Vlaamsche Arbeid. Jaargang 16
(1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rimpeling
|
1. | In het hart van donker-ruisend pijnbos, |
2. | in klimopomrankte zomerpaviljoen |
3. | zit in geopend vensterraam, waar de namiddagkoelten huizen, |
4. | Jonge vrouw. |
5. | Profiel is lichtelik geneigd of zij in haar onzichtbre schoot het een of ander naaiwerkje verrichtte. Soms heft zij peinzende het hoofd, beurt naar de verten dromerig een kinderlik-vertrouwend gelaat. Wijl in haar zonnehaar de winden wapperen, glimlacht zij zacht, |
6. | staat op en wuift met blijde hand |
7. | naar schemerig-diepe dreef, waar komen aangestapt jager met hond. |
8. | Het is de jager van haar liefde: Jonge Man. |
9. | Jager wijst aan hond: |
10. | 't groetend figuurtje in 't venster van het verre paviljoen. |
11. | Hond is niet langer te weerhouden en holt in de aangeduide richting weg. |
[pagina 13]
12. | Onder het venster openbaart zijn vreugde zich in dolle sprongen. |
13. | Wijl Jonge Vrouw recht hartelik om die gekheid lacht |
14. | is jager eveneens nabijgekomen en met opgetogen groet |
15. | bestijgt de trappen van |
16. | 't terras. |
17. | Als hij de huisdeur binnengaat keert hij zich plotseling om als werd-ie ruggelings aangeroepen. - Hij knikt herkennend, |
18. | gaat weerom tot bij de ballustrade van 't terras. |
19. | Briefbesteller, tegen fiets geleund, reikt hem een bundeltje korrespondentie over - groet - vertrekt. |
20. | Jonge Man neemt zijn koerier in ogenschouw terwijl hij langzaam in de vestibuul verdwijnt, gevolgd door kwispelstaartend dier. |
21. | Op kamerdrempel wacht hem Jonge Vrouw. |
22. | Hij omhelst haar teder. |
23. | Haar mond: ‘Is de jacht gelukkig geweest?’
Inmiddels streelt zij de hond, die trouw haar handen likt. |
24. | Jonge Man toont glimlachend dood gevogelte en een haas. |
25. | Zij ziet goedkeurend toe, ontdoet hem van geweer, weitas en hoed en hangt het alles aan de kapstok op. Dan neemt zij hem met nodigend gebaar bij de hand en voert hem |
26. | in oud-Vlaamse eetkamer |
27. | tot bij tafel, waar alles klaar is voor de dis. |
28. | Zij zetten zich neder en ontplooien de servetten. |
29. | Hond vlijt zich neder aan de voeten van zijn meesteres. |
30. | Wijl Jonge Vrouw serveert, opent Jonge Man zijn brieven |
31. | en doorloopt ze vluchtig. |
32. | Plots vervalt zijn voorhoofd in zonderbaar gerimpel. |
33. | Jonge Vrouw heeft het gemerkt en staart hem aan, benieuwd... |
34. | Hij heft 't bewolkte aangezicht, |
35. | voelt hoe haar ogen met een vraag op hem gericht zijn, |
36. | zet een glimlach door, en reikt haar 't schrijven over met een onverschillig woord. |
37. | Jonge Vrouw leest: |
38. | Mijn goeië Georges, |
Hoe gaat het je na al de jaren, dat we mekaar niet meer hebben ontmoet? | |
Gister ben ik aan de wal gestapt: een hele emotie na zo'n lange afwezigheid. | |
Je mag mij niet kwalik nemen, dat ik na mijn vertrek nooit weer iets van mij horen liet, doch mijn adressen waren zo verscheiden en dan mijn tijd was zo almachtig in beslag genomen. |
[pagina 14]
Nu echter ben ik een vogel, die zijn nest opzoekt. Ik heb zozeer behoefte aan wat rust. | |
'k Vernam dat je tot 't einde van het mooi seizoen je geliefd ‘KLIMOPRANK’ in de sparrebossen hebt betrokken. Dit deed in mij het inzicht rijzen mij eveneens te gaan verstoppen in mijn jachtchaletje bij de hei, want krijgt de een of de andere impressario lucht van mijn aanwezigheid hier, dan is wellicht de mooië kans verkeken. | |
Zodoende ben ik misschien overmorgen je gebuur. | |
Het zal me zo'n genoegen zijn na zulke lange tijd eens hartelik je hand te kunnen drukken.
