| |
| |
| |
Kronieken
Fransche letterkunde
De Roman-kunst
N mijn voorgaande kroniek heb ik gepoogd enkele bijdragen van ons geslacht op het gebied van den roman in het licht te stellen. De verouderde formules barsten en springen als versteende vormen. André Billy heeft het zoo goed gezegd in het klein levendig geschreven handboekje vol helder doorzicht over La littérature française contemporaine:
‘La physionomie réaliste du roman français si fortement marquée de Balzac à ses disciples, Barbey d'Aurevilly, Zola et Bourget, se brouille un peu à la fin du XIXe siècle. Le Symbolisme s'efforce au roman symbolique, esthétique, synthétique. Puis nous avons le roman de pure sensibilité, le roman “russe”. Cependant les moeurs et les sentiments ne changent pas assez vite pour alimenter le roman réaliste, dont l'évolution se précipite vers une inévitable décadence. Une tentative un peu artificielle vers le roman d'aventures ne semble pas promise à la réussite. Le roman social est ennyeux. Le roman historique disparaît presque totalement avant de se renouveler dans l'histoire “conté.”. C'est la crise.’
De oorlog is het vertrek punt van den nieuwen tijd. Het wordt een tasten en zoeken met soms toevallig slagen, maar het is vooral malaise. Alles moest van in den grond vernieuwd worden. De roman trok alles naar zich toe: hij veroverde zich een uitgestrekt gebied ten koste van de andere genres. Het leek wel of hij zich alles mocht veroorlooven. Het was wel- | |
| |
licht in die losbandigheid dat het kwaad schuilde. Men raakte de kluts kwijt. Er zouden aan den roman beperkingen moeten opgelegd worden, grenzen waarbinnen hij kan versterkt en verstevigd, een houvast krijgen. De vraag werd eenvoudig gesteld: wat of een goed roman is. Ieder stelde ze voor zich zelf. Het feit alleen dat ze kon gesteld worden bewijst niet, zooals Edmond Jaloux beweert, het verval van den hedendaagschen roman, maar wel, de geestelijke ontreddering en den nood zoo niet naar schoone werken, dan toch naar een ideaal waarheen moet worden gestreefd.
In een bijzonder nr van Sélection hebben vier jonge Luiker schrijvers eens gepoogd om wat licht te brengen in de kwestie. In Les Nouvelles Littéraires heeft Edm. Jaloux erop gereageerd. Buiten enkele fijne opmerkingen die betrekking hebben op bijkomstigheden dient de aandacht vooral gevestigd op twee hunner, mijns dunkens, belangrijke conclusies. De eene vind ik in het essay van Gille Anthelme, de andere bij Georges Thialet. Maar alle vier (Anthelme, Duerberg, Mathy en Thialet) zijn het eens om den naoorlogschen roman te veroordeelen. En met Jaloux kunnen wij niet anders dan er ons om verheugen.
Ziehier wat Gille Anthelme zegt over den stijl van den roman:
‘Il demeure entendu que le style n'est pas limité à la syntaxe d'une phrase, à son harmonie ou à son coloris; on s'exprime davantage par un agglomérat de phrases et, pour tout dire, par la composition entière. En réalité, le style n'est pas détachable. Toutefois le style apparaît, je ne dirais pas d'une manière plus frappante, mais d'une façon plus précise et, si l'on veut, plus séparable, dans des genres nettement codifiés, traditionnels comme la poésie. Le style alors est une soumission, même pour le narateur, à certaines règles unanimes.’
De romancier echter staat vrij tegenover zijn werk. Hij is zelfs zoo vrij dat hij nog slechts een richting schijnt te hebben waar hij zich doet gelden: De esthetische roman werd geboren. Het is een onding. Hij gaat voortdurend schuil onder van elders geleend plunje. Wat gewordt er van hem zelf? Het eigen uitzicht valt niet meer te erkennen onder het gemaakte der compositie. Ieder heeft zijn vooroordeelen, zijn malle gewoonten of, om het vriendelijker te zeggen, zijn eigen schrijfmanier. Ieder houdt er een eigen bergplaats van requisieten op na en, om zeker toch oorspronkelijk te zijn, wordt met het eigen persoontje uitgepakt. Er is knapheid genoeg in het verwekken van een aardig lichteffekt, maar geen de minste bekommernis om wat er eigenlijk belicht wordt. Vaak zijn het maar wat stofjes die opgaan in de kruising van de stralen.
