Paul van Ostayen als kunstkenner
De titel door Paul van Ostayen gegeven aan het tijdschrift dat hij, een paar maanden vóór zijn dood nog stichtte, Avontuur, kan wel doorgaan als een kenschetsing van heel zijn leven en streven. Voor hem was het bestaan, voor den geest nog meer dan voor het lichaam, een avontuur, een hardnekkige, rustelooze, het gevaar trotseerende onderzoekingstocht. Het was hem onmogelijk stil te blijven staan bij een eens gevonden kunstvorm, een enkelzijdige gevoelsorde, een voor altijd ineengeschakeld gedachtencomplex. Hij hunkte naar anders, naar beters, geteisterd door zijn onrust, zijn nooit-over-zich-zelven voldaan-zijn, zijn zucht naar een nieuwe, hoogst-eigen schoonheid. Wat ligt er een adel in dien strijd - dien zelfstrijd - van den onrustige, door eigen onstandvastigheid gekweld, door zijn koortsig, nog niet op te klaren tijdsgevoel voortgedreven! Voor zoovelen die nooit aarzelen, omtrent de te volgen richting geen den minsten twijfel koesteren, onaangedaan, zonder blikken of blozen zichzelven herhalen, moge het lijdensbeeld van dezen jongen man een pakkend voorbeeld zijn!
Laat door zooveel schuchterheid, eenige wanorde ontstaan en, tot het paradoxale toe, een vlottende onzekerheid welke in eigen tegenspraak en tweespalt haar voedsel vindt, deze ongelijkheid van stemming, deze dan eens opgejaagde, dan weer teneergedrukte bevliegingen van wie tast, experimenteert, onvermoeid de geheimzinnigste diepten der ziel peilend, blijven er niet minder boeiend en aandoenlijk om. Misschien was Van Ostayen, als scheppend kunstenaar, nog eer op den weg van het zoeken dan op dien van het bereiken, maar het zoeken van zekere menschen is ons liever dan het bereiken van vele anderen. En toch: er komen in Music-Hall, in Het Sienjaal, in Bezette Stad gedichten voor, die mij bijgebleven zijn, en voor den toekomstigen lezer, zooals voor den huidigen, - meer misschien dan voor den schrijver - een waarde bezitten, een volheid, een eigenheid, waaraan onze herinnering weigeren zal te tornen.
Dat zichzelven-kwellen van van Ostayen ging niet zonder eenige wrangheid gepaard. Er was bijwijlen iets aanvallends, iets kribbigs in zijn houding; iets achterdochtigs tegenover zichzelven; iets hoogmoedigs, afgetrokkens tegenover vreem-