DORA. |
|
P.S. - 'k Verneem zo juist, dat je gehuwd bent. 'k Brand van verlangen om kennis te maken met je echtgenote. | |
39. | Jonge Man is werktuigelik beginnen te eten en blikt nu en dan lezende Jonge Vrouw aan van terzij. |
40. | Zij eindigt haar lektuur, kijkt Jonge Man aan, naïef en niet-begrijpend...; geeft hem de brief weerom. |
41. | Wijl Jonge Man de brief in ontvangst neemt en verduidelikt, |
42. | vat zij vork en mes en begint op haar beurt te eten, in gedachten.
(Verduideliking van Jonge Man:) |
43. | - Dora is geweest de makker van mijn jongelingschap. Haar vader en mijn vader waren ‘inséparables’. |
431. | Het jachthuisje, waarover zij gewaagt, ligt op ongeveer een uur afstand van hier, aan gene zijde van de hei. |
432. | Na de dood van haar vader is zij de wijde waereld ingegaan, de zorg van haar belangen toevertrouwend aan een oude tante. |
433. | Als pianovirtuose heeft zij rote roem geoogst. - |
44. | Jonge Vrouw hoort aandachtig toe; 't stukje vlees, dat op haar vork zit, vergeet zij in de mond te steken. |
45. | Onbewust-scherp merkt zij op:
- Nooit heb jij mij van dergelike vrindschap kond gedaan, zelfs nu niet... ondanks het chaletje, naar je eigen woorden nochtans zo dichtbij.. |
46. | Jonge Man is zichtbaar in het nauw, maakt afwerend een beweging, repliceert:
- De tijd vreet de memorie stuk en dan, wij zijn pas zeven maand gehuwd: ik had dus nog een menseleven om onder zovele andere misschien ook deze herinnering voor je op te delven... En het chalet... och ja... doch wij zijn nauweliks een drietal dagen hier. |
47. | Beiden eten een stond stilzwijgend voort. |
[pagina 15]
48. | Gelaatstempel van Jonge Vrouw: kind in zijn nieuwsgierigheid voldaan. |
49. | Jonge Man kijkt haar nog enkele keren onderzoekend aan. |
50. | Zij beëindigen hun maal. |
51. | Jonge Man steekt een sigaret op, staat recht, en schrijdt tot bij |
52. | 't openstaande venster. |
53. | Jonge Vrouw volgt zijn voorbeeld, alsmêe de hond. |
54. | Op een stoel bij 't venster liggen in naaimandje enkele stuks uit |
55. | borelingtrousseautje. |
56. | Jonge Vrouw neemt halfafgewerkt mutsje in de hand, begluurt het teder. |
57. | Zij heeft een vizioen: |
58. | Héél bleek ligt zij in hoog-wit kraambed. - Aan haar hart drukt zij een boreling. - Moederweelde. |
59. | Jonge Man zet zich op de sponde van het bed, omhelst haar liefderijk, neemt het kindje uit haar armen, is gelukkig... |
60. | Ook Jonge Man heeft een vizioen: |
61. | Jong, zwart-gelokt Meisje musiceert aan vleugelpiano. Haar aangezicht is niet te onderscheiden. |
62. | Jonge Man - veel jeugdiger dan hij nu is - |
63. | staat achter haar en draait een muziekblad om. |
64. | Zijn ogen verteren de pianiste. Hartstocht. |
65. | Onverhoeds grijpt hij het zwart-gelokt Meisje vast en kust het... - |
66. | Deemstering. |
67. | In de beloken avend-facie spalkt vreemd het passievolle oog der maan. |
68. | Jonge Man en Jonge Vrouw bij 't venster, roerloos. |
69. | Aan hun voeten ligt de hond als een wachter voor de nacht... |
II.
