Vlaamsche Arbeid. Jaargang 22 [17](1927)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Verze I Het huis is donker en de nacht is wit nu ik verlaten bij de rozen zit. Het perron was leeg en grijs, en de sneltrein dreunde: een lange reis! Ik voel voor het laatst: je lippen zijn zacht; toen heb ik je, sterk, nog een groet gebracht. De menschen zijn eender; de stad is groot; maar het licht is anders, en mijn oogen zijn rood En, moeder, ik schrei Om je pijnlijke dood: ik schrei mijn wangen en oogen rood. Want het meisje is heen in de duisternis. Of het leven alléén maar een sterven is? Wie die pijn niet proefde en dit heet verdriet, die weet van de wereld het bitterste niet. Het huis is donker. Ik zit weer en wacht. Achter de rozen huivert de nacht. [pagina 194] [p. 194] II O, wil dan komen als het zomer is, de vlaggen waaien, en de wind is frisch. Ik beur je vroeg in de glanzende boot, we varen samen door leven en dood. Kijk mij aan, terwijl ik de zeilen hijsch, de wind waait recht naar het paradijs. Nu neem ik bevend de laatste tros de wind woelt je donkere haren los. Als ik zit aan het roer, zing dàn het lied, van het land van de liefde dat nooit iemand ziet. Leg je nu warm aan mijn strakke zij; we varen tesamen. Niets gaat voorbij. Je lippen zijn rood en je borst is warm. We zijn twee kinderen en de wereld is arm. Eér de nacht voorbij is gegaan, zijn wij het zoel paradijs ingegaan. De late stroom is een koele stroom, we slapen tesamen in eenen droom. [pagina 195] [p. 195] III De uren gaan als sombere ruimten voorbij, en worden breed en oneindig voor mij. Ik ben ten langen leste in het land gekomen dat wenkte in je oogen als je droomde, en staarde in de verte die ik nimmer zag. Waar ben je nu? Zie hoe ik alle menschen liet, om te zijn in jouw land van gelukkig verdriet. En ik dacht immer: als ik ééns bevrijd zal zijn, maar één minuut, van al dit aardsche, zal ik bij je zijn. Heb je dan niet gewacht tot ik bij je was? Ben je, alléén, nóg verder gegaan? Albert KUYLE. Vorige Volgende