| |
| |
| |
Bibliografie
Jan Melis: Rythmen en Melodieën (Drukkerij-Uitgev. Pieter Céoen, Brussel 1926).
Jan Melis spreekt van een ‘lint’, het lint van zijn liederen en zou die willen doen springen lijk kleurige ruiters over de nokken. Het ‘liedrenlint’ kan er nog door, met goeden wil, maar wanneer ik verzocht wordt het te zien wapperen over de nokken kan ik, met al mijn goeden wil, niet gaan denken aan springende, kleurige ruiters.
Wanneer Jan Melis zich aan nieuwe beeldspraak waagt: - microscopisch filmgewoel, aero's die boven de daken preeken - dan loopt het vaak verkeerd.
Dit boekje bevat, zoo niet, alles wat in een jong dichterlijk gemoed kan opwellen: vreugd om schoonheid, vroomheid, puberteits-verdriet en sentimentaliteit, geluk om de heerlijkheid der natuur. Maar het lyrisch gevoel wordt overwoekerd door ondiep gefilosofeer dat den dichter didaktisch moraliseerend doet optreden. Het brengt geen nieuwe geluid.
J.M.
| |
Willem Nieuwenhuis: Hemelsche banden. (Antwerpen N.V. Leeslust, 1928.)
Dit tooneelstuk behandelt de kwestie van het huwelijk, de verhouding van den man tot de vrouw, de verhouding van den vader en de moeder tot het kind en het eeuwige conflict met den derde, den minnaar die beweert aan de miskende vrouw en moeder het geluk te brengen en haar los te rukken uit de banden van het huwelijk om zijn eigen hartstocht en verlangen te voldoen. Een minimum van personages: de gehuwde man, uit den adel, die op sensaties uit is en het gezin verwaarloost; de minnaar, het type van den modernen materialist, globe-trotter, politicus van de linkerzijde, die meent dat hij rechten en plichten heeft waar het huwelijk een mislukking bleek, een medeminnaar, dichter-idealist, katholiek, die zijn theologie kent, die het huwelijk niet zal verwoesten maar de vrouw onder den invloed wil krijgen van zijn hooge ideeën en levensopvatting, de stille ongehuwde, verlangende vrouw waar niemand naar kijkt en die wacht onbegrepen, een kloosterzuster die op wonderbare wijze de bodems van al die zielen blootlegt, die de acteurs van het drama in zich zelf doet zien zoo dat ze voor hun eigen kleinheid, ik-zucht en zonde gesteld worden. Zij is in huis gekomen om een kind dat stervende was te verzorgen. Maar uit het voorspel weten wij dat zij een engel is, de engelbewaarder van het kind, uit den hemel op aarde gezonden, en wij begrijpen het wonder doorzicht dat zij heeft in het spel van het stel menschen dat voor ons op het tooneel treedt. Die inwerking van het mysterie op het meest algemeen - menschelijke ge- | |
| |
val, de hemel die op aarde komt, de hand van God die de menschen richt, het zijn al zoovele elementen die wij niet zoo dikwijls in het modern tooneel zien worden aangewend maar die in dit stuk tot een prachtige actie van menschen en ideeën anleiding geven. Door de diepte van de menschelijke beschouwingen die er in voorkomen, door de edelheid van levensopvatting en de zuivere wijsheid waarmee de conflicten worden geoordeeld en opgelost
en ook door de schoonheid van het woord moeten wij vaak denken aan Paul Claudel en zijn Annonce faite à Marie. Het is katholiek tooneel van het allerbeste om het algemeen menschelijke dat er zonder schroom wordt in behandeld en gesteld in het licht van de waarheid en de eeuwige moraal.
J.M.
| |
Roger Avermaete: Moderne Kunststrekkingen (Uitg. Lectura Antwerpen).
Dit boek is buitengewoon goed geschikt om den kunstminnaar van dezen tijd op de hoogte te brengen van de zich in de laatste jaren zoo snel opvolgende kunststrekkingen. Bij de verklaring van elke strekking geeft de schrijver de bijzonderste schilders die er bij betrokken zijn.