| |
| |
Wij beleven een tijd van preciositeit wanneer al het belang van een geschrift gelegen is in de wijze waarop het geschreven is. Indien wij nog niet aan de omschrijving van den Abbé Delille toe zijn, dan is dat slechts omdat wij zooveel niet meer aan beschrijving doen en er nog veel impressionnisme in ons is overgebleven, dan is dat ook omdat wij meer gejaagd en minder gezond leven en te veel prikkels bij de hand hebben. Niemand wil het gezegd hebben maar er zijn nog slechts litteratoren die er enkel op uit zijn hunne vakkunstjes te laten zien. Er wordt verbazend veel vernuft aan den dag gelegd. Nieuw zijn is het parool. Het wordt een voortdurend hooger bieden. Veertien dagen lang kan men niet ‘`a la pag’ zijn. Het wordt een dwaze wedren. In zes maanden tijd worden er zooveel vormen verbruikt dan vroeger in twintig jaar. Maar de lezer krijgt genoeg van al die subtiliteit, van al die behendigheid zooals men een kunstemaker beu wordt, die al te lang op de planken vertoeft. Men wendt de oogen af verbijsterd door het al te schitterend vuurwerk.
Thialet meent een verklaring van den toestand te hebben gevonden wanneer hij zegt:
‘Une oeuvre d'aspect humain ne peut pas naître dans l'atmosphère des catastrophes où nous avons vécu et où nous allons vivre,’ en hij vraagt zich af: ‘faudra-t-il attendre que nous ne pressentions plus le tragique des réalités, pour que nous puissions de nouveau appeler les fantômes. Mais c'est là une hypothèse du découragement et qui ne pourrait nous faire aucun bien; peut-être, plutôt, s'agit-il d'un vice de l'esprit français qui ne put jamais tout-à-fait rejeter son classicisme et qui paya toujours cher sa magnifique obstination à créer sans trève de l'ordre au milieu du désordre. Et cette hypothèse-là est beaucoup moins décourageante que la première.’
Wij verlangen weer naar werkelijkheid. Wij verwachten een werkelijkheid van blijvende waarde na al wat wij hebben doorgemaakt. Wij vragen een gezond voedsel waarvan de natuurlijke smaak niet meer bedorven wordt door specerijen die ons tegensteken. Ik geloof dat wij eigenlijk van een vrijheid willen verlost zijn, die ons lief was maar ons begint te drukken? Wij schrikken terug voor het ledige. En nu de roman van alles schijnt te mogen snoepen, komt hij ons vaak voor als zonder kern. Hij is ons van geen enkel nut noch om te leven, noch om te denken, noch om te droomen. Wij hooren de belanglooze daad, het doellooze werk loven, wanneer wij er vast toe besloten zijn enkel nog de hand uit te steken naar wat ons kan dienen.
De roman mag al zijn aanwinsten bewaren: zijn poëzie en zijn wetenschap, zijn zin voor het onbewuste en den droom,
| |
| |
zijn drang naar het fantastische, maar er moet orde onder al die dingen gebracht worden, wat voor orde het ook weze. De mensch mag niet meer voortdurend uit zijn as gelicht worden. Hij alleen toch boezemt ons belang in en hij hoeft niet misvormd te worden om te passen in een philosophisch of esthetisch kader.
Em. Berl schrijft in La Revue Nouvelle: ‘La psychologie de Freud ôte au romancier ses meilleures illusions. Freud se trompe s'il pense le consoler en lui disant: tes fantoches exprimeront toujours une partie profonde et secrète de toimême. Freud a beau être poli envers elle, il ne voit et ne peut voir dans la littérature qu'une collection de déchets. La prétention du romancier, c'est de faire vivre ses personnages et non pas d'épancher son inconscient.’ Het onbewuste moet nochtans niet uitgeschakeld in den roman, zoo behoudt ook het gevoel zijn recht op een tijd die niet sentimenteel is en is het exotisme mogelijk in een beschaving, waar iedereen weldra reist. Het zou dwaas zijn een stof te verwaarloozen die door den jongsten toevoer zoo verrijkt werd, wij moeten haar, integendeel, versterken om ze niet te laten verwateren.
