Vlaamsche Arbeid. Jaargang 23 [18]
(1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
WijsbegeerteDe laatste Kant-BiographieDE philosophische wereld voelde reeds geruimen tijd de behoefte eener nieuwe Kant-biographie, of om meer naar de waarheid te spreken, de behoefte aan een Kant-biographie; de voorgaande schetsen voldeden niet meer aan de vanzelfsprekende eischen, die men aan dergelijk werk stelt. En vervolgens bleek zij nog onontbeerlijk, daar de gewone voorstelling, die in alle middens circuleerde, leugenachtig is en een valsch licht werpt zoowel op het begrijpen van Kant's persoonlijkheid als op de verklaring van het grondmotief, den gang en de draagwijdte van zijn kriticisme. Integendeel blijkt een nieuw levenstafereel van den Königsberger noodzakelijk eerstens door de ontoereikendheid en de onbetrouwbaarheid der eerste bewerkers; tweedens door het nieuw aan het licht gebrachte materiaal en laatstens-pragmatisch motief - om den tekst te illustreeren met een getrouw beeld van den auteur. Ter gelegenheid der uitgave eener biographie, die voldoet aan de eischen der kritiek, is het goed daarop de aandacht te trekken. In 1804 overleed in het excentrische Königsberg de, met Aristoteles, grootste wijsgeer aller tijden. Bij dit afsterven openbaarde zich spontaan de sympathie, die de stad in het hart droeg voor hem, die haar naam zou vereeuwigen, en de intieme vrienden zijner laatste levensjaren-tevens een periode van mémoires, autobiographien enz. - waren er vlug bij met hun ‘herinneringen’ aan den afgestorvene, wiens komende grootheid zij voermoedden. Borowski's Darstellung des Lebens und Charakters I. Kants, Jachmann's I. Kant, geschildert im Briefen an seinen Freund, en Wasianski's Kant in seinen letzten Lebensjahren verschenen nog gedurende het sterfjaar, een weinig daarna die van Hasse en Rink. Op deze berichten steunde zich Schubert, toen hij voor de eerste uitgave der volledige werken van Kant diens levensbeeld moest bereiden. (I. Kant's S.W. ed. Rosenkranz-Schubert 1838 sq.) Dit eerste essai is mislukt om reden van het onvoldoende materiaal, waarover Schubert beschikte en vooral om de lichtvaardige goedgeloovigheid, waarmede hij al de anecdoten, verhalen en details in ontvangst nam. Sindsdien echter is deGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 275]
| |
neokantiaansche beweging over Duitschland gegaan, die de studie van het kriticisme en van zijn grondlegger zoo niet uitgeput, dan toch tot een hoogen graad van volledigheid gebracht heeft. Het tijdschrift, waaronder de Kantstudien een eereplaats innemen, hebben de verschillende perioden, zelfs de verschillende feiten van Kant's leven aan diepgaand onderzoek onderworpen en met aanhoudenden ijver de documenten dienaangaande in een gemakkelijk naast elkander liggen geordend. Het eerste gevolg dier beweging was het verlangen naar een nieuwe uitgave van Kant's werken, die als de geautoriseerde uitgave gelden zou, en waarin ook aan het onbenulligste snitje papier onderkomen zou gegund worden. Die taak werd ondernomen door de pruisische Akademie voor Wetenschappen, die haar in den loop van dit jaar tot het 18e deel bracht, en dus in afzienbaren tijd geëindigd zal zijn, daar heel het bestek op 25 deelen berekend is. Het tweede resultaat is het verlangen naar een biographie, des te dringender, daar de Akademie-uitgave een rijk materiaal verzamelde, dat vroeger ontoegankelijk was. Onder dit materiaal moeten wij vooral de briefwisseling van Kant met vrienden en kollegas en omgekeerd vermelden; tweedens de publicatie van de ‘Nachlass’, waarin al de nota's, die Kant voor eigen gebruik neerschreef, systematisch geordend voor ons bewaard zullen blijven en de rekonstitutie van zijn kolleges door de konfrontatie der bewaarde handschriften van studentenkopiën. Karl Vorländer, die zich zeer verdienstelijk maakte voor de studie der Duitsche beschaving met het piëteitvol opsporen der betrekkingen, die Kant, Schiller en Goethe als de drie vertegenwoordigers van het klassiek-herboren Duitschland vereenigden, maar vooral bekend is door 't verdedigen eener thesis, volgens