Het begint met het impressionisme: Monet, Sisley, Pissaro, Renoir, Rodin, Debussy, Ravel, Loti. Tusschen de Fauves noemt schrijver Henri Matisse, M. de Vlaminck, A. Derain, van Dongen, Friez, Picasso, Rouault. Hunne karakteristiek: kleurvlekken en ruwe trekken voor de teekening. Het fauvisme is eigenlijk maar een voortzetting van het impressionisme. Het futurisme is een italiaansche aangelegenheid en Marinetti haar heraut. Het behoort reeds tot het verleden en heeft niets blijvends voortgebracht tenzij den modernistischen geest.
Het kubisme kwam op tegen het vooze, het geraamtlooze van het impressionisme. Het volume wordt in eer hersteld. Cézanne is de baanbreker. De kampioenen en woordvoerders zijn Picasso, Braque, Metzinger, Le Fauconnier, Gleizes, Léger, in de schilderkunst, Archipenko, Lipschitz, Laurens in de beeldhouwkunst. Max Jacob en Apolinaire zijn de schrijvers die er bij gerekend worden.
Het orphisme, het synchronisme, het neo-plasticisme (Mondriaan, van Doesburg, van Tongerloo) zijn minder bekend en ook reeds voorbij. Het purisme met zijn thema's: glazen, flesschen, muziekinstrumenten is ook zonder invloed gebleven.
Het constructivisme is een kind der Russische Revolutie, de kunst moet nuttige doeleinden hebben. Materialen worden rechtstreeks gebruikt en niet schilderkunstig weergegeven.
De steeds verder gaande vereenvoudiging bracht den schilder tot de oppositie van wit en zwart en eindelijk ‘wit en wit’, wat een leeg wit vlak gaf in een lijst. De constructies in materiaal, alhoewel door schilders gemaakt, zien er uit als ontspanningswerk van ingenieurs.
Het expressionisme is een levensopvatting, een wijsgeerige houding, eerst en vooral een Duitsche beweging. Kandinsky wil uitdrukking van zielsaandoening, door adequatenvorm. Natuur is vreemd aan schilderkunst. Deze is een vrije voorstelling zonder eenige realistische herinnering. Het expressionisme is ook in breeder zin, haat tegen de werkelijkheid en het weerom in eer herstellen der geestelijke waarden door vrije verbeelding. Chagall, Franz Marc, Kokoschka behooren o.m.a. tot die strekking die in de literatuur vertegenwoordigd is door Franz Werfel, Heinrich Mann.
Verder worden nog behandeld het unanimisme, het synchronisme, het veelplannig synoptisme, het simultanneisme, het creationisme dat al zoovele literaire strekkingen zijn.
Het dadaïsme dat zooveel kwaad
| |
| |
bloed heeft gezet bij het publiek is eigenlijk geen kunstbeweging. Picabia, de woordvoerder, zei: Dada wil niets, niets, niets... Dus een antiartistieke beweging die ook thans heeft uitgediend.
De surrealisten, in de eerste plaats een literaire groep, bevestigen, de oppermacht van den droom. André Breton, Louis Aragon, Soupault zijn de volgelingen. In de schilderkunst, die met natuurobjecten het beeld geeft van een onbekende wereld, een droomgezicht, hebben de Chirico, Max Ernst, Pierre Roy, André Masson zich doen gelden.
De schrijver houdt zich steeds streng onpartijdig tegenover de verklaarde strekkingen. Het ware wellicht te wenschen geweest daar dit boek toch voor een Nederlandsch publiek bestemd is, dat de schrijver als voorbeelden van de opeen volgende strekkingen ook de Vlaamsche kunstenaars hadde vernoemd. Zoo kan Rik Wouters bij de Fauves gerekend worden en Paul van Ostayen met zijn Bezette Stad bij het futurisme, Servaes bij het expressionisme en G. Van de Woestyne in zijn laatste werken bij de surrealisten, de schilders van droomgezichten. Zoo zou dit degelijk boek nog praktischer geworden zijn in het eigen land.
J.M.
| |
Paul Kiroul: Sprookjesdichter.
Daar is heel wat geschreven vóór en tegen sprookjesliteratuur. Misschien meest tegen. De werkelijkheid kon die droomkasteelen niet dulden. Maar sedert ‘Amor en Psyche’ van den Latijnschen verteller, blijft de lezende gemeenschap nog steeds grijpen naar verbeeldingslectuur. De wereld der fantazie zal het winnen van de nuchtere realiteit, zoolang menschen zullen droomen...
