Vlaamsche Arbeid. Jaargang 16
(1926)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina I]
| |
[Nummer 1]Werkbund-Schouwburg te Keulen.
Arch. Henry Van de Velde. VOORGEVEL | |
[pagina II]
| |
Plan van tooneel en proscenium van het. Werkbundtheater van Henry Van de Velde 1914.
A. Middentooneel; B. Linker- en Rechter Zijtooneel; C. Proscenium; D. Panorama. | |
[pagina III]
| |
Plan van den Schouwburg van de H.H. Perret Frères & A. Granet 1925.
| |
[pagina IV]
| |
ZIJGEVEL.
| |
[pagina V]
| |
ZAAL
| |
[pagina VI]
| |
Faust. - De werkkamer van Faust. Het linkertooneel is geopend.
| |
[pagina VII]
| |
Faust. - Auerbach's Kelder. Het rechter zijtooneel is geopend.
| |
[pagina VIII]
| |
Faust. - Walpurgisnacht. Door verwijdering van de pijlers is het geheele tooneel vrij
| |
[pagina 1]
| |
H. Grotius en zijn beteekenis voor den wereldvredeGa naar voetnoot(1)Het is voor mij een groote eer, dat ik, na in mijn hoedanigheid van Voorzitter van het Nederlandsche Grotius-Comité op 28 Augustus jl. de plechtige herdenking van de verschijning van het onvergetelijke werk DE JURE BELLI AC PACIS te hebben mogen openen, thans door de Vlaamsche Conferentie der Balie van Antwerpen ben uitgenoodigd bij deze overeenkomstige plechtigheid op nieuw te getuigen van de beteekenis van Grotius' werk voor de hedendaagsche vredesbeweging. De huldiging van de nagedachtenis van den grooten Nederlander, welke hier plaats heeft, is van bijzonder gewicht niet slechts omdat zij uitgaat van een vereeniging van rechtsgeleerden, niet slechts ook omdat zij in waarde wordt verhoogd door de aanwezigheid van zoovele Regeeringspersonen van België, Vlaanderen en Antwerpen, maar omdat deze plechtigheid reeds op zichzelf de hooge internationale beteekenis van Grotius en zijn werk onderstreept. Het enkele feit, dat Gij bij deze gelegenheid een Nederlander hebt uitgenoodigd aan Uwe huldiging van den grondlegger van het internationale recht deel te nemen, is voorts een welsprekend getuigenis van Uwe vriendschappelijke gezindheid jegens Uw noordelijke broeders. Die gezindheid vindt weerklank bij het Nederlandsche volk. Zeker, er bestaat tusschen U en ons op sommige punten verschil van belang en verschil van inzicht. Het zou dwaasheid en zwakheid zijn, dit te willen ontkennen of verbloemen. Maar die verschillen beletten ons niet van beide zijden uit den grond des harten te hopen en te verwachten, dat wij niet alleen in vrede en vriendschap met elkander zullen leven, maar dat zoowel de geestelijke als de stoffelijke betrekkingen tusschen onze beide landen breeder en inniger zullen worden. | |
[pagina 2]
| |
Zoowel Belgen als Nederlanders zullen ook in de toekomst voor hun rechten en belangen opkomen. Het zou getuigen van gebrek aan volkskracht, indien het anders ware. Maar gelukkig leven wij thans in een geestessfeer, waarin niet gedacht wordt aan wapengeweld bij de regeling van belangenverschillen en de beslechting van rechtsgeschillen, doch waarin de gedachte met onweerstaanbare kracht uitgaat naar het gemeenschappelijk en vriendschappelijk overleg. Zoo zullen de betrekkingen tusschen onze beide landen, welke de nabuurschap van zelf medebrengt, allengs meer tot banden worden. Daartoe zullen wij van beide zijden sommige bladzijden uit onze geschiedenis zooveel mogelijk moeten vergeten en uit het verleden niet moeten putten hetgeen ons van elkander scheidt, maar wat in staat is ons dichter tot elkander te brengen. Hoe meer wij daarin slagen, des te beter zal het zijn voor de toekomst zoowel van België als van Nederland. De plechtigheid van heden kan en zal daartoe het hare bijdragen.