70. | De morgenheide in onmetelike bloei. Zandruggen vringen zich van de ene naar de andere horizon. Een denneboompje - eenzaam zeil - deint op die starre zee. |
71. | Het roerloos kwik der poelen blikkert naar de zon. |
72. | Daar dromen waterleliën hun droom van goddelike juwelen... |
73. | Op verre barmen schrijden voort jager met hond. |
74. | Jager draagt karabijn onder de arm, - blijft staan, - legt aan, - geeft vuur op |
[pagina 16]
75. | een vlucht wachtels, die verschrikt de lucht instuift. |
76. | Hond stormt gezwind de delling in. |
77. | Jager: Jonge Man, roept hem terug. |
78. | Het beest draaft aan met in zijn snoet de prooi, een neergehaalde vogel, |
79. | legt haar voor de voeten van zijn meester neer. |
80. | Jonge Man raapt 't levenloze diertje op, bergt het in weitas, streelt tevree de flanken van de hond, - vervolgt zijn weg. Plots echter houdt hij stil en kijkt opmerkzaam uit. |
81. | Een verre ruiter galoppeert de heide over. |
82. | Er is verwondering in de trekken van de Jonge Man. |
83. | Hij neemt in haast zijn verrekijker, draait hem op hoogte, en door de lenzen ziet, |
84. | met nog een licht waas van onnauwkeurigheid er rond: 't vergrote ruiterbeeld, dat nadert, immer nadert. |
85. | Hij laat de kijker zakken, met doorzond gelaat, bergt hem, en, met signalerend armgezwaai, rent de helling af. |
86. | Ruiter (Amazone) brengt zijn paard tot stilstand, kijkt besluiteloos rondom zich, schijnt de goede weg bijster, bemerkt meteen |
87. | molenwiekend man-figuur |
88. | en stuurt beslist zijn schimmel erop aan. |
89. | Ontmoeting. |
90. | Mond van Jonge Man: ‘Dora!’ |
91. | Mond van Jonge Vrouw: ‘Georges!’ |
92. | Hij helpt haar uit de zadel. |
93. | Hun handen vinden zich, verrukt. |
94. | Amazone zegt:
- 'k Wil naar je ‘home’ en verdwaal; - ik, aan wie hier vroeger 't kleinste kruidje was vertrouwd. 'k Bespeur een jager, die me tekens geeft.. Ik meen: hij redt me uit verlegenheid. En in stee van voor een onbekende, sta ik voor jou... |
95. | Zij schudt hem nogmaals hartelik beide handen. |
96. | Een weerzijds vragenvuurwerk spat uiteen. Gezichten blaken. Mond geraakt niet uitverteld. |
97. | Zij is nochtans vermoeid, neemt hoedje af: |
98. | op de ochtendbries hangt loom de klok van 't zwarte, kortgeknipte haar. |
99. | Zij haalt een zakdoekje te voorschijn, wuift zich koelte toe. |
100. | Hij kijkt haar olik aan, praat een woord, en wijst naar |
101. | breed- en laaggetwijgde den, die nodigt op nabije barm. |
102. | Hij neemt het grazend paard bij de teugels |
103. | en gevolgd door de hond wandelen zij tot bij de |
104. | boom, wiens lommer plast op |
[pagina 17]
105. | gene zijde van de aardwal. |
106. | Jonge Man bindt het paard vast aan de boomstam en door betekenisvol gebaar beduidt aan hond, dat hij het aan zijn waakzaamheid heeft toevertrouwd. |
107. | Hond blikt zijn meester met gespitste oren aan, intelligent. |
108. | Het mos, de heidebloesems zijn een nodigende legerplaats, |
109. | daar vlijen Amazone en Jonge Man zich neder. |
110. | Nu komt de zoetheid van 't geluidloze bejegenen over hen: |
111. | Zij neemt met klare kijkers in zich op de oud-vertrouwde heerlikheid van 't landschap. |