Paul Kiroul heeft veel wetenschappelijk werk geleverd op het gebied der opvoedkunde. Hij was een baanbreker. Experimenteel was vóór alles zijn methode, 't Werd hem duchtig verweten. Hij dogmatizeerde niet gaarne. Anderen doen het misschien te graag. Zijn experimenten hebben hem juist geleerd dat kinderlijke fantazie een kracht is waarmee men bouwen kan ten goede. En hij is aan 't werk gegaan met de taaiheid van zijn niets-ontzienden ijver. Voor kleine en groote kinderen schrijft hij zijn sprookjes, simpel en liefderijk. Geen heksenhistories met schrikbeelden, geen spokenafschuwelijkheden. Liefst verwijlt hij bij zachte elfen en goeddoende kabouters. Een atmosfeer van frissche leute waait over de droomvelden, waar zijn dwergen en feeën heenhuppelen onder de stralen van Gods lieve zon.
Want dit is wel de globale indruk van al deze sprookjes: 't leven is goed, als de mensch het maar wil. Tevredenheid is de leus die geluk brengen kan. Nijd en afgunst zijn de kwalen die oorlog stichten en ellenden allerhanden. Wat is 't wonnig zoo 'n bad in levensoptimisme! Geen opvoedingsysteem is denkbaar zonder gezond optimisme. Daarom zijn uw sprookjes, Paul Kiroul, krachtproeven!
En 't wordt alles verteld in de taal van de sprookjes. Zonder effectzoekerij, zonder literaire gezochtheden, zonder predikantentoon. Soepel als de dans der boschelfjes, doorzichtig als 't gouden haar van prinses Zonneschijn, oprecht als 't gemoed der kabouterkoningen. Daar zit geen zier schoolmeestersstijfheid in deze hoog-moralizeerende verhalen. De levensles is er ingeweven met fijne lichtdraadjes. Ze verveelt nooit, ze is beminnelijk.
Daar zijn in ons Nederlandsch wel sprookjes geschreven met meer gewilde literatuur-verfijning. Denk maar op Marie Metz-Koning. Maar ik twijfel zeer of er geschreven zijn die blijer stemmen dan deze, en die aangenamer opwekken, in de ziel van groote en kleine, de lust naar 't goede en de liefde van het leven.
De ‘Sprookjesbibliotheek van Paul Kiroul’ wordt uitgegeven
| |
| |
door: Excelsior, Brugge - Nobelstraat, 1, Den Haag.
Zeven deeltjes zijn reeds verschenen:
Nr. 1: De elfe van het Sprookjeshof.
Nr. 2: Fikke Springt in 't Veld.
Nr. 3: Prulleken.
Nr. 4: Prinses Zonnestraal en Tierlafijntje.
Nr. 5: Van 'n kabouter die wilde 'n mensch worden.
Nr. 6: Van zeven Reuzen en een Dwerg.
Nr. 7: Dikkopje die z'n ziel verkocht aan Meneer Pastoor.
K.E.
| |
Helenas Heimkehr, door Emile Verhaeren, in 't Duitsch overgedrukt door Stefan Zweig (Leipzig, Philips Reclam. - Collectie Universal Bibliothek. - 40 pf., 80 pf.)
Een tamelijk vrije en welgelukte vertaling van ‘Hélène de Sparte’, een treurspel in 4 bedrijven, dat in 1912 nog werd uitgegeven door ‘Editions de la Nouvelle Revue française’.
Dit lyrisch drama behoort niet tot het beste werk van Verhaeren. Maar 't is kenschetsend voor zijn symbolische periode. Want Helena wordt het symbool van de volmaakte schoonheid en haar lotgevallen bewijzen dat voor zulke schoonheid geen plaats is weggelegd op aarde. Na Troje's val komt Helena terug te Sparta en wil, in trouwe liefde, een rustig leven slijten. Maar driften worden opgejaagd door haar wondere schoonheid, driften die leiden tot wanorden tegen de natuur, tot moord ook. Zoodat weer in haar de onrust van haar vroeger bestaan ramp en ongeluk brengt. Daarover hangt dan ook het fatum van Oreste's schrikwekkend noodlot. Totdat eindelijk Zeus verschijnt om Helena naar den Olympos op te voeren.
