Immers, Van den Oevers litteraire stambouw slaat zijn wortels diep in de periode na 90 en de nasleep van dit tijdvak beroerde ook zijn werk. Tegen dit uitgesponnen individualism, tegen deze infinitesimale oververfijning zou pas later zijn kristelik inzicht een heilzaam tegengif toedienen. Maar ook hij stond aanvankelik in de schaar estheten, wier creatief vermogen zich toelei op de tooiïng ener dode taal. Het uitzeggen van fijnnervige sensaties hing ook in zijn lier, en was hij zijn eerste voetsporen blijven drukken, was hij terplaats gebleven met zijn lied aan de oude schoonheid, er ware hem, ambachtelik begaafd als hij was en beproefd sonnettenbouwer als hij worden kon, in dit cenakel ras een voetstuk gericht geworden.
Er woelde uit hem echter een ongenadig tabula rasa.
De aanklank van het expressionism verwekte in zijn wezen echo. En naarmate zijn oor dit geluid aandachtiger beluisterde, vielen de oude goden, de vroegere schoonheidsstereotiepen waaraan zich zijn temperament inspireerde, werden door een nieuw bewustzijn ontsierd en zonken weg.
Wij benaderen hier het halfduister psychologies verschijnsel dat Van den Oever wees omhoog naar het keerpunt. Tot het expressionism - als zodanig komt ook zijn laatste werk niet in aanmerking - omdat het bleef meer een cerebraal experiment dan de resultante van een intuïtief-onderbewuste creatiekracht, kwam hij door invloeden van buitenaf.
Invloeden die hij zeker in zijn ogenblikken van kontemplatie, als tot in de kern heeft onderzocht en waarvan de rede hem de waarde heeft onthuld. Van stonden aan nu, werd het evenwicht tussen zijn gedachtelike en sensorieele persoonlikheid gestoord, en wat meer is, hij ving aan, door het ingrijpen van de verstandsfactor, de onderbewuste roerselen in hem een gedwongen koers uit te stuwen.
Gevaarlik moment voor iemand, die vasthing in geperimeerde schoonheidscanonen, en die plots in het koele licht staat van een ander inzicht. Zwakken gaan eraan ten grond, deels door de aantrekking die de nieuwe bekoring op hen uitoefent, deels door het gemis aan vormbeheersing. In de meerderheid der gevallen verwordt hun kunst tot ondoorleefde programdichting. De munt, waarvoor hun bewustzijn de ruwe metaalvoorraad aanbrengt, die door hun intuïtie vorm krijgt, wordt door het verstand vals gestempeld en komt in omloop. De jongduitse ‘moderne’ literatuur wemelt van zulke schroders.
Met de invoer van abstracta in de kunst (menseliefde, broederschap, kosmos, etc.) word dit perijkel tot positief doodsgevaar verhoogd. De kunst ontaardt spoedig in opgeschroefde panegyriek van nieuwe idealen.