dewelke de socialistische beweging een voorlooper vinden zou in den Königsberger en die thesis in menige sterk gedocumenteerde studies staafde, voelde zich ook geroepen om met behulp van al het nieuwe het leven van I. Kant te schetsen op een manier die als kultuurdocument ook voor den ontwikkelden lezer toegankelijk zou zijn. Het was een werk van jaren. Als voorbode zond hij pas voor den oorlog een beknopte levensbeschrijving in het licht (I. Kant's Leben, Leipzig Meiner 1914) die echter nog tal van onnauwkeurigheden bevatte, die de auteur voor zich zelf moest terecht wijzen naarmate hij vorderde in de organisatie van zijn gegevens. De tweede uitgave van het beknopte essai na den oorlog verschenen (ib. 1921) delgde die onjuistheden en een paar jaar nadien publiceerde hij eindelijk zijn ‘I. Kant, der Mann und das Werk’, dat voor ons ligt en aanleiding is tot deze regelen. Wanneer wij Schubert en Vorländer's werk na elkaar lezen, beseffen wij onmiddellijk door welke verdienste het laatste zich van het | |
[pagina 276]
| |
eerste onderscheid; de zekerheid der typeering, de vaste lijn, die door het leven van den denker wordt getrokken, de konsekwente bouw, de rijkdom aan detail, de harmonische eenheid van het leven en werk van Kant, dat alles misten wij bij den ietwat geromanceerden arbeid van den eersten bewerker, terwijl deze kenmerken in Vorländer's boek ons het soliede, het objectieve ervan opdringen en het meesterschap over het materiaal bewijzen en niet in het minst over zijn enthousiasme. Er is nog wel plaats voor discussie; de interpretatie van den Marburger hoogleeraar is misschien wel hier en daar ietwat persoonlijk, de organisatie wat doorzichtig, maar zijn werk blijft een monument van het neokantisme en het grondboek, waarin de vrienden van een diepe gedachte, van een moreelheerlijk leven, van de uitloopers der 18e eeuw al zullen vinden wat zij behoeven om zich een waar, trouw en echt beeld te geven van hem, wiens eenzaamheid een pelgrimsoord wordt voor wie gelooft in het intellect, in de moraal, en de tijdelooze idee niet ruilen wil voor de vluchtige, mysticeerende maar dra vergane verbeeldingen, die onder den naam van huidige wijsbegeerte bekend staan. Vorländer's Kant is de bekroning van het neokantisme, dat zeker op een biographische vollediging wachtte, want het was verloopen in een reeks doctrinale studies, die wellicht in het karakter en de levensloop van den denker de laatste konsekratie van waarheid en deugdelijkheid vinden. Want ik mag het uit eigen ondervinding beweren: de studie van het ingewikkeld kriticisme wordt sterk vereenvoudigd, als men het verplaatst in het kader van zijn ontstaan en zijn groei. Immers, heeft de objectieve waarheid een zeker recht om eene idee uit haar historische contingentia te isoleeren en met louter behulp van de logica te kritiseeren, toch weet de kultuurhistoricus dat de ‘waarheid’ als levend organisme weinig gediend is daarmede en dat de op de spits gedreven logica soms wel de intenties van den auteur tot in den grond misvormt. De logica oordeelt, maar leidt ons niet binnen het historisch wordingsproces der gedachte; de logica ontleedt de atemporeele dialectiek, maar is geen sleutel om ons de dialectiek als een levensfragment voor oogen te houden. De idee vatten naar de intentie van Kant, haar groei opvolgen midden het uitwendig gebeuren van het laatste kwart der 18e eeuw, haar in harmonisch verband brengen met zijn karakter en zijn levensloop, dat is het werk van Vorländer geworden. Hij beoordeelt niets; de dissectie van het systeem is hem vreemd; de konfrontatie met persoonlijke denkbeelden is hem wars. Deswegen heeft zijn werk een objectieven, historischen toon, is het de noodzakelijke aanvulling der onteibare logische studies, die zich aan het kriticisme gewaagd hebben, en is het een onmisbare raadsman, waarheen men teruggrijpt | |
[pagina 277]
| |