K.E.
| |
De gelukzalige Anna van den H. Bartholomeus, door Constant Eeckels (Uitgave Excelsior, Brugge), 5 fr.
Nog een van die heiligen-figuren waarvoor onze mystiek-aanvoelende eeuw ontzag en eerbied gewaarwordt. C. Eeckels vertelt met oprechte pieteit en met klaar begrijpen van 't heroïsche dier hemelsche zielen. Geen lange biographie Enkele grepen maar uit het leven der stichteres van het Antwerpsch Carmelieterschen klooster. Genoeg nochtans om haar beeld voor oogen te hebben en haar gedachtenis te zegenen.
K.E.
| |
Het Smeekgebed in het Verlossingswerk, door J.L. Jansen, C.S.S.R. (Uitgave Excelsior, Brugge), 10 fr.
Duidelijk wordt hier aangetoond hoe ‘het smeekgebed behoort, krachtens Gods raadsbesluit, tot het innerlijk verband tusschen het plan van God om de menschheid te verlossen, en de volvoering van dat plan door Jezus-Christus’ (bl. 14). Deze rol van het smeekgebed in de oeconomie van ons kristelijk leven doet schrijver uitkomen in volgende vier hoofdstukken:
I. - Christus, de smeekende.
II. - Christus' smeekgebed in zijn Messiasleven.
III. - Wat Christus als Messias over het smeekgebed leert.
IV. - Het smeekgebed, karakter van het christelijk leven.
K.E.
| |
Keurbundel uit 500 novellen, van Henri t'Sas (Uitgave Excelsior, Brugge).
Heel veel hebben we aan zulken keurbundel niet. 't Is alles wel aangenaam verteld. Want dàt kan Henri t'Sas. Maar, u voelt te veel het journalistenwerk. Elke week moést er een novelle verschijnen in
| |
| |
‘De Nieuwe Eeuw’. En, ziet u, den eenen keer gaat het, den anderen keer, is 't minder. Goede volkslectuur blijft het, voorzeker! De afwisseling in den aard der vertellingen maakt dat de lezing nooit verveelt en het vlotte van den verteltrant geeft aan deze schetsen een niet geringe bekoorlijkheid.
K.E.
| |
Deutsche Sozialpolitik und Deutsche Kultur, door Dr. Th. Brauer (Freiburg, Herder, 1926).
Een zaakrijk onderzoek naar de Duitsche sociaal - politiek. Nu Duitschland wel zwenkt naar ‘Amerikanisme’, legt deze brochuur nadruk op de traditie van Duitsche politiek en kultuur. Zij stelt ook de vraag of in dit na-oorlogsch leven nieuwe wegen zijn gebaand. Schrijver houdt het voor dezen stelregel: ieder volk heeft zijn sociaal-politiek op te bouwen, met zijn methoden, naar zijn eigen aard.
K.E.
| |
Jugendpsychologie, dr Erich Stern. - Philosophische Grundlegung der Pädagogik, door August Messer. (Leipzig, Salomonstr., 15).
Beide werkjes zijn uitgegeven in de ‘Jedermanns Bücherei’ bij Ferdinand Hirt te Breslau. Meer vulgarisatie dan streng wetenschappelijk werk. Toch heel ernstig bedacht en heel methodisch afgemaakt. Eerlijk ook! Zoo verwittigt Erich Stern dat kinderpsychologie steeds afhangig blijft van de algemeen - psychologische opvattingen des schrijvers. Het tweede werkje is zoo wat een wijsgeerige inleiding tot de pedagogiek, waarin schrijver een overzicht geeft over systeem van godsdienstphilosophie, kunstphilosophie, moraal en recht. Wat hier ontbreekt is een vaste vorm. Men bouwt geen pedagogiek op zoo'n lossen bodem. Maar de slotbewerking is volledig juist, jeugdcrisissen kunnen niet opgelost worden door louter wijsgeerige begrippen. Het innerlijke van den mensch-in-wording hoeft opgeklaard en gesterkt door stevig geestesleven, waar Gods adem alléén bezielen kan tot offervaardigheid.
K.E.
| |
Von Aster: Geschichte der Englische Philosophie. Bielefeld Velhagen en Klasing. 1927.