In het begin der 17e eeuw was het ook in de Republiek der Vereenigde Nederlanden met de verdraagzaamheid op religieus en politiek gebied slecht gesteld. Twisten, op godsdienstig terrein begonnen en steeds meer op politiek gebied overgebracht, eindigden met de ter dood veroordeeling van een in den dienst der Republiek vergrijsd staatsman van hooge beteekenis, en met een vonnis tot eeuwigdurende gevangenschap van een jong medestander, die wegens zijne geestesgaven door zijn tijdgenooten het ‘licht der wereld’ werd genoemd. Aan Jan van Oldenbarnevelt werd het doodvonnis voltrokken. Hugo de Groot wist door de list van zijn vrouw uit zijn gevangenis te ontsnappen. Maar zijn straf werd daardoor niet opgeheven, slechts van aard veranderd. Hij was gedoemd zijn leven verder in ballingschap buiten zijn vaderland door te brengen. Maar ook in die ballingschap heeft men een bestiering te zien. Indien Grotius als practisch staatsman meer voor zijn land had kunnen doen, zou hij aan het nageslacht niet hebben kunnen geven, wat hij gegeven heeft. Voor zijn eigen tijd zou zijn beteekenis en zijn invloed dan grooter zijn geweest. Doch wat zijn tijdgenooten aldus hebben verloren, hebben hunne nakomelingen met rente vergoed gekregen. In zijn ballingschap heeft hij den tijd gevonden tot het schrijven zijner meest beroemde werken, waaronder De jure Belli ac Pacis de eerste plaats inneemt. Op het terrein, dat hij in dat voornaamste zijner geschriften bearbeidt, heeft hij verschillende voorgangers gehad en zoowel uit hun geschriften als uit die der klassieken en niet minder uit den Bijbel geput. In zóó sterke mate is dit het geval, dat men bij het lezen van zijn | |
[pagina 3]
| |
werk telkens duizelt van de aanhalingen en verwijzingen, die zoo veelvuldig zijn, dat zij aan een coquetteeren met ongeëvenaarde belezenheid doen denken, en de lectuur van zijn boek niet juist tot een ontspanning maken. Doch daarnaast wordt men herhaaldelijk getroffen door de diepte en de breedte zijner beschouwingen. Men voelt voortdurend, dat daar een man aan het woord is, onmiskenbaar een kind van zijn tijd en zijn land, maar tegelijk van alle tijden en alle landen. De jure Belli ac Pacis had, toen het verscheen, haast niet anders dan door een Nederlander kunnen zijn geschreven. De Republiek had zich weliswaar formeel nog niet aan de Spaansche opperheerschappij ontworsteld, maar zij was toch in het begintijdperk van haar economischen bloei en haar politiek overwicht. Door haar scheepvaart, haar Oost-Indische Compagnie, om van de andere aan dit voorbeeld ontleende compagniën niet te spreken, door haar handelsbetrekkingen, haar financieele macht en niet minder door haar inwendige samenstelling (de Nederlandsche provinciën waren destijds staten) had zij met vraagstukken van internationalen aard als het ware dagelijks te doen. Hugo de Groot had in zijn kwaliteit eerst van Advocaat-fiscaal van Holland en West-Friesland en later van Pensionaris van Rotterdam gelegenheid te over gehad om zoowel de beteekenis van geregelde internationale verhoudingen als het gevaar van lichtvaardig en niet door overwegingen van lijfsbehoud gewettigd wapengeweld van nabij gade te slaan. Geen wonder, dat hij, die zich ondanks de jegens hem geoefende gestrengheid, een zoon bleef voelen van de machtige Republiek, in zijn gedwongen rust zich zette aan de uitwerking van een samenstel van rechtsregelen, die het verkeer tusschen de volken dienden te beheerschen en welke, gegrond zoowel op de ordinantiën Gods als op algemeen erkende voorschriften van zede en recht, het natuurrecht zouden handhaven en de volkswelvaart zouden bevorderen. Aan de verheerlijking van een abstract natuurrecht zijn wij sedert lang ontgroeid. Sedert den