spel: ‘De Martelie der seven Machabee'en’ door M. Bettens (verthoont te Brussel in 1697).
De zeven Machabeesche Broeders worden op tooneel de tong uitgerukt en gedood. Als volgt wordt de jongste gemarteld: ‘Sy rucken hem de tongh uyt. Men maekt hem vast aen het Kruys met gewichten aen de voeten. Achter open, waer de ghedooden Machabeén ligghen, ende den jongsten Broeder op-ghehangen is.’ Als waardig slot: ‘Verthooninge. Waer dat Salomone, de Moeder der seven Machabeén, handen ende voeten af-ghekapt wordt.’
Uit: ‘De H. Maghet Agatha’ door Anthony Flas. ‘Hier gaet de achterste gordijn open, alwaer eenen staeck staet, ende eenen Vier-waeghen met eene gloeyende Tanghe in, en eenen Beul die het vier blaest. De Beul bindt haer vast aen den staeck. Den scherp-rechter nijpt de Borst af...
Twee staffiers brenghen Agatha voor den Rechters stoel.
De Beulen stroyen scherven, binden haer vast, en beginnen haer rondt het Tooneel te wentelen (over de scherven!).’
Uit: ‘Glorieuse Martelie van de twee HH. Gebroeders Crispinus en Crispinianus...’ vertoont door de Schoenmakers van Belle, 1739.
Crispinus en Crispiniaen worden gegeeselt.
Crispin en Crispiniaen worden met helsens gepijnigt. (Een Engel spreckt:)
Nu gaet hij hun anders quellen
Door de Beulen quaed' gesellen,
Aen een staek gebonden sterk.
Siet... soo gaen sy nu te werk.
In de vingers ende teenen,
Menschen, 't is om te beweenen,
Steeken helsens t'allen kant,
In de nagels als geplant.
Siet... dat bloed daer henen loopen...
Sij worden riemen uyt hun lijf gesneden. (De Engel spreekt:)
Wel wat schroomelijk bedrijven,
Men gaat uit hun teere lijven
Snijden riemen, wat een smert
Moet het wesen in hun hert.
Siet... dat bloed daer henen loopen...
Crispin en Crispiniaen worden met eenen molensteen aen hunnen hals geworpen in de Riviere.
Crispin en Crispiniaen worden in een forneis geworpen.
| |
| |
Uit: ‘Martelie van de Heylige Maget Barbara’ door Petrus Haecht, Eremijt in de Eeremijtasie van S. Anna boven Cortrijck.
I Vertoogh.
Barbara in een Lijfkleedt gekleedt, wordt met Ossengenen gegeeselt van 2 Beulen.
II Vertoogh.
Sij verbranden haere Oxels met twee Torsen.
III Vertoogh.
Haer Lijf wordt verscheurt met ijsere raeckels.
IV Vertoogh.
Sij wordt door de Beulen haere Borsten afgesneden.
Uit: ‘Godelieve’, treurspel door J.B. Hendrix, scholmeester tot Zele.
Godelieve opstaende komt buyten. Lambrecht en Hacca grijpen haer vast. Sij smijten Godelieve een dwael om den hals.
LAMBRECHT. - Sa treckt met al uw macht, en trapt haer op de leden.
GODELIEVE. - Mijn Godt, ay mij, mijn Go...
HACCA. - Trekt toe... verpakt uw handt... Houd vast en laet niet gaen, sij sijgt al neer in 't sandt.
LAMBRECHT. - 't Gaet wel, houdt haer omhoog, sij kan ons niet ontspringen.
HACCA. - Laet ons het strop maer vast aen haeren hals toevringen.
LAMBRECHT. - Dooft met de ander dwael haer stemme voor 't geluyt.
(Hacca steekt Godelieve een eynde van een dwael in den mondt, en voelt aen haer boesem of sij noch leeft.)
HACCA. - Sij is voorseker doodt, den geest die is' er uyt.
LAMBRECHT. - Wij mogen alsoo niet haer voor verscheyden houwen,
Komt laet ons haer met 't hooft een wijl in 't water douwen, Tot dat wij seker zijn dat sij is omgebracht.