112. | (Tragiese schoonheid van die vrouw) |
113. | Hij is op de vloed van zijn gepeinzen langzaam afgedreven |
114. | en doorgrondt de broze onwaarschijnlijkheid der waterleliën op nabije poel. |
115. | Na een poosje wendt zij zich opnieuw tot hem. - De vraag, die op haar lippen ademt, sterft bij 't ongewone van dit ernstig-zijn. - Zij heft naar hem de wonderende zoetheid van haar hand |
116. | en vraagt:
- Wat overkomt je Georges? |
117. | Hij beurt tot haar de nevels van zijn aangezicht, |
118. | wijst aan: |
119. | een wondermooië waterlelie op de poel en zegt:... |
120. | (Meteen voormalig vizioen: |
121. | Jong Meisje aan piano. |
122. | Jonge Man, die Jong Meisje onverhoeds kust;
- doch met deze bijkomstigheid - |
123. | Jong Meisje springt op, draait zich met tekens van ontzetting om: |
124. | - gelaat van Amazone (doch veel jeugdiger) - |
125. | steekt de handen afwerend uit, ontvlucht...) |
126. | - Zoals een waterlelie in het paarse vuur der heide is het geweest, even onwerkelik... ook maar illuzie... |
127. | Zij buigt het hoofd een ogenblik |
128. | doch zich hervattend reageert. |
129. | Er haakt een stroef besluit rondom haar mond, wanneer zij, rechtstaand, |
130. | suggestief hem aanmaant:
- Georges, ik ben gekomen om kennis te maken met je echtgenote. |
131. | Hij kijkt haar aan, verwezen en ontnuchterd, |
132. | en staat zwijgend op. |
133. | Zijn aangezicht is een toneel, waarop sombere akteurs een troosteloos spel realiseren. |
[pagina 18]
134. | Hij maakt het paard los, voert het bij de teugels en schrijdt, |
135. | gevolgd door begeleidster en hond, |
136. | de stugge muur van verre dennebossen tegemoet. |
137. | Langs weg, die uitloopt op |
138. | een zijgevel van 't paviljoen |
139. | naderen zij. |
140. | Jonge Man roept |
141. | hovenier aan, die arbeidt in de tuin. |
142. | Grijsaard strompelt haastig aan, tikt eerbiedig aan zijn pet, herkent |
143. | Amazone, die hem een vrindelik woord toestuurt. |
144. | Jonge Man reikt hem de teugels over. |
145. | Wijl grijsaard met het paard verdwijnt in achtergebouw |
146. | bestijgen Amazone, Jonge Man en hond, de zijtrap van |
147. | 't terras, |
148. | gaan de huisdeur binnen, |
149. | vestibuul door. |
150. | Hij opent de deur der Vlaamse kamer, |
151. | laat haar passeren, |
152. | volgt met hond. |
153. | Op haar lievelingplekje bij het venster naait Jonge Vrouw. |
154. | Vreemd kijkt zij op bij |
155. | het verschijnen van die onbekende. |
156. | Doch zich meteen herinnerend, legt zij neder naaigerief en werkje |
157. | en schrijdt met uitgestrekte handen Amazone tegemoet. |
158. | Deze ondergaat een ogenblikkelike metamorfoze van gevoel: |
159. | haar strak gelaat ontspant, doch of zij glimlacht óp een glimlach, of een snik wegmoffelt in lachkramp, onderscheidt men niet. |
160. | Ook zij gaat tegemoet |
161. | het lieve, blonde vrouwtje, dat haar zo spontaan verwelkomt, |
162. | en - vooraleer nog Jonge Man gelegenheid vindt om beide voor te stellen - |
163. | kust zij het, in plots vertederen, hartstochtelik wang en voorhoofd. |
164. | Overweldigde Jonge Vrouw laat haar begaan |
165. | en reikt op haar beurt aan die sterke zuster haar vriendschap en haar zoen. |
[pagina 19]
III.