tijd, waarin Grotius dacht en schreef, hebben wij de relativiteit ook van de rechtsvoorschriften leeren beseffen en is tot ons doorgedrongen, dat recht en moraal deel uitmaken van het steeds veranderend en - laat ons hopen - zich ontwikkelend en vervolmakend volksleven. Bestaan is anders worden, geldt ook voor de maatschappelijke samenleving en voor de rechts- en zederegelen, die haar samenbinden en doen gedijen. Maar, al erkennen wij met ons modern inzicht niet het gezag van het abstracte natuurrecht, waarop Grotius zich telkens beroept, en dat het uitgangspunt vormt van alle rechtsphilosofische beschouwingen uit de 17de en 18de eeuw, dit | |
[pagina 4]
| |
belet ons niet op tal van punten de innerlijke kracht te erkennen van de gevolgtrekkingen, die hij er uit maakt. Ondanks zijn abstract uitgangspunt is Grotius in verschillende zijner beschouwingen zóó modern, dat hetgeen hij in het midden brengt in onzen tijd zou kunnen zijn geschreven. Ik zal U niet met vele citaten vermoeien en voor zoover ik citeer, zal ik niet zijn oorspronkelijk werk aanhalen, doch de vertaling van Jean Barbeyrac, Professor aan de Universiteit te Groningen, welke juist een eeuw na de verschijning van De Jure Belli ac Pacis het licht zag. Welnu, hetgeen Grotius in zijn Discours Préliminaire over den oorlog schrijft, had door een Wilson of een Robert Cecil kunnen zijn gezegd: ‘Pour ce qui est de la guerre, bien loin qu'on puisse tomber d'accord de ce que quelques-uns s'imaginent, que l'obligation de tout Droit cesse entre ceux qui ont les armes à la main l'un contre l'autre; il est certain au contraire, que l'on ne doit même entreprendre aucune Guerre que pour maintenir ou poursuivre son droit; ni la faire, quand on y est une fois engagé, qu'en se tenant dans les bornes de la Justice et de la bonne foi’. De gedachte, welke in deze passage uit de inleiding is neergeschreven, beheerscht het geheele werk, dat men een commentaar op dien tekst zou kunnen noemen. Vooral den niet-jurist schijnt het eenigszins zonderling, dat een aantal hoofdstukken gewijd zijn aan onderwerpen van civielrechtelijken en van strafrechtelijken aard. Men is geneigd zich af te vragen, welke beteekenis uitvoerige beschouwingen, zooals men ze in De Jure Belli ac Pacis vindt, over de verschillende wijzen van eigendomsverkrijging, over de verplichtingen jegens derden uit den eigendom voortspruitend, over de rechtskracht van beloften, overeenkomsten en eeden, alsmede over onrechtmatig veroorzaakte schade en over de straffen, die op onrechtmatige daden zijn te stellen, voor een verhandeling over oorlog en vrede kunnen hebben. Het antwoord daarop is intusschen niet moeilijk te vinden. Het uitgangspunt toch van Grotius is, dat er niet een tweeërlei recht is voor personen en vorsten of staten, maar dat hetgeen recht en billijk is tusschen individueele personen ook de verhouding der publiekrechtelijke corporaties moet beheerschen. Scherpzinnig en bij uitstek kundig jurist nu, als Grotius is - getuige o.a. zijn beroemde en tegenwoordig te veel in het vergeetboek geraakte Inleidinge tot de Hollandsche Regtsgeleerdheid, - behandelt hij in zijn werk over het volkenrecht zeer uitvoerig die gedeelten van het privaatrecht welke zoowel in oorlog als in vrede tot leiddraad kunnen strekken voor de rechtsverhoudingen tusschen de volken. Men behoeft de korte opsomming van de onderwerpen van privaatrechtelijken en strafrechte- | |
[pagina 5]
| |
