jaren stukken van Krul, Focquenbrock, Langendijk, en Vondel voor het voetlicht bracht.
Dat midden die bewogen tijden alles op vroegere banen sukkelen bleef en weinig oorspronkelijks het licht zag, is begrijpelijk. 't Meeste werd uit het Fransch vertaald, heel wat werd ook in Vlaanderen van de Hollanders overgenomen. Bekend is o.a. hoe de Brusselaar J.F. Cammaert het plagiaat als weinigen verstond: vertalingen uit Corneille en Racine gaf hij eenvoudig als eigen werk uit en in zijn ‘Adam en Eva’ (1746) schreef hij grootendeels Vondel's ‘Adam in Ballingschap’ over!
Naar het einde van die eeuw toe viel er wel een zekere opleving van het tooneel te bespeuren en hier en daar hernamen de wedstrijden, o.a. in 1774 te Belle, twee jaar nadien te Geeraardsbergen, in 1782 te Poperingen, in 1785 te Gent en 't jaar daarop te Somergem, waar Voltaire's ‘Amelie’ in de Hollandsche vertaling van N.W. op den Hooff vertoond werd, en te St-Winoksbergen in Vlaamsen Frankrijk, waar twaalf Vlaamsche kamers bijeenkwamen en Voltaire's vertaalde ‘Tancrède’ opvoerden.
Merkwaardig mag het ook heeten hoe de Bruggeling Jakob Neyts (1728-1794) er toe kwam met zijn tooneelgroep Noord en Zuid te doorreizen en overal ongemeenen bijval oogstte, in den Amsterdamschen schouwburg alwaar hij van 1768 af jaarlijks optrad, zoo goed als aan het hof te Brussel; en denzelfden weg sloeg later het gezelschap Fiston-Mees in.
Wanneer in 1796, na eeuwenlange tergerij, de Fransche overweldigers de Rederijkerskamers schorsten en daardoor de laatste gaafgebleven veerkracht van ons volk hoopten te fnuiken, dan scheen het onherroepelijk gedaan met het Nederlandsch idioom in Vlaanderen. Maar het oereigen volk bleef zijn intiemste wezen getrouw en greep gretig naar de wonderbare, avontuurlijke verhalen welke Thys te Antwerpen en Van Paemel te Gent in druk na druk als ‘volksboeken’ uitgaven en, wat meer is, in 1797 reeds ontmoetten elf kamers elkaar alweer te Middelburg-in-Vlaanderen: de Veurnsche trad zegevierend uit het strijdperk, terwijl ook de Aardenburgsche dichteres, Petronella Moens, bekroond werd.
Zacht begon de zon van een nieuwen dageraad zoo te gloren, nadat het land van groote smart in de zwartste duisternis verkeerd had. Dat het licht nog doorbreken kon, danken we voor een groot deel aan de taaie volharding van de Vlaamsche rederijkers, die de Nederlandsche taal in Vlaanderen redden en aldus de eerste en laatste schakel van verbroedering tusschen Noord en Zuid ongedeerd bewaarden.
Dr O. DAMBRE.