Vlaamsche Arbeid. Jaargang 23 [18](1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Uit de nagelaten gedichten van Paul van Ostayen Gedicht Nog sloeg niet uw luie lijf het hardst verlangen Ver van vrede en bevrediging schuilt de lach - te luide en nog niet lui - in d'uiterlikste kuilen van uw mond Uw ogen zinken niet in hunner kassen verten Nog slaan de neusvleugels niet van de binnengloed het doffe lied Het lied van twee sinten Ik hou van Sint Niklaas ik hou van Sint Martin ik hou van de ezel van Sint Niklaas ik hou van het zwaard van Sint Martin ik hou van de ezel een oude wijs van wijze goedheid - zijn rug draagt rust door de straat onbewuste venster - ik hou van het zwaard het klieft de eigen mantel - plotse scherpte van nieuwe ogen over de schijn der dingen - goed en wijs scherp en rustig ik hou van de ezel van Sint Niklaas ik hou van het zwaard van Sint Martin ik hou van Sint Ninklaas ik hou van Sinte Martin [pagina 183] [p. 183] Vorst Is vorst breken scherp en helder de stenen rijen wegen scheuren Schel schelt de schel van de trem in de duizelruimte hoge hoepel staalhemel staalhelm Naar klare spanbanen strammen stappen laarzen slaan de straat tot luide ruimte Is vorst breken stenen scherp slaan laarzen klaar schellen de schellen schel helder helder helder duizelruimte luidt Avend winter straten Witte blanke autoögen zij schuift stom de straat als zij is wit en blind en zij is ver Haar vele verre lichten verscherpen sneeuw de sneeuw verscherpt haar vele verre lichten eenzaam en enkelvoudig ding van heugenis gescheiden zijn banken banken in sneeuw Doorzicht der allee schild scherp wit waarop het zwart hard staat voor wielrijders verboden weg een rode luicfer ligt hel een vlam tot d'éne sneeuw Schitteren chemies-industrieel violet en groen in de winkel-kaats-klaarte bonbonhulzen [pagina 184] [p. 184] Oude bekenden Rommelen rommelen in de pot waar is Klaas en waar is Zot Zot is in het stalleke in het stalleke van Bethleëm bij het kerstekind Rommelen rommelen in de pot waar is Klaas en waar is Zot Klaas zoekt naar het stalleke naar het stalleke van Bethleëm naar het kerstekind Rommelen rommelen in de pot wat doet Klaas en wat doet Zot op een zucht zet Zot de deur van het stalleke zo vindt Klaas zijn weg naar het stalleke naar het kerstekind Dank zij Zot zijn Klaas en Zot beiden in het stalleke bij het kerstekind rommelen rommelen in de pot Gedicht Leg uw hoofd zo in mijn arm dat van uw voorhoofd naar uw mond mijn blik schuive over de kam van uw neus Leg uw hoofd zo ik leg op uw mond mijn hand wees rust [pagina 185] [p. 185] Gedicht En elke nieuwe stad bloem die welkt herfst vergeelt het blad zijn alle steden zo zijn alle zo zo zijn alle Overal overal en nergens overal is nergens overal dezelfde bonbons droef in glazen parelt drank er is geen dorst een liedje is overal van liefde en overspel zijn alle steden zo zijn zij alle zo zo zijn zij alle Winter De witte weg zucht venster een stil leven met de twee geranien achter de ruit waar ook leggen tans mijn ogen op de bloemen die zij schiepen dauw Gedicht Zon brandt de rozelaar zon brandt de glasscherve Kind geef acht hier liggen glasscherven [pagina 186] [p. 186] Avendgeluiden Er moeten witte hoeven achter de zoom staan van de blauwe velden langs de maan 's avends hoort gij aan de verre steenwegen paardehoeven dan hoort gij alles stille waan Van verre maanfonteinen zijpelt plots water - gij hoort plots het zijpelen van avendlik water - de paarden drinken haastig en hinniken dan hoort men weer hun draven stalwaarts Jong landschap Zo staan beide bijna roerloos in de weide het meisje dat loodrecht aan een touw des hemels hangt legt hare lange hand op de lange rechte lijn der geit die aan haar dunne poten de aarde averechts draagt Tegen haar wit en zwart geruite schort houdt het meisje dat ik Ursula noem - in 't spelevaren met mijn eenzaamheid - een klaproos hoog Er zijn geen woorden die zoo sierlik zijn als ringen in zeboehorens en tijdgestaand zoals een zeboehuid - hun waarde bloot naar binnen schokken Zulke woorden las ik gaarne tot een garve voor het meisje met de geit Over de randen van mijn handen tasten mijn handen naar mijn andere handen onophoudelik [pagina 187] [p. 187] Onbewuste avend Van 't lauwe kroes doorgeurt ligt om de vijver loom de lucht Op de vondel staat een late zwaan zo eenzaam is niet één van ons en roerloos niet één van ons laait zo hartstochtelik een vlam zich toewaarts als dees' rode beuk van 't gipsen beeld dat hans in de schaduw staat - alleen een gipsen garve gaart schuine scherven nog van 't schaarse licht - Van 't gipsen garve beeld dat thans in de schaduw staat mij dinggesloten en vervreemd Zo nu de kiezel niet kraakte onder mijn treden was ik zonder verleden in de kom van deze stilte gegleden Vorige Volgende