lijken aard, welke ik zooeven gaf, slechts na te gaan, om te beseffen, dat zij, van het uitgangspunt van den geleerden schrijver uit, zonder uitzondering van beteekenis zijn bij de beoordeeling van verschillende volkenrechtelijke handelingen. Men denke - om slechts één voorbeeld te noemen - er aan, welk een beteekenis de civielrechtelijk erkende wijzen van eigendomsverkrijging voor de beoordeeling van de grenzen van het geoorloofde buitrecht kunnen hebben. De afleiding van hetgeen tusschen volken en staten als wet moet gelden, uit hetgeen het recht voorschrijft aan particuliere personen, loopt als een roode draad door het geheele werk. Reeds bij de aanwijzing van de eenige reden, die volken kunnen doen gelden voor een geoorloofde oorlogsverklaring, beheerscht dit uitgangspunt het gansche betoog. Een particulier persoon heeft geen recht een ander aan te vallen en desnoods te dooden, tenzij het geschiedt uit lijfsbehoud. Welnu, voor vorsten en staten geldt, volgens Grotius, geen andere rechtsnorm. Gij zult mij wel willen ten goede houden, dat ik hetgeen ik omtrent dit fundamenteele punt in het midden breng, door enkele citaten staaf. Zoo schrijft Grotius: Il est certain qu'il ne peut y avoir d'autre cause légitime de la Guerre, que quelque injure ou quelque injustice de la part de celui contre qui on prend les armes. En elders vindt men die gedachte op verschillende plaatsen nader uitgewerkt en verduidelijkt. ‘On ne doit nullement admettre ....que, selon le droit des gens, il est permis de prendre les armes pour affaiblir un Prince ou un Etat, dont la puissance croît de jour en jour; de peur que, si on le laisse monter trop haut, elle ne le mette en état de nous nuire dans l'occasion. J'avoue que quand il s'agit de délibérer si on doit faire la Guerre ou non, cette considération y peut entrer pour quelque chose, non pas comme une raison justificative, mais comme un motif d'intérêt; en sorte que, si l'on a d'ailleurs un juste sujet de prendre les armes contre quelqu'un, la vue de son agrandissement donne lieu de juger qu'il y a de la prudence, aussi bien que de la justice à lui déclarer la Guerre.... Mais que l'on ait le droit d'attaquer quelqu'un, par cette seule raison qu'il est en état de nous faire lui-même du mal, c'est une chose contraire à toutes les règles de l'Equité. En hij voegt er deze philosofische beschouwing aan toe: Telle est la constitution de la Vie Humaine, qu'on ne s'y trouve jamais dans une sûreté parfaite. Ce n'est pas dans les voies de la force, mais dans la protection de la Providence et dans les précautions innocentes, que l'on doit chercher les ressources contre une crainte incertaine. Later drukt hij de gedachte, welke hij in de zooeven gedane aanhaling neerlegde, zoo mogelijk nog scherper uit. Nous avons remarqué, que pour avoir un juste sujet de prendre les armes, | |
[pagina 6]
| |
il ne suffit pas que l'on craigne la puissance d'un voisin. Car la défense n'est légitime, que quand elle est nécessaire, et elle n'est nullement nécessaire, tant qu'on n'est point assuré, et cela d'une certitude morale, que celui qu'on craint a non seulement le pouvoir, mais encore la volonté de nous attaquer. Aan duidelijkheid laat dit alles niets te wenschen over. Evenmin als particuliere personen mogen staten elkander te lijf gaan, wanneer zij geen afdoende reden hebben om een aanval te vreezen. Het verschil is alleen, dat particuliere personen hun geschillen voor den rechter kunnen brengen en dat een rechtbank, die met het vereischte gezag de staten kan dwingen zich binnen de grenzen van het recht te houden, ontbreekt. Men heeft het wel als een tekortkoming van Grotius aangemerkt, dat hij dit als een feit heeft aanvaard en zich niet onledig heeft gehouden met het ontwikkelen van een schema van een internationaal gerechtshof, voor hetwelk de geschillen tusschen de staten zouden kunnen en moeten worden gebracht, alvorens, zonder rechtsverkrachting, tot een oorlog zou mogen worden overgegaan. Zij, die aldus oordeelen, miskennen