| |
| |
| |
Bibliographie
E. Amter: Nieuwjaar in 1 bedrijf; De Nieuwe Mensch in 3 bedrijven; Menschen in Botsing in 3 bedrijven. Uitgave: ‘Excelsior’ Brugge.
Deze auteur werd, gezien de bekroning van voormeld oeuvre, door het premiestelsel mild bedacht. Als we hem rangschikkne valt hij onder de uitlopers van Van Peene, maar een Van Peene die er - ontferm U onzer - zowaar litteraire pretenties op nahoudt en een zeer alledaags verlangen om aan de alledaagsheid te ontkomen. Van Peene hield zich in-bewust aan het possengenre en de platte boert. Amter heeft een oud uithangboord opnieuw vernist en schrijft een taal die te literair besmet is dan dat zij van de banale stofkens een trouw spiegelbeeld zou geven. Stadhuisliteratuur waarvan wij op het stuk van proza in Prosper Arents een tegenhanger herkennen. Nieuwjaar is de sketsch, waarin twee opkomelingen van geringen bedde hun vaderhuis ontlopen wegens standsverschil. Even verwijzen naar de schoolmeester van uit Fabricius ‘Onder één dak’. Algeheel aanverwant behoudens de lokale aanpassing. ‘De Nieuwe Mensch’ voert ons in een milieu van wereldhervormers, die een onuitstaanbaar ‘bourgeoise’ afkeer aan de dag leggen voor het maatschappelik typus ‘bourgeois’. Zij konden net zogoed zichzelf inslikken. Het hele gebeuren draait rond een onnozel minnespelletje en eindigt met de kapitulatie vóór de ‘bourgeois’ geest. Dat gaat met des te meer gemak omdat deze regeneratoren in de dop bourgeois zijn, juist door hun streven zich aan deze gevloekte ‘tare’ te ontheffen. De blauwkousfiguur van Berta Rostok, die zo waaratjes door de auteur in de blommetjes wordt gezet, bezorgt het werk wat komies intermezzo dat evenwel 's schrijvers bedoelingen averechts interpreteerti. Dus: gelukkig en jammer terzelvertijd zoals trouwens alle tragikomiek. ‘Menschen in Botsing’ situeert het konflikt van een katholiek propagandist met zijn bekrompen omgeving, die hem als primus-kandidaat voor de kiezing weer uitwerpt omdat zijn
dochter in de stad een buitenechtelike vrucht uit haar schoot liet vallen. Episodiese kleinkunst verwoord door een knap beoefenaar der spraakleer. Een der opdrachten gaat naar Gaston Martens. De schrijver-brouwer zal denken aan verschaald bier.
V.J.B.
| |
Jef Crick: Fra Angelico. Legendespel. Uitgave: Excelsior Brugge/Den Haag.
Als dit een veraanschouwelikte biographie van Fra Angelico wil zijn, heeft deze schilder-monnik waarachtig een plat-aards bestaan achter de rug. Wij willen niet nagaan of het anekdotensnoer waarmee de auteu zijn held omwindt histories juist is. Indien ja, dan hoefde de schrijver zich aan de natuurgetrouwe milieuweergave geen zier te storen en kon hij de drang naar het overaardse van Fra Angelico uitbeelden en woord- | |
| |
geven buiten de realistiese conjonctuur. Indien nee, dan nam Jef Crick nolens volens zijn toevlucht tot een zeer betwistbare kontrastale stelling, die de dramatiek opspoort volgens de wet van de geringste inspanning.
Dankbure uitbuiting van tegenstellingen. Stijl opgesmukt volgens recept: fraaie letteren. Dode taal. Giovanni, dit is de burgerlike naam van Fra Angelico, wandelt als een palmenhouten zonderling doorheen dit stuk. Als het mysterie het toneelgebeuren aanroert, verschijnen natuurlik engelen. Effektbejag om de kernwaarde surrogaatmatig te vervangen. Verder nog een sterrelezer, een dolle pachter, sentimentele liefde van een boerinnetje en kwajongens-kattekwaad. Dit laatste is de enige oasis in een woestijn van metaforen.