(Lambrecht en Hacca houden Godelieve met het hooft in het water ofte in een put, die te dien eynde op het Theater moet gemaeckt worden.)
* * *
Een gewichtig personage uit deze stukken - wij keeren weer naar ‘Petrowits’ en ‘Bajazeth’ - is natuurlijk de beul, vermits vooral van de gruwelen het effekt moet uitgaan. De beulsfiguur is hoogst eigenaardig. Het is een soort komisch personage, hoe vreemd het ook moge schijnen bij de
| |
| |
nare rol die hij te vervullen heeft. Eenigermate vervangt hij de boertige personages, welke bijna onveranderlijk optreden in de rederijkerstreurspelen. De beul maakt beschouwingen over den veroordeelde: 't is grove spot, galgenhumor; soms is hij echt vulgair.
Als generaal Gleboff vermoord is en hij hem ten toon gesteld heeft, ‘verheven in de locht’, spot de beul op niet ongeestige wijze:
Daer staet hij nu tot aes, en spijse van de raeven,
die eertijds in het velt de leegers deede draeven,
en swincken naer sijn wil, die staet daer nu en wayt,
soo haest is het verkeert, met die den veltstock swayt.
Hij moet den Patriark gaan radbraken en schertst:
Laet mij hier me begaen ick sal mijn werk uytwercken,
had men een stooptjen op, het cost mijn hert verstercken,
Sa buygt u op het radt, ick maek u handen vast,
het rat is even soo oft waer voor u gepast.
Hij kan tot walgens toe gemeen worden. Zoo, wanneer hij, na Achmet en zijn zonen geworgd te hebben, zich deze hondsch-onbeschaamde gezegden ontvallen laat:
Nu sijn se al gheworght, ick sal se strax gaen braeden,
en maecken van het vlees, saucies en carbonaden
de beenders clijn verplet, daer maeck ick poeders van,
waer me nogh menigh mensch sijn quael genesen kan.
Zooals de beul hier voorkomt, is hij in de meeste stukken, waar we hem ontmoetten. Hij bood de schrijvers gelegenheid in het treurspel wat boert te mengen. Zooals gezegd, zien wij hierin een voortleven der aloude gewoonte het ernstige met het boertige te doen afwisselen; in de middeleeuwen gebruikte men daartoe de ‘duvelrien’, later kwamen de komische tusschenspelen, welke steeds bij de rederijkers in zwang zijn gebleven.
Hierbij een voorbeeld van komisch beulsfiguur; 't werd getrokken uit het reeds aangehaalde stuk: ‘De Glorieuse Martelie van den H. Laurentius...’ De beul is hier een ‘soldaet’, zooals wel meer gebeurt; doch al heeten ze ook soldaat, 't zijn doorgaans zuivere beulstypen. De ‘soldaet’ moet den H. Laurentius op den rooster leggen en daaronder ‘een lancksaem vier maecken, opdat hij lancksaem voel’. De ‘soldaet’ antwoordt den keizer, die 't hem gebiedt:
Mijn Heer ick sal 't soo doen, maer ik had liever gebraden
een goey vetten Cappoen, of wel een Hamelen Bout.
Maer dit en is geen spel, ick bender in vergrout.
| |
| |
Ach lieve Cameraet, begint gij niet te zidd'ren?
Ach dat ware mijn stuck, ick sou liever aenbidden
Hondert afgoden, maer soo niet, de kleed'ren uyt
Want siet die sijn de mijn, dat is alleen mijn buyt.
Sa na den rooster toe, hier is niet veel te rasen,
Als gij gebraden sijt sult gij de Raven aesen:
Sij sullen blijde zijn te worden soo gedient
En in haer herde maeg sijt gij te eer verslint.
G'en sult niet al te wel op 't ijseren bedden rusten.