m.i. geheel zoowel het karakter als de beteekenis van een boek als De Jure Belli ac Pacis. De auteurs, die zich met het uitdenken van zulke schema's in vorige eeuwen bezig hielden, waren utopisten, die zich verdiepten en verlustigden in producten van eigen phantasie. Dit geldt zoowel van een Dubois uit het begin der veertiende als van l'abbé St. Pierre uit het begin der achttiende eeuw, en van verschillende anderen, die vroeger of later dergelijke geesteskinderen ter wereld brachten en koesterden. Grotius daarentegen was allesbehalve een phantast. Hij was een jurist, die zich hield op den bodem der werkelijkheid, en die, al blijkt op verschillende plaatsen van zijn werk, dat hij het een zegen zou hebben geacht, indien er een rechter ware geweest, die naar het voorbeeld van de rechtbanken voor particulieren, het recht ook tusschen volken en staten had kunnen handhaven, geen vrucht verwachtte van overpeinzingen over hetgeen er zou gebeuren, indien er wèl zulk een rechter geweest ware en nog minder van het uitdenken eener samenstelling van een rechtscollege over de staten, dat toch niet de minste kans op verwezenlijking had. De waarde en de beteekenis van zijn werk zijn er waarlijk niet minder om. Drie eeuwen hebben er moeten verloopen alvorens het denkbeeld eener internationale rechtbank, waaraan de staten zich zouden onderwerpen, ook wanneer het gaat om geschillen, welke zij terecht of ten onrechte als van vitabelen aard beschouwen, binnen den kring der practische mogelijkheden zou komen. En wij weten thans maar al te goed, dat zelfs nu nog dat denkbeed in het rijk der vrome wenschen zou zijn gebleven, indien | |
[pagina 7]
| |
Europa niet had bloot gestaan aan een wereldbrand, welke een groot deel van zijn welvaart en van zijn ideeële goederen verwoestte en die, bij herhaling, hetgeen overbleef, finaal dreigt te gronde te richten. En welk een werk is er zelfs thans nog niet te verrichten om de publieke opinie en daarmede de verschillende Regeeringen te overtuigen van de noodzakelijkheid om het recht van oorlogsverklaring, ook wanneer het gaat om belangen, welke van de hoogste orde worden geoordeeld, ondergeschikt te maken aan een voorafgaand onderzoek van een internationaal gerechtshof of een volkenrechtelijk erkenden verzoeningsraad. Doch ik heb, alvorens op dit punt nog nader in te gaan, nog iets mede te deelen over enkele hoofdpunten uit de beschouwingen van Grotius omtrent hetgeen in den oorlog al dan niet rechtvaardig is. Bij het ontbreken van een rechterlijk College, dat over de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van den oorlog uitspraak doen kan, geeft hij aan een eenmaal verklaarden oorlog een rechtsvermoeden van geoorloofdheid. I'avoue que les Guerres entreprises par autorité publique ont, comme les sentences des Juges, certains effets de droit. Maar hij laat daar onmiddellijk op volgen: Mais elles ne laissent pas pour cela d'être au fond illégitimes et criminelles s'il paraît que l'Ennemi n'avait pas donné lieu de prendre les armes. (Bk II, hfdst. I par. I punt 3). Het zal wel niet verwonderen, dat Grotius niet slechts den onrechtmatig verklaarden oorlog veroordeelt, maar ook regelen stelt omtrent hetgeen in een rechtmatig begonnen krijg al dan niet toelaatbaar is. Hem toch was niet minder dan aan zijn tijdgenoot, den Nederlandschen Vondel bekend, hoeveel onredelijks en onmenschelijks er, als de vijandelijkheden eenmaal zijn begonnen, wordt bedreven. Wie keert den dollen leeuw, nae 't breken van zijn keten?
Hij volgt zijn wreeden aert, en vliegt met eenen loop,
En grabbelt blindelings den reedsten uit den hoop.
Wanneer 't verbolgen zwaert geraekt uit 's krijgsmans scheede,
Het keert er langzaam in, en acht gebodt noch bede.