166. | In een hangmat ligt Jonge Vrouw en sluimert; |
167. | in de ontloken kelk der lippen schittert een ivore hart. |
168. | Soms komt de wind en blaast op de gesmijdigheid van 't moesseline keursje, dan puilt het kuise wonder van haar meisjesboezem huiverend naar de werkelikheid. |
169. | Nevens haar op mosgrond uitgestrekt ligt Jonge Man: |
170. | hij houdt de armen achter 't hoofd gevouwen, de knieën opgetrokken. - Hij droomt met open ogen. |
171. | Over de weg, die uitloopt op de |
172. | zijgevel van 't paviljoen |
173. | komt Amazone aangedraafd.. |
174. | Bij hekwerk, waarrond kruipen Spaanse kers en hageroos, |
175. | houdt zij stil, springt uit de zadel, bindt haar paard vast, |
176. | bestijgt de zijtrap van |
177. | 't terras. |
178. | Daar kijkt zij rondom zich, bemerkt: |
179. | sluimerende Jonge Vrouw in hangmat - luierikkende Jonge Man op mosgrond - |
180. | en glimlacht fijn. |
181. | Geruchtloos maakt zij de huisdeur open, verdwijnt in vestibuul, |
182. | ontdoet zich bij kapstok van handschoenen en hoed, |
183. | treedt Vlaamse kamer binnen, |
184. | en gaat tot waar |
185. | in zijvertrekje |
186. | vleugelpiano zwanger is van latente melodie... |
187. | Zij zet zich neder op het krukje, opent het deksel, en na een poos, verdwaalt in het mystieke labyrinth van muzikale mijmerij.... |
188. | Klanksnoeren rimpelen uit bij Jonge Man; |
189. | hij rijst halveling op, verrast, en blikt met raadselogen in de richting van |
190. | het paviljoen. |
191. | Dan springt hij recht, beschouwt opmerkzaam |
192. | Jonge Vrouw, die rustig doorsluimert, |
193. | en vliedt. |
194. | Amazone musiceert aldoor in aanpalend zijvertrekje. |
195. | Behoedzaam wordt de kamerdeur geopend. |
196. | Jonge Man verschijnt, sluit zoals-ie opende, met eendere omzichtigheid, |
197. | en schrijdt tot waar, |
198. | totaal verslonden in haar spel, Amazone niet bewust is van |
199. | zijn tegenwoordigheid. |
200. | Zoals Amazone musicerend aan piano zit, |
201. | Jonge Man staat achter haar, |
[pagina 20]
202. | en in zijn blik iets opvonkt van het oude vuur, |
203. | heeft dit toneeltje treffende gelijkenis met de herhaalde herinnering aan hun adolescentie. |
204. | ...Ook hier groeit hartstocht naar ontknalling; |
205. | ook hier wordt 't zwartharig Meisje overweldigd door zijn roes... |
206. | Zij weert hem niet, integendeel: |
207. | zoals haar glijhanden bezwijmen op 't klavier, |
208. | zoals zij neigt in overgaaf de nachtelike pracht der lokken, |
209. | is 't of zijn passie triomferen zal... |
210. | Wanneer echter in dwaalogen ontwaken duizelt, wanneer beseffen glariet in de nuchtere morgens van de werkelikheid, |
211. | duizelt ook haar lichaam onder bruuske stuip. |
212. | Zij rijst met fonkelogen op voor wie haar overrompelde in 't zwakke ogenblik, barst in hysteries snikken los en rent - opgejaagd wild - |
213. | de kamer uit. |
214. | En vooraleer nog Jonge Man heeft kunnen temperen de radieuze klaarten van zijn aangezicht, ziet hij door |
215. | 't openstaande venster |
216. | hoe zij de dreef instormt, - haar schimmel lichtelik van 't pad afdrijft, tot waar |
217. | in hangmat sluimert Jonge Vrouw, |
218. | zich heenbuigt over haar, haar voorhoofd aanraakt met de lippen, |
219. | het paard weer omrukt, in doderit haar weg vervolgt: een losgelaten furie!... |
IV.
220. | Deemstering. |
221. | Bij 't haardvuur keuvelen Jonge Vrouw en Amazone; likschijnen fantazeren op hun aangezicht. |
222. | Bij 't venster staat Jonge Man, handen in broekzakken, en blikt buitenwaarts. |
223. | Motregen. 't Geboomte sluiert zich in avend en in vochtigheid. |
224. | Jonge Man wendt zich om met zware zucht en kuiert tot waar |
225. | beide vrouwen hun schemerzwangere confidenties wisselen. |