* * *
Van deze gruwelstukken - ‘Petrowits’ en ‘Bajazeth’ - wil de schrijver - en vreemd is het genoeg! - een moraliseerenden invloed laten uitgaan. Zulks blijkt uit sommige beschouwingen in den tekst, en uit de voor- en nareden van ‘Petrowits’.
Uit de ‘Voor-reeden’:
Ons bloedigh treur-tooneel, vandaegh bij ons ontslooten
met sprinck-vloet en getraen van meenigh vorst begooten,
sal tot een ieders leer hier brengen aen den dagh
dat onlanghs vol van schrick het krijdigh Ruslant sagh.
Uit de ‘Naer-reeden’:
Leert dan uyt dit vertoogh dat vliet de quade tochten,
die meenigh dapper helt in druck en lijden brochten,
vlucht alle slim bejagh, van tweedracht en verraet,
en siet dat in u hert Godts vreese altijt staet...
Moraliseerende kracht steckt er in deze stukken al heel weinig, en voorafgaande preek, na wat er te aanschouwen werd geboden, kan enkel een spotlach uitlokken.
In ‘Petrowits’ worden de gruwelen voorgesteld als een straf voor den aanslag op den troon - in de narede wordt gewaagd van ‘wel verdiende straf’ voor Petrowits - doch deze straffen zijn zoo ijselijk dat ze dien naam niet meer verdienen, veeleer dien van direlijk-wreede martelingen en moorderijen. Het gevolg is dat de verongelijkte Czar, die onze sympathie zou moeten wekken, in stede daarvan, tot walgens toe afkeer gaat inboezemen. Ons medelijden gaat naar de schuldigen, die uitgroeien tot een soort slachtoffers van de onleschbare moord- en wraakzucht van den Czar.
In ‘Bajazeth’ steekt ook al heel weinig dat verzedelijkend zou kunnen werken. Dat weinige zijn een paar passages, waarin wordt gerept over Zelim's wroeging en het slottooneeltje, waar hij daardoor half waanzinnig wordt en sterft. Die dood is een soort zedeles.
| |
| |
Neen, waarachtig, van moraliseering kan hier niet ernstig sprake zijn. 't Geheel doet veeleer aan als een zich verlustigen in wreedheden allerhande. De waarheid zal dan ook wel zijn dat de schrijver zich eigenlijk bitter weinig om zedelijke strekking heeft bekommerd, doch vooruit en vooral effekt maken op het oog had.
* * *
We hebben nog niet gesproken over den vorm dezer stukken. We kunnen volstaan met te zeggen dat deze overeenstemt met dien der meeste tooneelspelen uit het tijdstip. Ze werden geschreven in alexandrijnen en ingedeeld in bedrijven en tooneelen, beurtelings, naar algemeen gebruik, ‘vertoogh’ en ‘uytganck’ geheeten.
De stijl is echt rederijkersch. Gewoonlijk wordt een plechtig verheven toon aangeslagen; dit geldt niet alleen voor de vele hoogdravende beschouwingen, die te pas en te onpas voorkomen, maar zelfs voor gewoon-alledaagsche dingen. Dat hoogdravende nu is, naar goeden ouden rederijkerstrant, oppervlakkig-banaal en afgezaagd.
De verzen nu... Ja, 't gebeurt wel eens dat er een paar kloek en zwierig opstappen, zoodat ge even verrast opkijkt, doch meestendeels zijn ze slap en verwaterd en hebben klank noch kleur noch rythme; dikwijls genoeg loopen ze mank, struikelen en strompelen en... zijn in 't geheel geen verzen meer.
De dialoog is stijf, plechtig, pompeus, tot het koddige toe meermaals. De personages, ook de geringe, spreken lijk uit een boek; zij rammelen lange tirades af, staan tegen elkaar te deklameeren in stede van te spreken. Hun woorden zijn als zij zelf: houterig.
De taal is eigenlijk zoo kwaad niet. Er komen niet zeer veel bastaardwoorden in voor en er steekt wel uitdrukkingskracht in. Wat er aan ontbreekt is leven en natuur, m.a.w. aansluiting bij de gesproken taal.
Dr V. CELEN
|
|