Wij staan thans weer voor het eeuwig konflikt tusschen inhoud en vorm. En al het kwaad komt wellicht van den vorm. De overdreven verfijning, de preciositeit en de spitsvondigheid bedriegen ons te vaak en leiden ons af van den inhoud. De vorm is daarbij niet stevig genoeg om eenig houvast te geven aan het vlottend werk. De stof, doordat zij niet gegoten werd in een afgemeten smeltkroes, gaat licht vervloeien. Niets geeft ons die gedrongenheid die wij verlangen en zoo wij de ontleding tot het uiterste moesten drijven zouden wij vaak slechts woorden vinden.
Mogen wij clan wel spreken van een rijke stof? Ik denk van ja! Maar ik kan het mij toch niet ontveinzen dat de goudkorrels ons slechts te midden van veel zand toekomen. Over een groote uitgestrektheid gaat men licht uitweiden. Maar dat neemt niet weg, dat er af en toe soms wel gelukkige peilingen gedaan worden.
Om het met een verouderde beeldspraak uit te drukken: de mazen van het weefsel zijn te wijd. De wind speelt er door en maakt alle sterke samenstelling onmogelijk. Door dat defekt aan het weefsel worden nochtans de draden niet slecht en wind is niet te misprijzen. De compositie van den hedendaagschen roman is niet stevig genoeg, maar zijn bestanddeelen hebben daarom niet minder waarde. En indien wij al een verzwakking moeten vaststellen in de menschelijke organisatie van het werk, een te kort aan feiten en een te veel aan gebaren toch gaat daarom het liefelijke van het gebaar, het mooie woord, de sappige beeldspraak niet verloren.
| |
| |
Wij zouden wellicht vele hedendaagsche romans best karakterizeeren door te zeggen dat zij in een mooie taal gesteld zijn maar zonder eenige bekommernis om de intrigue of het onderwerp. Dat valt vooral op in die romans die een karakterstudie voor onderwerp hebben: de held, om hem zoo te noemen, is buitengewoon dichterlijk aangelegd maar zijn plaats in de wereld is zonder het minste belang en zijn menschelijk avontuur, met al de bekoorlijke momenten, blijft toch zonder grootheid. Dat soort menschen voelt zich door niets geroepen of aangetrokken. Voortdurend schijnen hunne besluiten van een teerlingenworp te moeten afhangen. Voor het overige laten zij zich vlotten, onzeker maar tevens wonderlijk ontvankelijk voor de fijnste sensaties en het meest subtiele ideeën-spel. Dergelijke romans ontstonden natuurlijk in de wanorde maar in een gewilde wanorde. Men heeft er, zonder eenige noodzakelijkheid, de regel van de bewuste wanorde uit afgeleid. Door het eene wankelmoedig karakter met het andere te willen afwisselen heeft men aan deze romans alle menschelijke armatuur ontnomen. En zoo lezen wij aldoor het honderd maal herhaald avontuur, van den zwakkeling met het zorgeloos lezen en de gemakkelijke liefden, met de goedkoope gratie en geestigheid, die door niets in het leven geleid wordt, die zich om niets bekommerd en waarover ook niemand zich bezorgd maakt. Hij hoort van Monte-Carlo spreken. Hij belt zijn kamerknecht, doet zijn valies maken, springt in zijn auto. Hij is op weg naar een ver palace-hotel. Hij heeft zoo goed als geen familie. Indien hij er al een heeft is hij haar toch niets verschuldigd noch van achting, noch van eerbied, noch van steun, noch van genegenheid. Hij is zoo vrij dat hij er wee van wordt. Indien hij maar wat vond om tien minuten lang zijn verlangen op te zetten! De hedendaagsche roman heeft een held gemaakt van een mispunt, dat om van zijn bestaan bewust te worden eenige misdaad of dwaasheid moet begaan. Het beeld dat wij er van krijgen
is uit klatergoud en scherven samengesteld.
Moet zoo onze nood naar werkelijkheid voldaan worden? Want het is toch wel het werkelijke dat wij zoeken in al wat ons heden ten dage naar levenslust of omgekeerd naar wanhoop drijft. Laten wij onze krachten meten, laat ons eens zien waarover wij werkelijk beschikken. Vergeten wij de oude glories die nog altijd standhouden zoo 't schijnt. Anatole France zoowel als Maurice Barrès behooren tot het verleden, wat men ook moge in 't werk stellen door lofredes of aanvallen om hunne herinnering levend te houden.