226. | Hij onderbreekt:
- Het is dus uitgemaakt, Dora, jij overnacht bij ons. 't Zou trouwens reine krankzinnigheid zijn zich bij dergelike avend nog te wagen op de hei. |
[pagina 21]
227. | Amazone kijkt hem wijfelend aan, |
228. | Jonge Vrouw voegt haar smeekbede bij die van Jonge Man, neemt haar handen strelend in de hare, praamt, |
229. | tot Amazone's weerstand wegsmelt, sneeuw voor zonneschijn. |
230. | Jonge Vrouw omhelst haar dankbaar, |
231. | staat op met stralend aangezicht, gaat tot bij |
232. | de tafel en ontsteekt de lamp. |
(Enkele uren nadien)
233. | In zijvertrekje besluit Amazone haar pianospel. |
234. | Een peignoir van Jonge Vrouw zingt het grazioso van haar lichaam... |
235. | Langzaam rijst zij op; deint langoureus |
236. | de Vlaamse kamer binnen. |
237. | In sofa: Jonge Vrouw |
238. | te prooi aan heftige ontroering. |
239. | Bij 't haardvuur: Jonge Man, |
240. | geëksalteerd... |
241. | Plots richten zich aller ogen naar éénzelfde punt. |
242. | Gezichten klaren uit. - Ieder wordt aan zichzelf teruggegeven... |
243. | De hangklok aan de muur wijst middernacht... |
244. | Banale felicitaties worden gewisseld. |
245. | Amazone wijst glimlachend naar |
246. | het uurwerk, |
247. | geeft tekens van vermoeienis. |
248. | Jonge Vrouw staat recht. |
249. | Jonge Man volgt haar voorbeeld. |
250. | Jonge Vrouw, vergezeld van Amazone, schrijdt langzaam tot bij |
251. | de deur en opent ze. |
252. | Beide verdwijnen in de flauw-verlichte vestibuul. |
253. | Middelerwijl dooft Jonge Man het licht uit in Vlaamse kamer, |
254. | sluit |
255. | en vervoegt de vrouwen in het trapportaal. |
256. | Zij bestijgen de trap. |
257. | Op tussenverdieping houden zij stil. |
258. | Jonge Vrouw opent de deur van een kamertje, gaat de duisternis in, maakt |
259. | licht. |
260. | Amazone insgeliks binnen. |
261. | Jonge Man in de deurpost, kijkt toe; |
262. | Amazone neemt afscheid voor de nacht: - van Jonge Vrouw met voorhoofdkus, - van Jonge Man met handdruk. |
[pagina 22]
263. | Wijl Amazone sluit, |
264. | stijgen Jonge Vrouw en Jonge Man nog enkele treden hoger. |
265. | Op verdieping schrijden zij, |
266. | van twee aanpalende vertrekken |
267. | ditgene binnen, 't welk onmiddellik nevens de trap gelegen is. |
268. | Kamer van Jonge Vrouw. |
269. | Jonge Vrouw zit voor toilettafeltje en kamt de joel-val van 't blonde golfhaar. |
270. | Gedoe van Jonge Vrouw in de spiegel. |
271. | Haar blikken ankeren bij |
272. | een chromo (eveneens verdubbeld), kopij der primitieven: |
273. | zoeterig-glimlachende Moedermaagd draagt op de arm devoot een vroeg-wijs Jezuskindje. |
274. | Jonge Vrouw kamt niet langer meer, geïnspireerd. Vertederen. |
275. | Zij draait zich om, legt de armen peinzend op de leuning van de stoel, vlecht de vingeren dromerig tot steun der kin en, lang en innig, beschouwt |
276. | de afbeelding aan de wand. |
277. | Begocheling.
Asceties-gelukzalige Madonna: menselik en niets dan menselik-gelukzalige Jonge Vrouw; het vroeg-wijs Jezuskindje: een kraaiend spartelding... |
278. | Jonge Vrouw vaagt het fatamorgana uit het ijle weg, |
279. | keert zich weer lijze naar de spiegel toe, zet haar opschik voort met |
280. | (in spiegel verdubbeld) op het aangezicht al de verrukking van een nakend moederschap. |
281. | Kamer van Jonge Man. |
282. | Jonge Man in pyjama, sigaret tussen de lippen, loopt de kamer op en neer, voorhoofd gefronst, handen op de rug in nerveuze vrong, - houdt stil bij |
283. | 't venster. |
284. | Op de ruiten wiggeling van regendroppen. |
285. | Jonge Man draait zich geprikkeld om, |
286. | slingert half-opgerookte sigaret in asbakje, werpt zich op een canapé. |
