Vlaamsche Arbeid. Jaargang 23 [18](1928)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Zomernacht Het is alsof de dag niet sterven kon deze eindeloos-lange zomeravond. De huizen, krijtwit als de Dood, en somber rood de toren van de kerk erboven uit, ten blauwen hemel. Het licht der muren doet nu zeer, gelijk het mes dat vliemt door vleesch, wanneer men nacht verlangt en rust voor moe getob en onafwendbaar wee. De kamer werkt verzoenend. o God hoe goed is deze donkerheid! Een meubel kraakt in zwarten hoek: het is de volheid van de stilte, het zal nu minder zeer gaan doen... maar onvermurwbaar blijft de klaarheid daarbuiten vreed doorleven in den nacht. Het is diezelfde heldere en wijdsche avond, waar eens het vaderhuis in lag en het geluk dat eeuwig leek. Wanneer de nacht toch eindelijk komt met zacht omdoezelend gestreel is daar het helder vuur der star en boven 't bosch verschijnt de maan die zilver hangt om elken boom. O schoone nacht van 't ander jaar... Ik kan niet slapen in dat witte ritselende licht. Ik woel op 't bed lijk wie in pijn, niet vinden kan de plek van minder zeer, tot weer de morgen komt die als een moordenaar zijn klaarheid als een dolk mij in het harte plant. De wonde schrijnt. Laethem, Oogst 26. Jan van HOLDER. Vorige Volgende