V.J.B.
| |
Paul de Mont: Reinaert de Vos. Uitgave: Het Vlaamse Volkstoneel.
De bewerking is niet zo te loven als Van de Velde's ‘Tijl’. Waar deze, ondanks macaronistijl en invaliede versbouw toch een persoonlike interpretering van de Tyl-legende bracht, houdt de Mont zich tekstgetrouw aan het vroegere dierenepos maar skandeert zijn versvoeten onberispelik. Tijdsdocumentaries beschouwd, en dit dunkt ons de juiste maatstaf, waar een bestaand epos gemoderniseerd, is de geesteshouding van A. Van de Velde te verkiezen De enige modernisering door de Mont aangevoerd is de inburgering van een splinternieuwe terminologie, en wat de geestigheid doet opknallen is precies een burlesk slagwerk van anachronismen. Vande Velde bracht met zijn werk een humoristies moraalkorrelaat bij het tijdsgebeuren. De Mont laat die essensvraag van het gegeven onbeantwoord. Stelt in dit opzicht zijn wrek teleur, de virtuoziteit van zijn rijmkunst baart verbazing en hij wint het in de stijlsprint met ettelike lengten op Van de Velde.
J.V.B.
| |
Fritz Francken: De Planeet der onsterfeliken. Uitgave: Lectura.
De laatste nacht van Mata Hari. Uitgave: G. Janssens.
Legenden. Uitgave: Regenboog.
Francken handhaaft zijn meesterschap in ‘short-stories’. Magazine-genre. Het zijn doorgaans niemendalletjes die hij raak en bliksemsnel observeert en die bij illico omtovert en met een sprankje gevoel doorperelt. Soms zondigt hij aan perifrasen en wijdlopigheid - le défaut de ses qualités -. Zo in ‘De koekskendoos’: ‘De vijandelike mortieren ruimden de hinderpalen uit den weg welke den opmarsch der aanrukkende legerscharen, langsheen de historische heirbanen belemmerden’. Te windbuilerig. Waarom niet doodgewoon: ‘De vijand wou de stad veroveren door bombardement’. Laat de metafoor uitteren. ‘De Planeet der onsterfeliken’ lijkt ons te schematies bewerkt bij een gevalletje. Het had epies van opzet kunnen worden. Francken's werk doet vaak
| |
| |
denken aan overhaaste veelschrijverij. ‘Legenden’ voert ons eindelik van de anekdotiek weg. Laat ons hopen: een nieuw stadium.
V.J.B.
| |
‘Novellen’ door Roel Houwink.
- Uit deze bundel onthielden wij vooral ‘Inferno’. De directheid van beelding, de pregnans in het dynamics processus waarover die schets zich ontrolt, herinneren sterk Stramm. Evenwel is de decoratieve stijlbetrachting waaraan Houwink vaak offert, voor de saamballing der psychiese momenten veeleer van uitmiddelpuntige betekenis. De overige novellen zijn in te delen bij het Edschmid-expressionism, nl. de verhulling van het doodgewone naturalistiese ‘geval’ ontdaan van zijn milieutekening en detailaangifte, in telegramstijl, maar niettemin ‘geval’ gebleven. De straffeling uit ‘Inferno’ evenwel werd tot een typus uitgebouwd. Er is in deze ‘Novellen’ nog veel ‘artifice’ en fraaizeggerij en met Intermezzo uit Samendrift’ is de auteur in de banale H.B.S. idylle hervallen, waarvan alleen de stijleffekten een behaagzuchtige bekoring doen uitslaan. Het ‘Nawoord’ behelst dat de binnenhuis-hollander zich door de raccourci-methode niet hoeft te laten afschrikken want dat Houwink ‘ontroering en schoonheid’ heeft beoogd. Voor wie van streek geraakte door de ongewone beeldingswijze zal dit natuurlik de proef op de som zijn, boven de Moerdijk, maar of de stilistiese morsetekens wel degelijk de juiste tijding hebben uitgeseind zal geen navorsen. Een boekje waaraan Herman Robbers en Johan de Meester stellig een beroerte halen.