287. | Innerlike kamp. Tornooi van tegenstrijdige sentimenten. |
288. | Jonge Man met heftige gebaren recht; herneemt zijn dolle loop doorheen de kamer, |
289. | drukt het voorhoofd aan tegen het vensterglas. |
290. | Hij keert zich om, bruusk, met glinsters in de ogen. |
291. | Hij gaat met grote stappen tot bij |
[pagina 23]
292. | de deur, |
293. | draait de klink om, |
294. | aarzelt... |
295. | Op de tenen sluipt hij naar |
296. | portière in zijmuur, |
297. | schuift een pand terzij met duizend voorzorgen en luistert gespannen, ademloos... |
298. | In duisternis en vrede sluimert Jonge Vrouw in blanke bed. |
299. | Jonge Man, blijkbaar gerustgesteld, sluit, even behoedzaam, |
300. | keert op zijn stappen terug, |
301. | verdwijnt. |
302. | Kamer van Amazone. |
303. | Op de leuning van een stoel schikt Amazone haar kostumage: rijbroek en spannend jasje. |
304. | Opschrikken. Blikken in de richting van |
305. | de deur, |
306. | op dewelke, langs buitenzijde, aldoor aanklopt een mysterieuze hand. |
307. | Amazone bekomt alras van haar verrassing, |
308. | schrijdt vastberaden er op toe, |
309. | draait de sleutel om, opent, |
310. | bevindt zich tegenover 't passie-vertrokken gelaat van Jonge Man. |
311. | Instinktmatig wijkt zij achteruit. |
312. | Hij maakt van die gelegenheid gebruik om binnen te treden en te sluiten. |
313. | Zij hervindt zichzelf, plaatst zich in al haar majesteit van vrouw voor |
314. | de automaat, die mekaniek haar tegenwankelt. |
315. | Hij vat haar hand in ruwe tederheid |
316. | en, oog in oog, |
317. | zendt over 't winterlandschap van haar aangezicht het schroeien van zijn hartstocht:
- Ik heb je lief en 'k wist: ook jij, jij houdt van me!... |
318. | Hooghartigheid in duizelingwekkend verval. |
319. | Vlam-woord, onafwendbaar door de ruimte bliksemend: ‘...ook jij, jij houdt van me!’ |
320. | Zij kijkt hem hijgend aan, in lome offervaardigheid, reikt reeds de nodigende worp der armen. |
321. | Meteen leemte en verstarring. Armen, die futteloos nevens het lichaam zakken. |
322. | Stuip, die onmeedogend 't heerlik aangezicht berijd.t Demonen bezitten haar. |
323. | Uitzinnigheid raast uit gloeiholen: de ogen. |
324. | Hysterie ontknalt in spotgelach: |
[pagina 24]
- Ja 'k heb je lief. Heb ik je dan niet altijd liefgehad?! Toch zocht ik steeds mijn heil ver, vèr van je. Waarom? Immer was ik een zeil door tegenstrijdige wind bewogen. Eens echter werd het windstil in mijn leven. Ik juichte luid. Ik kwam tot jou verblijd met de uitbundige gave van mijn eindelik gevonden Zelf. - Toen rees er tussen jou en mij een vrouw: een vrouw met in haar schoot het bloedrecht van een kind. | |
325. | Jonge Man wordt brok na brok vernietigd. |
326. | Hij huivert om de tragedie van dit bestaan, kan ook niet langer de nabijheid van die grote, zonderlinge ziel verduren. |
327. | Dreigen gestaag haar woorden, de magieke woorden: ‘...een vrouw met in haar schoot het bloedrecht van een kind.’ |
328. | En in vizioen ziet: |
329. | Jonge Vrouw, glimlachend sluimerend in 't blanke meisjesbed. |
330. | Hij keert zich sprakeloos om, bepaald gebroken, |
331. | en, dronkeman, |
332. | tuimelt de kamer uit. |
333. | Amazone ziet hem achterna. Onnoemlike pijnen nagelen haar ter plaats, verstenen haar in hypnoties staren. |
334. | Dan plots: de ontspanning, |
335. | krisis, die haar huilend neerwerpt op de kussens van het ledikant. |
336. | Kamer van Jonge Man. |
337. | Deur wordt geopend: |
338. | Jonge Man binnen, sluit machinaal, strompelt verder, gekasteid dier. |
339. | Hij werpt zich neer op canapé, verbergt het aangezicht in de kussens en blijft roerloos liggen. |
340. | Zenuwsnok. |
341. | Hij heft het hoofd op, gespannen luisterend; is met één ruk weer recht, |