Voor de Handbibliotheek der Philologen schrijft prof. von Aster een geschiedenis der Engelsche philosophie, smaakvol uitgegeven door de firma Velhagen. Wellicht niemand beter dan de befaamde auteur van de wellicht onovertroffen Geschichte der neueren Erkenntnistheorie, kon zulke fragmentarische geschiedenis schrijven. Het Engelsch aandeel in het Europeesch denken heeft twee richtingen ingeslagen: de kenleer en de moraal. Aldus is dit werk hoofdzakelijk een onderdeel van de voorgaande synthese der kriteriologie. De professor wil ons a posteriori aantoonen dat de Engelsche philosophie getrouw het nationaal volkskarakter op den voet volgt. Zij is evenals de geschiedenis van het Engelsch leven de normale ontwikkeling van een gesloten en stelselmatige geestesgesteldheid. De Engelsche wijsbegeerte is ervaringsphilosophie, een ervaringsphilosophie met de praktische tendenz van natuurbeheersching. De methode dezer ervaringsphilosophie is de kenleer der Engelsche denkers. Haar disciplienen zijn die, welke een ervaringsgrond als van zelfsprekend aanwijzen zooals zielkunde, sociologie, waardoor de beheersching der maatschappelijke verschijnselen vergemakkelijkt wordt. In dit grondstreven openbaart zich de Engelsche praktische geest, belust op zaakrijkheid en helderheid. Von Aster laat dezen geest door heel
| |
| |
zijn werk heen stralen en hij wordt aangrijpend vanaf het oogenblik dat Bacon een nieuwen weg wijst aan het wijsgeerig denken van Europa. Van dit oogenblik is het verkeerd misschien nog te spreken van een insulaire gedachte. De schoolphilosophie van het vasteland kan weliswaar nog zekere kenmerken vertoonen welke in de Engelsche niet worden teruggevonden, doch deze laatste is het type, waarheen het onrustig Europa na de Reforme de oogen richt. De philosophie - moraal en sociologie - het deisme, het kritisch sensualisme of idealisme zijn in Engeland het werk van een aristokratie, van een zeer beschaafd milieu, wijl de Europeesche gedachte hoofdzakelijk in burgerijmiddens ontstaat en aldus de breedheid, de onbevangenheid mist, die ons uit de verlichte Engelsche aristokratie tegemoet komt; zij werkte geweldig in op de moderniseering onzer beschaving. De verdraagzaamheidsgedachte, die groote moderne verovering, komt ons uit Engeland; de kritiek der metaphysika, die toch het grondmotief is van de wijsbegeerte der twee laatste eeuwen, eveneens. Wat ons eenigszins min ten goede stemt in dit werk is het gebrek dat wij over het algemeen in elk historiographisch werk eener gedachtenstrooming ontmoeten: 't bepaalt zich bij de expositie van de ideeën van een aantal hoofdvertegenwoordigers, die geïsoleerd van hun tijd, van hun midden, van de overige kultuurtakken voorgesteld worden. Daardoor worden ons geschiedenissen galerien maar geen kontinuum, een verzameling groote individuen, maar geen verschijnselen van een epoke. Wat ons persoonlijk betreft, wij vonden meest gading in de hoofdstukken gewijd aan Shafttesbury, Berkeley en Hume. Als deel eener bibliotheek voor philologen, richten wij onze aanbeveling zoowel aan philosophen als aan de vrienden der Engelsche literatuur; waarvan de behandelde reeks denkers een typische afdeeling vormen, die de zuiver literaire kreatie meer dan eens op beslissende wijze in een bepaalde richting gestuurd hebben en
heel wat meer dan de philosophen van het vasteland den vorm verzorgd hebben en aldus een grooter plaats in de letteren bekleeden.
H.
| |
Burkhard. Die Kultur der Renaissance in Italien. 2 dln. Leipzig Reclam. 1928.
