van de tijden die komen, omhelst daar de oude, trouwe Vlaamsche Schelde, met de liefde, die uit de onuitputbare bronne stroomt en kabbelt en klotst door de eeuwen, haar dierbaarste en schoonste kind.
Zie, dat is de troost; en zoolang die er is, blijft het ook Van den Oever de moeite waard, ondanks veel stof tot geknies en geknor, te leven, te wandelen en te dichten.
Zijn Antwerpsche liefde is er een die veel droomt, maar niet slaapt, of die, zoo ze dit wel doet naar menschelijke wet, daartoe de vroege ochtenduren verkiest. Want elke andere stonde van dag en nacht kan getuigen van Karels trouwe kuiertochten. Het liefst nog 's nachts: het lichtst is het hem als 't voor de andere menschen donker is, als hij drentelen mag in den schemer der lantarens, die daar biggelen voor de lieve Vrouwtjes, en als hij rustig mag kijken en gluren naar straathoekjes en gevelgezichten, zonder telkens te worden gestoord door àl te ranzige keukengeuren of door àl te goede gedienstigheid van de kakelwijven, die steeds den weg willen wijzen en 't nummer, dat ge toch zeker zoeken moet als ge aandachtig te turen staat in een straat met huizen er in.
Maar Karel's liefde voor oud-Antwerpen gaat vooral naar de Renaissance-tijden der Geuzenstad. En dat heeft Karel van niet verre. Bekijk het donkere, fijne gelaat van dezen rassigen Fries, en ge zegt al dadelijk: hier heeft ook Spanje meegesproken. Zijn geestelijke geschiedenis ligt op zijn gezicht; en hij is, ook naar dien geest, een kind van zijn vader. Die vader was een pracht van een Spanjools-beeldend verteller, en in een zinderend vers heeft hem, den gezaligde, als eigenlijk eigendom de pieteitvolle zoon zijn ‘Geuzenstad’ opgedragen....
.... De stoffelijke verschijning van de Geuzenstad, door Karel Van den Oever met gewetensvolle studiën opgediept, heeft zijn scheppingslust gedreven tot een indrukwekkende praestatie, wier licht- en schaduwzijden we trachtten te onderzoeken. Naast een schitterend schilderstalent een bedenkelijk tekort aan inzicht der zielen. Naast een echt Vlaamsch-Hollandsche impressionnistische vaardigheid een jammerlijke mistasting in Spaansche stijlploeterij. Er is iets pijnlijks in 't besef dat deze groot-begaafde, met veel minder gezwoeg om den tijdgeest in zijn taal te vangen, veel beter geslaagd zou wezen. Ten slotte een les, die men zoo dikwijls, ook in de studie der schilderkunst opdoet, en die, geloof ik, neerkomt op het schier onverzoenlijke van de kleinmalerei met den scheppenden Rubeniaanschen zwaai. Want er is al weinig twijfel mogelijk: hier was het hooge, groote doel, de taal, die Rubens in kleuren sprak, in woorden na te spreken....
Laat Van den Oever evolueeren met nog zooveel gemak en literair-gymnastische vaardigheid, als dichter van Antwer-