V.J.B.
| |
‘De doodslag’, door Marcel Mathys. - Uitgave: Excelsior, Brugge.
Deze 80 bladzijden hooren thuis bij 't ellendige werk uit den tijd van het plat realisme.
Zijn we dat nu nog niet heelemaal te boven?
Van een roman hebben zij niets, alhoewel de schrijver ze zóó betitelt. Hoogstens zijn ze een fait-divers-verhaal uit de carnaval-dagen.
Taalfouten bij de vleet. 't Nederlandsch heeft toch nog zijn nominatiefvorm voor de onderwerpen in een volzin?
Kleur ligt er wel op dit verhaal: een massale, zwarte, eegalig-donkere. Maar voor het uitdiepen van de moord-neurose hadden we óók bij de realisten wat kraniger figuren! Herinner u: ‘Le mort’ van Camille Lemonnier of ‘Sevus en de blinde’ van Piet Van Assche. - Neen, we staan met onze literatuur boven het brutte beschrijven van die miserie-tooneelen.
K.E.
| |
‘De meesters der Kempen’, door Jef Claes. Uitgave: Excelsior, Brugge.
Proeve van socialen roman. Een schema méér dan een uitgewerkte studie. De meesters der Kempen zijn de geldmagnaten die van de Kempen een uitgebreid industrieland maken en er hun egoïsme willen doen
| |
| |
triomfeeren. Maar, indien de werkers willen, kunnen zij de meesters worden en heerschen doen arbeid in vrede en vrede in arbeid.
Breed opgezet plan. Dat een jonge kracht zóó iets aandurft is een belofte voor later. Hij late meer de feiten spreken, hij besnoeie zijn romantisch-oratorische improvisaties, hij teekene zijn typen raker en... Jef Claes wordt een van onze goede schrijvers!
Waarom zou zijn werk niet uitgroeien tot het epos van 't Limburgsch Nieuwland!
K.E.
| |
‘De elfe van het sprookjeshof’, door Paul Kiroul. Uitgave: Excelsior, Brugge.
Sprookjes zullen toch steeds de nederige een teere poëzie blijven van den kinderleeftijd. Stoere paedagogen mogen er over treuren, maar hoe zult ge de kleinen goede en hooge gedachten voordisschen als ge ze niet befleurt met de kleuren van een droomwereld?
Paul Kiroul heeft er een handje van weg! Eén bladzijde voor het decor, één bladzijde voor de personaadjes, en 't sprookje gaat en trippelt, licht en snel... 't is uit! Lieve woordjes, fantazie-beeldjes, kinderlijke zinnetjes.. en groote-menschen waarheden!
Geen literatuur, maar woordkunst voor de kleinen. En de grooten kunnen er zich ook aan verkneukelen.
K.E.
De uitgeversfirma Excelsior van Brugge laat een goed gedocumenteerde brochure verschijnen over ‘het Protestantsch Zendingswerk’. Zoo iets noopt katholieken tot nadenken en tot mild ondersteunen van hun missieactie. De brochure is geschreven door Al. Janssens, missionarist van Scheut.
| |
Der kleine herder: Nachslagebuch über alles und für alle. Mit 50.000 Artikeln. Mit 4.000 Textbildern und Karten. - In Leinenband (8o) M. 30. -. In Halbfranz M. 40. -. Herder u Co, Freiburg im Breisgau.
De uitgave van dit werk is een gebeurtenis, ook op de Duitsche boekenmarkt. De groote Konversationslexika, te duur en te onhandig, lieten tot nog toe een erge leemte op dit gebied. Wel is ook in Duitschland ‘Le petit Larousse’ gekend, maar - en ik wijs op de groote beteekenis hiervan - ‘Le petit Larousse’ zal door ‘Der Kleine Herder’ volledig op het achterplan worden geschoven. Het verschil aan innerlijke waarde tusschen die twee werken is geweldig. Voorbeelden zouden ons te ver voeren. ‘Der Kleine Herder’ is de schier integrale verwezenlijking van de idee van het Konversationslexikon in een band. De gewetensvolheid waarmee het is opgesteld - er werkten verschillende vakmenschen aan mee - geven het een zeer groote betrouwbaarheid. Bij den rijkdom aan karakteristieken, een verbazende beknoptheid, een klaarheid en duidelijkheid die in het Fransche werk verre te zoeken zijn.