Het is nutteloos de aandacht onzer lezers te trekken op het boek, waaraan voorgaande generaties hun inwijding in het geestelijk en artistiek leven der italiaansche renaissance danken. Het is dit zelfde grondleggend werk dat de firma Reclam in twee mooi gepresenteerde deeltjes aanbiedt in vervanging der onbereikbare uitgave der vorige eeuw en de dure heruitgave, die nog nu en dan in de catalogi opgemerkt worden. Wanneer wij bedenken dat de kultuurhistorie voor doel heeft de totaliteit van het leven eener vroegere periode te bemachtigen en dat iemand als Burckhardt dit ideaal met een universeelen geest, met een levendige intuitie der kleine werkelijkheid en met een meesterschap over de taal voor een groote, productierijke en schoonheids weelderige periode als de Italiaansche renaissance geweest is, tracht te verwezenlijken, dan mogen deze omstandigheden ons ontslaan van verdere aanbeveling. Het is een volledige heruitgave van het werk door Dr Rehm bezorgd; de notas vullen het sindsdien nieuwe aan, in de mate van het noodige. Hierin volgde Rehm de twee vorige heruitgaven van Geiger L. en van Goez W. De overtollige tekstaanvullingen zijn vermeden. Deze twee volumes samen met de drie onlangs verschenen deelen van Bachofen's werk, verrijken ongemeen de kulturhistorische sectie der Reclam bibliotheek. Wij kunnen deze uitgave des te gemakkelijker aanbevelen, aangezien zij een der grondleggende werken der kultuurgeschiedenis door haar geringen
| |
| |
kostprijs voor het overgroote publiek toegankelijk maakt.
H.
| |
Pieron. Psychologie expérimentale. Paris, Colin. 1928.
In een klein getal pagina's met behulp van een minimum technische gegevens en bijzonderheden de uitkomsten samentrekken, die de experimenteele zielkunde onbetwister wijze heeft bereikt, is het voorwerp van dit werk. Wij worden allemaal geinviteerd, niet alleen de psychologen. Om hierin te slagen moet de auteur de geheimen van het laboratorium beproefd hebben, een groote belezenheid aan den dag leggen en beschikken over een niet te misprijzen talent van expositie. Als professor aan het Collège de France, als medewerker van Binet's laboratorium en als dezes opvolger aan de redaktie van het jaarboek ‘Année psychologique’, dat meer dan een kwart eeuw achter den rug heeft, was hij de persoon om ons op overzichtelijke wijze met de experimenteele zielkunde in kennis te stellen. Er is voorzeker grooters op dit gebied; er is ook geleerders. Toch voelt men den geest van preciesheid, den mathematischen geest heerschen over het woord; het woord immers moet adekwaat het getal weergeven. Het louter theoretisch gedeelte organiseert ons ervaringsverschijnselen, tijd- en ruimtepercepties, de zinnelijke waarnemingen en hun associatie tot kenissen; het practisch gedeelte toont ons hoe de spekulatieve gegevens metterdaad behulpzaam kunnen zijn in het sociaal leven, de pedagogie, de arbeidskeus, de kunst en de rechtsleer. De enkele bladzijden gewijd aan de kwalificeering der experimenteele methode in het onderzoek van zielkundige processen interesseeren den wetenschapsteorieker. Samen met Cresson's Fransche Wijsbegeerte een zeer goed begin voor de philosophische afdeeling der Collection Colin.
H.
| |
Von Delius. Hegel. Leipzig Reclam 1928.
Hegel's roem bezweek onder Schopenhauers kritiek, onder den strijd der hegeliaansche school en onder de reputatie van holle phraseologie. Met den terugkeer der wijsbegeerte naar het idealisme staat Hegel weer als een lichtende ster van eerste grootte aan den philosophischen hemel. De literaire productie is wellicht de beste toetssteen voor de wezenlijke factoren, die onze ideeënwereld beheerschen. De Hegel-literatuur is ontzaglijk aangegroeid, en legt in de laatste jaren getuigenis af van de idealistische tendenz van het wijsgeerig denken over den Rijn. De behoefte aan een inleiding tot zijn denken doet zich gevoelen, voor Hegel meer dan voor anderen wellicht, daar de faam van onduidelijkheid van zijn werk velen de kennismaking verbiedt. Rud. von Delius vult het lijstje der ‘Grossen Philosophen’ in Reclam's bibliotheek met degelijke inleiding aan. Met waar enthousiasme geschreven, geeft zij ons summarische overzichten der verschillende zijden van Hegel's bedrijvigheid, toegelicht met citaten, brieven, aphorismen die niet de strenge facture te kennen geven, doch geschikt zijn om hun doel te bereiken. Deze inleiding immers heeft uitteraard weinig pretenties; zij is een Hegelbeeld voor ontwikkelde lezers en deze klas zal genoegen nemen aan de sympathieke bladzijden dezer kleine studie. Ook de uitwendige verzorging zal er het hare toe bijbrengen om den goeden indruk te bewaren.
