Musica Sacra
Met het uitbreken van de oorlog verdwenen, verschijnt tans opnieuw het tijdschrift der Mechelse orgelschool: Musica Sacra. Reeds 6 afleveringen liggen voor ons (3 Vlaamse en 3 Franse) en hun inhoud geeft enkel genoegen; verheugend verschijnsel: van 1 tot 3 gaat de belangrijkheid steeds crescendo. We geloven dat dit nummer drie (zowel het Vlaamse als het Franse) ons een staaltje geeft van de verwachtingen die we omtrent Musica Sacra koesteren mogen. Op het terrein der kerkelijke muziek zullen we nu altans een tijdschrift hebben dat we zonder blozen aan het buitenland tonen kunnen. Want hier wordt gesproken met kennis van zaken. Het terrein zelf eist beslagenheid en weert dilletantisme van litterators op uitstap buiten hun vak.
Mocht nummer één nog wat hybriedis zijn, nummer drie bewijst dat de schaal overhelt naar de zijde der ernstige musicologie. Die overwinning werd ingeluid door een degelilke studie, in nr 2, over Gevaert's ‘Mélopée antique’ van de hand van Dom S. Caron (waarvan we het vervolg in 3 erg missen), ze wordt tans bevestigd door een overvloed van artiekelen 18 karaat, die beide nummers 3 bevatten. Citeren we slechts als voornaamste een buitengewoon klare uiteenzetting over de verdiensten der muziekgeschiedenis, bewijs van ruime kijk en kennis, getekend P. Bergmans, een mooie studie over het werk en de persoonlikheid van Kanunnik F. Verhelst, waarin Dom Jos. Kreps ons niet alleen eerbied voor den priester-musicus weet af te dwingen, maar er ons ook toe brengt hem, ongekend, te bewonderen, ons een staaltje medelend van het magiese fluide, dat van zijn persoonlikheid uitgaan moet. Dit voor het Franse nummer; terwijl we als equivallent haast het ganse Vlaamse nummer aanhalen moeten. De opstellen getekend Dr A. Weissenbach, K. Mengelberg, E. Van de Velde (Godsdienstige en esthetiese waarde der XVIe eewse polyfonie); Ch. Van den Borren (De parodie-mis ‘inclina cor meum’, van Philip de Monte); Kan. Fl. Willems (Liturgie en Gregoriaans), staan op één lijn met de hoger aangehaalde en geven dit nummer een biezondere waarde.
Daarbij worden maandeliks muziekbijlagen geleverd, die ons dra een kleine bibliotheek van liturgiese muziek verschaffen zuilen. Tot heden ontvingen we de onuitgegeven mis en motet: ‘Inclina cor meum’, van Ph. de Monte, twee tweestemmige koren van Kan. F. Verhelst, 2 driestemmige konen van L. De Vocht en de ‘Missa in honorem Christi regis’, van kan. F. Verhelst.
De mis van Ph. de Monte heeft de bewondering der kenners weg gedragen. Ze vormt een stevige lijnen architektuur, bewijs van grote stijlmeesterschap; haar materiaal is sober, ze lijkt ons niet de warme kleur, gevolg van rijk harmonies voor voelen, van een Palestrina te bezitten, maar telkent daardoor juist misschien haar noordelike afkomst.
De werken van kan. Verhelst spreken vooral door de eenvoud hunner kosepsie en door de intieme lyriese muziek die er uit opstijgt. Men voelt dat de toondichter eerlik is, dat hij zijn doel voor ogen ziet en het juist te bereiken weet. Er is niets te weinig, er is niets te veel. Juist dit harmonieuse evenwicht tussen willen en kunnen maakt deze komposiesies zo sympatiek.