Ik heb Herder en Larousse - de na-oorlogsche Larousse in twee
| |
| |
banden - lang vergeleken: gewoonlijk moest Larousse het afleggen (artikels respektievelijk over Duitschland en Frankrijk niet in aanmerking genomen.) Dit blijkt vooral op een echt onweerlegbare manier waar het over Vlaanderen gaat: Vl. leven, Vl. kunst, Vl. geschiedenis, enz. ‘Der Kleine Herder’ behandelt alles: kunst en kunstgeschiedenis, filosofie, aardrijkskunde, staatkunde, tot de meest gewone dingen van het dagelijksch leven. Men vindt er de jongste namen - met werk en karakteristiek - van de Duitsche literatuur. Een punt van eenige beteekenis vormt een ‘Rahmenartikel’, t.t.z. dat in een omlijsting een wetenschappelijk overzicht van dat punt wordt gegeven. Men vindt er b.v. de staatkundige veranderingen van Europa, Oost-Aziatische kunst, sociale verzekering, photographie, perioden in kunst en literatuur, vliegwezen, enz. enz. In de behandeling van al die punten is ‘Der Kleine Herder’ opvallend up to date.
Voor wien naast zijn Nederlandsch lexikon er een buitenlandsch wenscht, is ‘Der Kleine Herder’ sterk boven den veelgebruikten Larousse te verkiezen.
D.R.
| |
‘Die Monstranz von Waldsee’. Von Konrad Kümmel. Herder 1926. M. 5.40.
Prelaat Kümmel, die al heel wat vertellingen op zijn aktief heeft, liet in 1921, ter gelegenheid van de 500e verjaring van den dood der heilige Elisabetha Bona, kind van de stad Waldsee, in het door hem uitgegeven ‘Katholisches Sonntagsblatt’ een historische vertelling verschijnen die zich volgens nauwkeurige gescheidkundige gegevens in de hongerjaren 1816-17 te Waldsee afspeelt. Het is het verhaal van den kerkdiefstal dien de koster, gedreven door de zucht naar goud en betrokken in alle slag oneerlijke koopjes, pleegt, - tot deze achterhaald door het noodlot, plots ontdekt en gebrandmerkt, een einde aan zijn leven maakt vóór het gerecht hem heeft kunnen vatten. Vlot geschreven. Maar waarom prelaat Kümmel die vertelling, wier eenige verdienste is goede lektuur te zijn voor vrome huisgezinnen en dus als feuilleton in het ‘Katholisches Sonntagsblatt’ tamelijk te passen, een blijvende waarde schijnt te willen toekennen door ze in boekvorm uit te geven, is mij een raadsel.
D.R.
| |
‘Das Grieblhaus’, Von Helene Hirsch-Brünn. Herder 1925. M. 3.80.
Een oud, ruim huis met hof en boomen, zijn eigenaar Matthias Griebl, diens vrouw, en de vele huisgezinnen, - alle standen en alle karakters in één groep saamgebracht, - die het huis bewonen van in den kelder tot in het torenhokje. Eén groot huisgezin, met al zijn vreugden en al zijn zorgen hier en daar als het relaas van een dag aangestipt. Helene Hirsch, een schrijfster van het volksstuk, heeft teerheid en meevoelen met het jonge volk niet verloren, al is ze nu reeds een goed eind over de zestig. Schijnt het begin van het boek langdradig
| |
| |
en vervelend, - naarmate men het oud-worden en het ineenstorten van Griebl én zijn huis, en het heengaan van al de huurders nadert, ontmoet men al meer pakkende, zelfs tragische bladzijden. De vreugde, de innigheid, de warmte, de tragiek en niet het minst de humor van het alledaagsche leven zijn in dit boekje van nog geen 200 blz. neergelegd.
D.R.
|
|