H.
| |
Riekel: Die Philosophie der Renaissance. Kafka Gesch. der Philosophie. München, Reinhardt.
De wijsbegeerte uit den Renaissancetijd is nog niet systematisch op te bouwen bij gebrek aan een voldoend aantal detailstudies, die
| |
| |
ons inlichten over het grootste aantal der wondere persoonlijkheden, die erin voorkomen, en over de ontwikkeling der tallooze nieuwe ideeën-richtingen die opduiken. Daarom is alle synthesis dezer wijsbegeerte voorloopig en ietwat schematisch. Ook deze. Wat ons het meest treft in Riekels verdienstelijk werk is de afleiding der renaissance-faktoren uit de kultuur der middeleeuwen, is de indeeling dezer kultuur op haar eigen in patristieke, romaansche en gothische perioden, historisch ontwikkelingskader, waaraan nog wel wat te schaven zal vallen en dat soms wel wat gewelddadig schijnt. Ook de invloed der mystiek en de latente vijandelijkheden van deze mystiek met het rationneele denkgebouw der skolastiek is scherp uitgeteekend en bevat veel waarheid. Met a.w. het ontbreekt geenszins in dit boek aan nieuwe uitzichten, ver van daar, en we zijn dankbaar om de verplaatsing der gezichtshoeken, die ons van het traditionneel handboekenschema bevrijdt. Rickel tracht eveneens te ontkomen aan de logische ordening der personen en data, ordening, die eertijds voortkwam uit de verwarrende gelijktijdigheid van een zoo intens leven, die de genetische opvolging verdook. Hij doet een mooie poging in de genetische studie der herwordingsfacta, zonder evenwel de gelijktijdigheid meester te worden. Het is per soltsom een goede samenvatting, wellicht zoo goed als de vordering der studie het wel toelaat en de beperktheid der ruimte het eischtte. Er wordt hedendaags veel gewerkt op het gebied der Renaissance. Laten we hopen dat we niet lang meer van de haast definitieve fixeering verstoken zullen blijven.
H.D.V.
| |
Reininger: Locke, Berkeley, Hume. Kafka Gesch. Nr. 23/23. Reinhardt, München.
Dat dezelfde auteur, die Kants systeem ontwikkelt, ook de opdracht verlangt de theorieën uiteen te zetten, die het kantisme historisch en doctrinaal voorafgaan, is begrijpelijk. Sedert het werk van Riehl worden de drie Engelschen als de voorloopers van het kriticisme aanzien, dat Kant tot het einde voerde. De eigenschappen, de ontwikkelingsmanier en opvattingen, die we in dit deel ontmoeten zijn dezelfde als in de Kant van Reininger. De eenheid van ideeënrichting en de eenheid van wording maken van beide deelen een ondeelbaar geheel. De synthese der drie empiristen is natuurlijk meer beperkt, meer gedrongen en tot het essentieele teruggebracht. Daaruit kunnen we hun proportionneele waarde afleiden tegenover het eigenlijke kriticisme. De strenge methode is afwezig en vervangen door een vulgariseerende samenvatting, die echter ruim genoeg blijft, om een goede schets te geven van den ontwikkelingsgang der empiristische wijsbegeerte. Locke neemt de ervaring aan met haar gevolgen voor het denken: de medewerking van zin en verstand. Berkeley vindt de inwendige ervaring tot de voorstelling beperkt, waartoe eveneens de uitwendige behoort, daar ze naderhand toch een inwendige wordt. Hume trekt de laatste gevolgen: de kennis der inwendige ervaring en der uitwendige ervaring is tot de voorstelling beperkt. De opvolging der gedachte is vrij gemakkelijk in de scherp getrokken paragrafen; met vaste hand zijn de overgangen geteekend, zoodat we een duidelijk inzicht krijgen in de gestelde problemen en in de doeltreffendheid der oplossingen. De auteur raakt niet de bijzondere exegese aan, die de studie der kritische gedachte gevoerd heeft tot Kants voorgangers. We zouden wel hier én daar een vlugge aanteekening van een aantal belangrijke discussies gewenscht hebben.