Ik denk er niet aan hier het panorama der hedendaagsche Fransche literatuur te ontvouwen. Een boekdeel zou voor dat opzet niet volstaan. Velen hebben er zich reeds aan gewaagd.
| |
| |
Ik verwijs er mijn lezer naar toe. Hij kan inzage nemen van L'histoire de la littérature contemporaine (Crès, 1922) van René Lalou, Le Panorama de la littérature contemporaine (Kra, 1927) van Bernard Fay, La littérature française contemporaine van André Billy (A. Collin, 1927) of L'histoire de la littérature et de la pensée françaises contemporaines van Daniel Mornet (Larousse, 1927). De vergelijking van die verschillende werken is uiterst leerzaam omdat zij het produkt zijn van zoo vele geesten die door opleiding, richting of voorliefde van elkaar afwijken. Ieder van hen wil een oogenblik van ons huidig hebben vasthouden. De laatst gekomen hadden het meest kans van slagen. Billy weet alles van de literaire beweging der laatste jaren. Mouet beschikt over de zekerste methode. Beiden hebben het gunstig oogenblik gekozen. Zij profiteeren van ‘dien stilstand in de productie’ waarover Hazard schreef in dezer voege: ‘Les quelques années qui sont les plus proches de nous ont vu d'admirables réussites mais dans un ordre qui ne constituait plus une révélation. Elles ont vu la continuation de l'effort de renouvellement que la France a accompli et qui lui a valu de fixer et de retenir l'attention et l'estime de la jeunesse de tous les pays du monde, encore s'agit-il d'une continuation. Si bien qu'on a le temps de s'arrêter un peu, de considérer l'ensemble de ces récentes années et d'essayer d'enregistrer quelques uns au moins des résultats acquis.’
Ik zal hier ook niet alle formules en ideeën in overzicht nemen. Men zal mij wellicht verwijten dat ik de goede arbeiders, die nog het oud gereedschap hanteeren, al te gering schat. Maar zij bestaan nog slechts voor ons door het feit hunner overleving en men gaat het bijna betreuren dat zij talent en moeite blijven aanwenden voor reeds lang gezegde dingen. Hun werk bevat zeker heel dikwijls iets algemeenmenschelijks maar ik denk toch niet te ver te gaan met te beweren dat zij voor ons geen belang meer hebben omdat zij in onzen tijd voortgaan met verouderde gedachten en bekommernissen te ontwikkelen.
Er zijn de anderen. Wij zullen hier enkele namen noemen zonder ons om den leeftijd des schrijvers te bekommeren. Onze voorkeur gaat naar de jongeren voor al wat zij ons door hun jeugd zelf nog laten verhopen. De jeugd van een schrijver wordt echter niet bepaald door den burgerlijken stand. Er zijn er van 20 jaar die oud zijn en er zijn ‘jongeren’ van 60 jaar. De jeugd waarover wij het hebben laat zich meten aan de evolutiekracht, aan de vernieuwende eigenschappen.
De schrijvers die ons al dadelijk voor den geest komen zijn, door elkaar vernoemd, André Gide en Roger Martin du Gard, Blaise Cendrars, François Mauriac, Mac Orlan, Larbaud,
| |
| |
Montherlant, Max Jacob, Giraudoux, Cocteau, Morand, Green, Soupault, Aragon, Delteil, Salmon, enz. Het zijn dezen die ons wat nieuws brengen in het begrjipen van den mensch, of van de wereld en die hunne onderzoekingen beperkten bij een wijze van uitdrukking bij een vorm. J. Rivière, Radiguet, Humbourg, J. de Boschère, Ramuz, Beucler, Romains en meer anderen, zouden ook nog kunnen vermeld worden. Ik houd mij echter aan twee of drie waar het onderscheid dat ik wil vaststellen klaarder tot uiting komt.