telkens de logica onvoldoende blijkt om een overtuigend resultaat aan te brengen. De grootste verdienste echter van Vorländer's Kant heb ik achtergehouden. Hij beteekent de dood der Kant-legende. Dat de mechanische biographie een ontrouwe konstruktie was, voelden de wijsgeeren sinds lang, en welk de grondfout was, die heel de vroegere biographie bedierf en ontsierde, was bekend. Doch het faalde aan moed om het nieuw proces te teekenen aan de hand van het ontzaggelijk aantal kleine gegevens, en derhalve bleef het bij de sommaire afwijzing der vroegere en de even sommaire aanduiding van het gebrek met het evident gevolg dat de legende bleef voortbestaan en vooral buiten Duitschland als een cynisch bewijs van onkunde ongerept herhaald werd. Die legende is met Vorländer van de baan en voor altijd. De legende van het mechanisch bepaald, als een uurwerk geregeld eenzaterleven van I. Kant is een legende; het pedantisch karakter van den afgezonderden Kant, levend voor zijne idee in den begrensden einder van zijn studeerkamer, en vreemd aan de belangen, de vreugden en het leed der menschen, vreemd aan het groot gebeuren, dat in de 18e euw een einde stelt aan de theologische en staatkundige feodaliteit, vreemd aan de transformatorische beroerten van Aufklärung, omwenteling en liberalisme, dit karakter heeft uitgediend. In de plaats van de legende komt het onomstootbaar document, de spiegel der historische werkelijkheid, en zelden heeft de historische werkelijkheid met een legende opgeruimd als met deze. Wij vernamen zoo in eens, dat de grondlegger van het kriticisme, en door dit feit van onze wijsbergeerte, geen afgetrokken, speculatief wezen was, dat zich aan de opvatting van ons modern leven moeilijk zou aanpassen, maar wel een goed burger, die oog en oor had voor de politieke, bestuurlijke en economische belangen zijner stad en het leven van zijn stad deelde, vreugde hebbende aan haar vreugd, leed voelende in haar leed. Wij vernemen vooral hoe Kant geen pedantisch, schoolsch wezen was, maar integendeel het ernstige, breed open en diep geinteresseerd burgerleven leidde, de vermaken deelde eraan verbonden, de sociale verplichtingen, hem door zijn rang opgelegd, nakwam, vriendschap zocht in de bedrijvige kringen van het publiek veel meer dan in de disputeerende conferenties van kollegas, de streng rigoristische moraaltheorie voor zijn eigen persoon opvolgde maar aan het openbaar leven van anderen aanpastte. Wij zien hem als vriend der studenten, op examina gevreesd, maar bewonderd en vereerd; wij zien hem als vriend der verstokenen van de maatschappij, van de armen, van de joden; wij zien hem door alle bevolkingslagen hoog gewaardeerd, en zijn ‘koninklijke’ begrafenis, die demokratisch alle klassen, alle fortuinen, alle | |
[pagina 278]
| |
bestuurlijke, militaire en akademische lichamen vereenigde, is de tegenhanger van het eenzaam heengaan van zijn grooten geestesgenoot Leibniz. In alle denkbare omstandigheden wordt hem om raad verzocht en zijn woord is vaak van groot gewicht bij den verlichten minister van Pruisen, von Zedlitz. Het wordt zoo plots onaanvechtbaar dat de mathematische natuurkundige der Naturgeschichte en de speculatieve denker der Kritiek in zijn latijnsche auteurs genoegen vond, de literatuur en de aesthetische polemieken met scherp oog navolgde, de strijd van het rationalisme tegen de lutheraansche theologie meeleefde, door de echo van Rousseau's humanitarisme in bezieling gebracht werd, den Amerikaanschen vrijheidsoorlog begroette, de Fransche omwenteling evenals Goethe als een nieuwe dageraad vooruitzag, en toen het pruisisch absolutisme den mond snoerde aan het vrijheidslievend liberalisme, onverholen zijn sympathie nog luchtte met de eerste verovering, die de menschelijke waardigheid deed op de eeuwenlange stoffelijke en geestelijke onmondigheid. Het is mij onmogelijk de duizend feiten en feitjes aan te stippen, die Vorländer in zijn typeering verwerkt. Juist lijk wij een aantal verschillende portretten bezitten van den denker, die ons radeloos stellen voor den echten Kant om reden hunner weinige gelijkenis, zoo ging het ook met den ‘geschreven’ Kant; en gelijk het Döblerportret als het gelijkendste erkend is geworden, zoo is Vorländer's boek ook de meest natuurgetrouwe beschrijving. Wat men de neokantiaansche beweging noemt, leed