H.D.V.
| |
Hasse Schopenhauer. Kafka Gesch. d. Philos. Nr. 34. München, Reinhardt.
Prof. Hasse uit Francfort is een zeer goed kenner en een warme vriend van Schopenhauer; hij leeft
| |
| |
mee met zijn auteur en neemt zijn gedachtenis in bescherming tegenover een aantal onvriendelijke en verkeerde voorstellingen. Hasse's Schopenhauerstudies waren altijd van bijzonder belangwekkenden aard, en daarom verhoogt deze monographie vast en zeker de waarde der verzameling, waarin ze opgenomen werd. Buiten zijn hoofdwerk (Welt als Wille und Vorstellung) heeft Schopenhauer zijn gedachten niet systematiek geordend, doch is daarom niet zoover als Nietzsche de weg der aphorisitiek opgegaan. Hasse heeft dit ideeënmateriaal in een systematisch kader geplaatst, en daardoor is een zekere eenheid in de gedachte van S. aan het licht getreden. Dat is voorwaar een vrij groot resultaat, en een onmiskenbare verdienste. Doch niet de eenige. Op ontelbare plaatsen herstelt Hasse de ware toedracht van omstreden stellingen en levensattitudes; hoewel niet iedereen geneigd zal gevonden worden om de dialektiek van den geleerden en enthousiasten schrijver voor eigen rekening te nemen, merken we dadelijk de groote leemte, die door de literaire belangstelling in S. niet aangevuld is geworden, nl. een grondige studie zijner ontwikkeling. Deze studie vinden we in Hasse ook niet, doch ze bevat veel materiaal daartoe; ze beroert den omkeer in de gedachte; ze toont meermaals dat we naar een ontwikkeling moeten uitzien. M. a.w. getrouw aan het ordewoord der collectie heeft hij de brillante inleiding gegeven, die de eerste steen zijn kan tot de definitieve S. monographie. We kennen buiten den auteur niemand die zoo bevoegd is om ook deze te leveren. We bevelen graag deze studie aan het groot aantal vrienden, die S. ook bij ons verworven heeft om de ongeëvenaarde eigenschappen van zijn stijl, de koenheid van zijn paradoxale gedachten en de roekeloosheid van zijn kritiek op de burgerlijke moraal.
H.D.V.
| |
Boutroux E. Des Vérités éternelles chez Descartes. Paris, Alcan 1927.
Bovenstaande werk is de subsidiaire thesis, oorspronkelijk in het latijn geschreven, van den overbekenden professor, die tezelvertijd ingediend en verdedigd is geworden met de Contingence des Lois de la Nature: het boek dat een nieuwe periode in de wijsbegeerte opende, waarin Poincaré, Duhem en in eeniger mate ook H. Bergson de onontbeerlijke substantie zochten voor hun ontwikkeling en dat de positivistische overheersching remde: Dit is de Fransche vertaling, voorafgegaan door een bondig overzicht der voornaamste ideeën, waarop Boutroux' originaliteit berust. De titel van het boekje zou ons de studie van een zeer speciaal punt uit Descartes' leer doen vermoeden, en om die reden werkt hij misleidend. Het is het geraamte van zijn volledige leering, belicht van uit de bijzondere hoek der eeuwige, den mensch aangeboren waarheden, die onmiddellijk de idee van God logisch aan de spits van het menschelijk denken plaatsen. Op het einde van het werkje zegt Boutroux, dat het cartesianisme geen philosophie maar een godsdienst is in zekere mate. En dat is zoo. Met de grondige kennis van het cartesianisme en de scherpzinnige analyses, welke we van hem gewoon zijn, ordent Boutroux al de hoofdstellingen van Descartes in hun progressive afleiding uit de notie van God. Achteraf lijkt het systeem nog wel het Discours en de Méditations, doch het verwijdert zich grootelijks van de gewone expositie. Bevattelijker is het wel niet in de tekst van Boutroux, logischer ongetwijfeld. Wat er ook van zij, is de historische draagkracht van dit werkje uit zijn aard zelf gering geweest, het toont eens te meer de hooge gaven en de heldere methode van den initiator der irrationalistische tendenz in de hedendaagsche wijsbegeerte. Niemand neemt tevergeefs een werk van Boutroux onder de hand. Ook dit niet.
H.D.V.
|
|