Walden omschrijft deze aldus: ‘Het sprookje omstreelt, aait het gevoel, het “smukt” het niet, mag geen lering zijn, of verliest zijn leefbaarheid.’ Daar kunnen wij zijn opvatting niet bijtreden. Dolledansen op het gebied der fantazie kunnen enkel bekoren als hun malle keten aan een wijs paleis gaat uitmonden. En in dit paleis staat daarom nog geen stichtelik katheder, zodat de door Walden gestelde alternatieve ons als onjuist voorkomt. Ik weerleg zijn stelling door zijn eigen schets ‘De Sant in de Slede’ waar de invaart van St. Gommaar binnen Lier met fijne, kinderlike plastiek wordt uitgetekend en de golf van gelukzaligheid die zijn nadering over de stede doet uitdeinen pieteitvol vervloeit in de opperste wijding van poorters in hooggetij. Het ‘Lollepotteken’ daarentegen vermag in zijn drang naar vizioenaire uitbeelding niet aan de impresionistiese détailschildering te ontgroeien, omdat Henieke Pik en Messalien als fantastiese figuren, zonder meer uit de realiteit werden opgepikt en de metaphisiese motieven niet omdragen waardoor Heineke een Mephisto en Messalien tot een koningin van Saba zou worden (excuus voor de onverzoenbare symboliek). Evenzo verwerpen wij het ‘Sprookje van de smart’ om het Materlinck-affekt dat er werd ingeprent, al dragen sommige descriptieve tonelen onze waardering. Het hoogtepunt van deze gewilde duisterdoenerij ligt in de schets ‘De drank van Heil en Smert’ waar Geert de stokerij van waarnam. Zulke metoforen staan tot diepte van aanschouwing zoals alchimie tot de steen der wijzen.
‘Een scheiding’ zou rimpelvrij aandoen, indien deze apologie van de meester-kok Gommaar niet verbizonderd bleef in zij het ook pikante en natuurgetrouwe anekdotiek rond een hondenbil maar daarentegen werd uitgebouwd naar de structuur van een levenstypus zoals Sternheims ‘Napoleon’ uit het bekende drielink ‘Busekow, Napoleon, Schuhlin’.
Deze opmerking slaat ook terug op ‘De Zaaier’ waar de schonkige gestalte van pachter Peterus niet tot primitieve verhoudingen werdt afgelijnd en veeleer een duplo uitmaakt van Buysse's realistiese kleinkunst in het ‘Gezin van Paemel’.
In de volgende schets ‘Van de jongen die tegen de Dood wou vechten’ bereikt de bestreving van taalplastiek verkeerd effekt in volgende beschrijving van Schoonslaapsterken. ‘Zorgvol geplooid pypte over de golving der leden het blanke kleed, waar de roerlooze voeten gelijkelik uitbultten’ waar de modulatie van de beschrijftrant onverhoeds en wanstaltig met de slotzinsnede wordt doorbocheld.
De pregnanste treffer vonden wij: ‘Boven de fiere leest van het meisje lijnde het brum wezen, mat als marmer, vast als 't profiel van een Macedonische munt’ waar de dynamiek van het denken gelukkig haar wending neemt naar tastbare schoonheid buiten elk armbloedig ‘epitheton ornans’.
Saamgevat: de tussenstand die Van Walden tans inneemt - neutrale zone midden natuurgetrouwe kunst en symboliek - dient opgeheven en vervangen door een schouwing van de dingen in hun