Wanneer ik b.v. Julien Green tegenover Giraudoux stel, dan wensch ik daarbij enkel bij den eene de aandacht te vestigen of het feit hoe hij den kunstenaar aan den romancier opoffert, en bij den andere op het belang van den artistieken vorm die aan den romancier als het ware zijn stof opgeeft. De frischheid van de beelden, de fantasie der sensaties verplichten Giraudoux tot een steeds vernieuwde schepping van bekoorlijke en jeugdvolle personnages vol dichterlijke zorgeloosheid, wier doellooze daad, zoo lief aan André Gide, altijd voortspruit uit een verlangen naar gratie en fijnheid. Het is de roman-poëma, eindeloos uitrekbaar, waar heel de wereld stuk voor stuk in weerspiegeld kan worden. De stijl is persoonlijk en precieus. Het zijn al loovertjes en schitteringen die op den duur wel wat vermoeien maar van eene onuitputtelijke vindingrijkheid getuigen. Daarentegen zien wij bij Julien Green hoe de groote passies er vrij spel hebben, volgens de traditioneele formule van den roman in grooten stijl. De menschelijke stof is overvloedig en de vorm wordt van minder belang dient nog enkel om zoo juist mogelijk de ingewikkelde werkelijkheid te bevatten.
Indien ik Blaise Cendrars met Morand vergelijk dan moeten zijn innemende bekoorlijkheid en zijn karakteristieke stijl toch onderdoen voor de veelheid aan menschelijke documentatie, de vizioenaire poëzie, den werkelijkheidszin en de ondervinding van Cendrars. Deze toch schrijft breed-aangelegde romans waar een wereld van kennis bij te pas komt. Hij schrijft in een gespierde, machtige taal, zonder ijdele handigheden en zonder quiproquo's.
Dezelfde vergelijkingen gaan ook op voor de anderen en men kan er uit besluiten dat de roman zwaar van menschelijkheid te verkiezen valt boven den esthetischen roman die heel en al voortvloeit uit een vooropgestelden stijl. Zoo komen wij er toe den roman te huldigen waar vorm en inhoud tot een goed evenwicht zijn gebracht. Wij zullen dat meer bepaald uiteenzetten in een volgende kroniek over La Recherche du Temps perdu van Marcel Proust, en wij zullen dan trachten te bepalen wat wij onder ‘stijl’ moeten verstaan.
| |
| |
‘Qu'est-ce que le style?’ vraagt Jean Cocteau in Le Secret professionel, ‘Pour bien des gens une façon compliquée de dire des choses très simples. D'après nous: une façon très simple de dire des choses compliquées. Un Stendhal, un Balzac même (celui du Père Goriot, de la Cousine Bette) essayent avant tout de faire mouche. Ils y arrivent neuf fois sur dix, n'importe comment. C'est ce n'importe comment, vite à eux, qu'ils adoptent selon les résultats obtenus, cette manière d'épauler, de viser, de tirer vite et juste, que je nomme le style.’
Ik denk dat wij voortaan gerust mogen zijn: de zuiverste romanciers maken wellicht minder gerucht dan deze waarvan de ietwat ruwe manier van nieuwschrijverij eerst opvalt. Er is wellicht een crisis in de evolutie van den roman die ons de alarmkreten van enkele uitstekende critici doen begrijpen. De roman is echter buiten gevaar en ieder kent die enkele stoere en machtige schrijvers die ons toelaten zonder zorg te zijn voor de toekomst. Hunne bijdragen op het gebied van het ‘menschelijke’ zijn reeds aanzienlijk. De mensch veropenbaart er zich met zijn nieuwe zeden, zijn manier van voelen, van reageeren, van zich te houden, in een woord door zijn levenswijze. Het onderbewuste wordt ontgonnen. Het beschavingsproblema is gesteld tegelijk met het zedelijk en het verstandelijk vraagstuk. Heel de wereld, de elementen, de wetenschappen, alle gebieden dienen den roman en worden door hem gediend. Er is geen boheem of geen paria die zijn historicus niet vindt. Sport en avontuur hebben reeds hunne romanciers. Het zoo ingewikkeld vraagstuk van de sexualiteit werd gesteld met een vrijmoedigheid en een rechtzinnigheid die wij vroeger niet kenden. Zelfs van uit de wereld der gedachten, der philosophieën, uit de werkelijkheid van de droomen worden ons de dokumenten aangebracht. Dat is wel naar ik meen de beteekenis van ons realisme: het zoekt overal naar het dokument en met alle middelen en de meest passende. ‘Quand nous voulons connaître la réalité ou plutôt entrer en contact avec elle’, zegt Mornet, ‘il nous faut faire appel à une faculté fort différente de l'intelligence logique, à l'intuition. L'intuition ne procède pas, comme l'intelligence, par raisonnements, elle n'essaie pas d'aller méthodiquement, du connu à l'inconnu - comme si l'on pouvait tirer quelque chose de rien; elle écarte justement toutes les conventions trompeuses de la raison; elle
n'emploie l'intelligence que pour dissiper l'illusion de l'intelligence et c'est seulement quand cette illusion est écartée qu'elle entre en possession de la réalité. La connaissance vraie est donc un sentiment de vérité plus encore qu'une connaissance de la vérité, et elle est même, comme tout sentiment, en partie intraduisible dans le langage de l'intelli- | |
| |
gence.’ Deze leerstelling die ook door Bergson werd vooruitgezet is het eigen gereedschap van de dichters geworden, zelfs de romanciers weten het te gebruiken. Hunne rechtzinnigheid is soms vervaarlijk en ontzettend maar zij voert tot groote uitkomsten.