342. | vliegt naar |
343. | het venster, |
344. | onderscheidt |
345. | - hovenier, die Aamazone voorlicht in stallingje en haar paard naar buiten leidt - |
346. | en in twee sprongen |
347. | is de kamer uit. |
348. | Op de open plaats vóór stallingje: hovenier met lantaren, - Amazone te paard. |
349. | Hovenier maakt betekenisvolle gebaren naar |
350. | de massieve nacht |
[pagina 25]
351. | en naar de regen, die in stijve reken het lantaarnlicht klieft... |
352. | Deur open in 't paviljoen. |
353. | Jonge Man, in lichtkegel van lantaren, fantasties en verschrikkelik, ziet: |
354. | hoe Amazone wegstormt, |
355. | ... in de duisternis verzwonden is. |
356. | Hij holt haar achterna: |
357. | - In zulke nacht... ben-jij krankzinnig!... Dora!... Dora!... |
358. | Alleen de regen antwoordt in de plassen... |
359. | Dan houdt hij stil, |
360. | huiverend van mystieke vrees, kletsnat in zijde pyjama, |
361. | keert met lode stappen terug en verdwijnt weer in het paviljoen. |
362. | Hovenier met lantaren schuddebollend 't stallingje binnen. |
363. | Kamer van Jonge Man. |
364. | Portière wordt terzijgeschoven. |
365. | Opgeschrikt gelaat van Jonge Vrouw zoekt blijkbaar Jonge Man. |
366. | Verstomming om niet vinden. |
367. | Op 't zelfde ogenblik wordt de deur geopend: |
368. | Jonge Man binnen: moreel en ook fysiek geslagen. |
369. | Jonge Vrouw deinst, ontzet, |
370. | vliegt naar hem toe, |
371. | omhelst hem, overstelpt hem met vragen, in mateloze angst. |
372. | Jonge Man kijkt haar stompzinnig aan, begrijpt die herrie niet, - dan plots bewust, beseft 't gevaarvolle van deze toestand. |
373. | Hij ondervraagt haar, ongerust:
- Wat doe-jij hier zo laat, mijn lieveling?! |
374. | Zij, hortend en gans te prooi aan haar emotie:
- 'k Had een verschrikkelik droom... zag je bedreigd... moèst naar je toe... en vind je niet... Wat overkwam je?!.. Je ziet er vreselik uit! |
375. | Hij, een weinig in de war:
- De regen, kind... en... en... Dora laat je groeten. In een van de vlagen, die je kent van haar is zij er toch van gegaan. Haar inzicht was met de allereerste sneltrein te vertrekken naar de stad... |
376. | Zij, hoofdschuddend en meewarig:
- Arme Dora. Soms geloof ik Georges dat ze ongelukkig is, diep ongelukkig... Ik houd zoveel van haar... |
[pagina 26]
377. | Hij antwoordt niet, omhelst haar, bijna verheugd om de geniale leugen, die hij uitvond, |
378. | en leidt haar liefderijk naar portière in zijmuur. |
379. | ... Achter de ruiten van het venster huivert een nieuwe dag... |
V.
380. | In het hart van donker-ruisend pijnbos, |
381. | in klimopomrankte zomerpalviljoen, |
382. | zit in geopend vensterraam, waar de namiddagkoelten huizen, |
383. | Jonge Vrouw. |
384. | Profiel lichtelik geneigd, of zij in haar onzichtbre schoot het een of andere naaiwerkje verrichtte. Soms helft zij peinzende het hoofd, beurt naar de verte dromerig een kinderlik-vertrouwend gelaat. - Wijl in haar zonnehaar de winden wapperen, glimlacht zij zacht, |
385. | staat op, en wijft met blijde hand |
386. | naar schemerig-diepe dreef, waar komen aangestapt jager met hond... |
Frank van den Wijngaert.
- voetnoot+
- Welke mijn oogmerken waren, toen ik Rimpeling concipieerde?
technies: cinegrafiese eenvoud zoeken en synthese: d.i. de al te eclatante realisatie, het al te uitbundig spel der Amerikanen styleren zonder daarom iets van die hoogst cinegrafiese levensvereiste ‘intensiteit van beweging’ er bij in te boeten;
estheties: bewijzen, dat het scenario litteratuur kan zijn: gecondenseerde romankunst, een gedicht;
ethies: instantané knippen van een luttele ‘rimpeling’ uit het levenspel der individuen, spel, dat in Zijn en Wezen een gedurig worden en verworden is.