Het vrijvers bindt zevenmijlslaarzen aan zijn versvoeten, en wedijvert voor het afstandsrecord. Het gevleugelde woord zweeft. Nergens en overal.
Een vers: het ranke spitsbooggewelf. Alle stenen zijn sluitstenen. Verplaats een steen en de ogive breekt neer.
Aan een surrealisties gedicht krijg ik kop noch staart, zegt de bourgeois-kunstkenner. Hoeft ook niet sinjeur. Een sfeer heeft kop noch staart en is de vorm der volmaaktheid.
De dichter moet eerst en vooral bevattelik schrijven, zegt de steller van volksromans. Wat heeft hij eraan als hij onverstaan blijft? Kunst is geen esperanto, cher maître!
Een nieuw parool: geen kunst zonder reliogisiteit, zeggen de katholieke expressionisten. Zeer verheugd om de ontdekking van deze ‘Binsenwahrheit’ nemen ze genoegen met berijmelde catechisatie.
Niet alleen in het vloekrepertorium wordt de naam Gods ijdel gebruikt. Er zijn nog de ontelbare katholiek-expressionistiese gewrochten.
Uitmodies gespelemei! meessmuilt de bewuste geestesaktivist. Wat heeft de Mensheid aan dit afgespeeld adagio? Stil wat, utilitaire tijdvakliereman. A thing of beauty is a joy for ever.
Een sierlik keurs voor de muze: de ethiek. De muze meent: dit zal mijn vormen voordeelig relief geven. Nauweliks ingeregen, voelt zij haar vormen geplet.
Verhaeren: een lichtbaak op de dode zee.
Van de Woestyne: walkapitein in de modderhaven.
Van Nu en Straks: een winkel voor tweedehandskleren, die tien jaar te laat openging. Fabriekmerk: Nieuwe Gids.
In alle Hollandse kunstgeneraties herleeft Pieter Stastok verveelvuldigd op enorm veel exemplaren.
Else Lasker-Schüler: vogelnesten in het haar en sterren in de schoot. Heel Judealand.
Kleine kinderen grienen om het mannetje in de maan. Grote kinderen wenen om de keerzijde van de maan. Dichters zijn grote kinderen.