Dat bloot verzamelen van dokumenten kan ons echter niet voldoen. Wij verlangen een zedelijke wereld. Heusch! ik beweer niet dat de roman er onder lijdt omdat hij geen bepaalde dogmatische zedeleer zou aanhangen. Ik zeg maar dat hij ons niet geheel voldoet wanneer hij de onrust van onzen tijd schildert en hoe zijn helden er onder gedrukt gaan zonder ons tevens de levenbarende oplossing aan de hand te doen. Gide's amoralisme zal niemand meer misleiden, het is geen levende leer maar wel een uiting van rijke-menschverveling, een wijze om zich zelf te paaien, om zijn ongeschiktheid tot eenige keus onder schoonen schijn te verbloemen. Indien wij het al niet openlijk bekennen dan staat het toch vast dat wij in gemoede aan de romans een voorbeeld, een levenskunst vragen.
De ondervinding die de kijk op het leven ons geeft, rechtstreeks of weerspiegeld door den roman, heeft op ons geen vat zonder de ontroering die niet van sentimenteelen maar van moreelen aard moet zijn. Het is de eeuwig zelfde vraag die gesteld wordt: Hoe zouden wij, tot onze voldoening, in dit of dat geval handelen? Met inzicht zeg ik ‘tot onze voldoening’ omdat ik in princiep geen enkele moraal wil uitsluiten zelfs niet het esthetisch hédonisme. Elke moraal, elke levenskunst vertoont overigens zelf de eigen grenzen en tekortkomingen door het feit dat zij geen oplossing weet voor een bepaald geval. Wij zullen hier geen besluit trekken maar het ligt buiten twijfel dat er in laatste instantie zoowel in de literatuur als in het leven slechts éene oplossing mogelijk is.
Wij vragen aan de romanciers de vele onevenwichtigheden van dezen tijd tot vastheid te brengen. Diep in ons dragen wij nog steeds heldenvereering en dat verklaart ten deele het sukses van de geromanceerde levensverhalen. Wij vragen helden!
En wanneer men ons deze of gene esthetische formule van den roman als ideaal voorstelt dan antwoorden wij door de verwijzing naar het sukses van een Dostojewski b.v. en naar wat Pierre Mac Orlan er over schreef: ‘Ce n'est pas la haute culture et le génie traditionnel d'un Dostojewski, par exemple, qui peuvent émouvoir un Français. Les sources de l'émotion échappent aux règles de l'art d'écrire, telles que nous les consacrons. Et pourtant la force qui pénètre en nous à la lecture du livre trouve son chemin et s'épanouit sans le secours d'une langue parfaitement pure. Il suffit à un auteur
| |
| |
d'avoir quelque chose à dire pour non seulement se faire pardonner des incorrections, mais encore pour dominer. Cette influence échappe à toutes les lois de la critique.’
Het problema van den vorm zal ons blijven bekommeren en de kwestie van den stijl blijft steeds gesteld. Maar nooit mag zij de conceptie van het onderwerp voorafgaan wil zij haar rol van middel niet te buitengaan. Zoo zijn wij aan een soort van diepgaand klassicisme toe, niet het klassicisme van het ‘grand siècle’, maar wel dat soort evenwicht tusschen de nooden van onzen tijd eenerzijds en een juiste verhouding van inhoud en vorm anderzijds. Enkele schrijvers schonken ons reeds werken waar die actueele gezondheid uit straalt (gezondheid is niet op zich zelf onveranderbaar). In volgende kronieken zal ik er meer vermelden want de oogst is reeds aanzienlijk.
Dr Robert GUIETTE.
|
|