in haar teruggrijpen naar Kant aan een gebrek, die zich langs twee zijden openbaart. Van den eenen kant zien wij het scherper onderzoek ingesteld, om de essentie van het kriticisme in een onweerlegbare synthese onder te brengen, doch zonder de hulp van het levensverloop en de feitelijke ontwikkeling, die Kant's denken ondergaan heeft; van den anderen hebben een aantal geleerden de facta van het uitwendig leven in het reine getrokken, doch zich niet bekommerd met den ideeëlen weerslag in hun rekonstruktie. Wellicht was alleen B. Erdmann, de promotor der historische Kantstudie, de man om de twee facetten van een levensgeheel te doen convergeeren. Erdmann heeft dit slechts fragmentarisch verwezenlijkt, al slaan deze fragmenten dan ook op de bijzonderste tijdstippen. En Arnoldt, de tegenstrever van Erdmann, verwaarloosde van zijn kant het kriticisme in zijn historische tableaux van den Königsberger, van uit Königsberg geteekend. Vorländer's biographie tracht beide zijden machtig te worden voor zoover zij zich in het opzet laten vereenigen. Met het doctrinaal exposé van een Riehl, een Cohen of een Vaihinger kan het niet vergeleken worden; de ideeële toetsing is te gering daartoe. Doch | |
[pagina 279]
| |
de algemeene tendenz, de geheimzinnige toespelingen van feiten en gedachten, de groei van de positio quaestionis en de richting der uitkomsten, dat vinden wij op ongemeen duidelijke wijze verwerkt tot een levende eenheid, al mag het waar zijn, dat dit meer geldt voor de ondergeschikte deelen van het kriticisme dan voor de hoofdzakelijkste. Dat wij onder dit oogpunt minder lof kunnen spreken en op tekorten kunnen wijzen, vloeit vooral voort uit de vulgariseerende bedoeling, die hij stelde aan zijn arbeid. Doch de ingewijde lezer, die door zijn vertrouwdheid den draad der oude en nog niet uitgevochten discussies kan vastknoopen aan de toespelingen van Vorländer en zooals men gemeenlijk zegt tusschen de regels (hier zou gelden over de bladzijden) kan lezen, beschikt over een stabiele achtergrond, waarop het spel, dat de discussies willen interpreteeren, scherp naar voor treedt. Des aangaande moeten wij wel betreuren, dat hij niet zoo omvattend en niet zoo streng is als bv. de Fichte van Mr. Léon Xavier, maar het laat toe te hopen, nu de grondslag gelegd is, dat iemand zal gevonden worden die deze biographie met de doctrinale synthesis van het kriticisme zal weten te verbinden. Aldus is zijn werk een begin en een einde. Het einde der romantische levensbeschrijving, welke, om de vetusteit rond de figuur te bewaren, een onwerkelijk tafereel opbouwde. Een begin? Het luidt sinds enkele jaren als axioma dat het neokantisme heeft uitgediend. En dat blijkt inderdaad in menig opzicht zoo. Doch niet absoluut. Het neokantisme, niettegenstaande zijn veeltallige, kostbare productie, is ons minstens nog twee werken schuldig: eerstens de afwerking van Vaihinger's Komentar, waaraan zich R. Schmidt gespannen heeft, en tweedens de definitieve monographie, waarop ik zoo pas de aandacht riep. Dan eerst is zijn taak tot een goed einde gebracht, al blijft dan ook voor alle tijden en voor alle ernstig intellectueel streven de onafwijsbare verplichting de kritische bekoring te onderstaan om te ontkomen aan het naief dogmatisme, aan het ras bereid geloof in de onverwoestbare waarde der traditie en vooral aan het grenzeloos vertrouwen in het parallelisme van het wezen en ons kunnen. De vraag, die als de erfenis van het kriticisme aan de toekomst overgemaakt is, is een der grondvragen onzer menschelijkheid; en de levensbeschrijving van iemand, wiens persoonlijkheid vermocht de denkende natuur te verplichten zich eerst op voet van vrede testellen met het vraagstuk, dat hij opwierp, zal altijd interesse bewaren waar iemand iets voelt voor die denkende natuur. Zoo wordt Vorländer's boek een werk van duur; men zal verbeteren, aanvullen, terechtwijzen en zoo meer, maar het zal de grondslag blijven, waaraan wij na langen lijdensweg een zaakrijk en objectief relaas zullen te danken hebben van een der edelste levens uit de geschiedenis. H.J. DE VLEESCHAUWER. |
|