Zoo was het destijds. Kunnen wij er ons op verhoovaardigen, dat het thans anders en minder wreed toegaat? Maar, hoe dit ook wezen moge, Grotius, die de wreedheden kende, welke in zijn eigen tijd in den krijg begaan werden, geeft uitvoerige beschouwingen omtrent de grenzen van het geoorloofde ten aanzien van het dooden van vijanden en vijandelijke onderdanen alsmede van het verwoesten van vijandelijke eigendommen, enz. Opmerkelijk is daarbij, dat hij zich telkens beroept niet alleen op de eischen van het recht, maar niet minder op de geboden van den Christelijken godsdienst en van de algemeen menschelijke moraal. Vooral in die hoofdstukken komt het ka- | |
[pagina 8]
| |
rakter van zijn werk, gelijk hij het zelf bedoelt, duidelijk uit. Het is niet zoozeer een rechtsverhandeling als een van algemeen erkende rechtsbeginselen uitgaande code de morale publique voor oorlogvoerenden; voor welker nakoming de sancties niet liggen in het vonnis van een rechter, maar in het geweten van den belligerent. Deze karaktertrek komt ook duidelijk uit, waar de Groot de vraag bespreekt of een onrechtvaardig begonnen oorlog kan worden gewettigd door dien op behoorlijke wijze te voeren. ‘Si le sujet d'une Guerre est injuste, quelque soin qu'on ait de la faire dans les formes, tous les actes d'hostilité qu'on y commet, sont injustes eux-mêmes; de sorte que ceux qui les commettent ou qui y concourrent, le sachant et le voiant, doivent être regardés comme des gens qui ne sauraient être reçus dans le Royaume Céleste, à moins qu'ils ne s'en repentent sérieusement.’ (Boek III, hfdst. X, par. III, punt I). Niet minder spreekt deze opvatting, waar de schrijver koningen en staatslieden op het hart drukt den oorlog te vermijden door het onderwerpen van hun geschillen aan de uitspraak van scheidslieden. ‘Les Rois et les Etats Chrétiens sont surtout obligés de prendre la voie des arbitres, pour empêcher d'en venir aux armes. Car, si autrefois les Juifs et les Chrétiens, pour éviter d'être jugé par des gens qui n'étaient pas de la vraie Religion, établirent entre eux des Juges à l'amiable, comme St. Paul aussi l'ordonne expressément; combien plus doit-on en user ainsi, pour éviter la Guerre, qui est un mal beaucoup plus fâcheux. (Bk II, hfdst. XXIIII, par. VII.) Van ten minste evenveel belang als deze vermaning om toch vooral den weg der arbitrage te verkiezen boven het wapengeweld, is voor ons wat een Grotius schrijft over het zelfbeschikkingsrecht der volken. In dit opzicht is hij een rechtstreeksch voorlooper van Wilson. La souveraineté peut être aliénée, comme toutes les autres choses, par celui à qui elle appartient véritablement; c'est-à-dire,... par le Roi, s'il possède le Royaume comme un patrimoine: hors de là, c'est le peuple qui doit aliéner, mais avec le consentement du Roi. Ce que je viens de dire, regarde toute l'étendue de la Souveraineté. Mais, quand il s'agit seulement d'une partie des Etats, il faut encore une autre chose, c'est que le peuple même du pays, qu'on veut aliéner, y consente. En de Groot bepaalt zich niet tot deze uitspraak, hij motiveert haar met een betoog, dat sterk herinnert aan Le Contrat Social van Rousseau. Ceux qui se joignent ensemble pour former un Corps d'Etat, contractent une société perpétuelle et éternelle à l'égard des parties intégrantes.... D'où il s'ensuit, que ces parties ne dépendent pas du tout de la même manière que les membres du corps | |
[pagina 9]
| |
Naturel, qui ne sauraient avoir de vie qu'en lui et par lui; à cause de quoi on peut légitimement les retrancher pour le bien du Corps. Au lieu que le Corps, dont il s'agit, étant d'une autre nature, je veux dire, produit par la volonté de ceux qui le composent; pour savoir quel droit il a sur ses membres, il faut en juger par l'intention de ceux qui l'ont originairement formé. Or, il n'y a nulle apparence qu'ils aient prétendu que le Corps d'Etat eût pouvoir et de retrancher quelques-unes de ses parties, et de les soumettre à la domination d'autrui.’ De motiveering van het zelfbeschikkingsrecht der volken, welke Grotius hier geeft, moge ons wat vreemd in de ooren klinken; - met de conclusie, welke hij er uit trekt, is dat allerminst het geval. Deze beantwoordt geheel aan ons hedendaagsch rechtsgevoel. Trouwens diezelfde indruk wekt de lectuur van zijn onvergankelijk werk bijna op elke bladzijde. De drie eeuwen, die ons van hem scheiden, hebben hem niet van ons vervreemd. Veeleer het tegendeel. Hij is meer onze tijdgenoot dan hij het was van onze voorouders van één of twee eeuwen geleden. De gedachte, welke zijn gansche werk beheerscht, dat rechts- en belangengeschillen tusschen de volken niet door het geweld der wapenen maar volgens de regelen des rechts behooren te worden beslecht, is weliswaar nooit geheel verdwenen, maar zij bleef eeuwen sluimerend en kwam alleen nu en dan in geschriften van enkele uitverkorenen naar voren. En zoo dikwijls zij werd geuit, was zij niet meer dan een utopie, niet meer dan een vrome wensch. Eerst in onzen tijd is zij binnen den kring der practische mogelijkheden gekomen. En er was - gelijk ik reeds opmerkte - een uitbarsting voor noodig zóó ernstig dat zij Europa aan den rand van den afgrond bracht. De wereldoorlog met al de ellende, welke hij heeft met zich gebracht en zich gesleept, heeft de oogen eindelijk doen opengaan en de geesten toegankelijk gemaakt voor Grotius' idee, dat een oorlog, welke niet uit zelfverdediging wordt gevoerd, misdadig is. Veel wat in zijn tijd nog voor verwezenlijking onvatbaar scheen, is thans reeds gerealiseerd of staat op het punt het te worden. De Volkenbond is een feit geworden. Zeker, hij omspant nog niet alle staten, wier toetreding niet kan worden gemist, en zijn invloed is nog in de verste verte niet zoo groot als in het blang der vreedzame beslechting van internationale geschillen nuttig en noodig zijn zou, maar hij neemt zienderoogen in beteekenis toe. Ook deze schepping kon niet van den eersten dag af, dat zij het levenslicht aanschouwde, in volle kracht en heerlijkheid optreden. Gelijk alles, wat werkelijke levenskracht heeft, moet ook de Volkenbond groeien en zich ontwikkelen, om - naar wij | |
[pagina 10]
| |
allen hopen - geleidelijk een macht te worden, die in staat is, het recht, zooals reeds Grotius het tusschen volken en staten betracht wilde zien, door haar daartoe aangewezen organen te handhaven. Het Pact van den Bond veroordeelt den oorlog, die niet met inachtneming zijner voorschriften wordt begonnen. Die voorschriften zijn evenwel nog niet bindend genoeg. Men is zoekende naar een strengere regeling, welke de reeds door Grotius als misdadig gekwalificeerde oorlogen zal kunnen voorkomen, en een macht zal scheppen om den volkenrechtelijk misdadige te straffen en tot rede te brengen. In betrekkelijk kleine geschillen heeft de Volkenbond reeds zijn heilzamen invloed getoond. Voor enkele jaren, bij het geschil tusschen Italië en Griekenland en nu onlangs bij dat tusschen Griekenland en Bulgarije was zijn gezag groot genoeg om onheilen, waarvan de gevolgen niet zouden zijn te overzien geweest, in hun geboorte te stuiten. En ook op veel breeder terrein heeft hij vooral sedert het vorig jaar aan beteekenis gewonnen. Het Protocol van Genève van 1924 is weliswaar niet verwezenlijkt, maar de drieledige gedachte, waarop het steunde; arbitrage, veiligheid, ontwapening, is niet spoorloos voorbij gegaan. In de onlangs geteekende verdragen van Locarno vindt men den geest van het Protocol terug. Wél gelden die verdragen slechts tusschen een beperkt aantal mogendheden en is dus hun werking heel wat minder algemeen dan het Protocol bedoelde te zijn; wél zijn zij ook wat den inhoud aangaat in een enkel punt minder bindend. Maar het is nog de vraag of men langs den meer geleidelijken weg ook hier niet veiliger gaat dan langs den meer radicalen, die zoo vaak op ontgoocheling uitloopt. Bovendien is door Locarno bereikt, dat Duitschland tot den Volkenbond zal toetreden. Daardoor krijgt dit vredesinstituut nieuwe kracht en zal het ook voor nieuwe problemen worden gesteld. Het treedt daarmede een nieuw tijdperk in. Of dit den wereldvrede voor afzienbaren tijd ten goede zal komen, zal hiervan afhangen, of de geest, die uit De Jure Belli ac Pacis spreekt, duurzaam over de volken en de Regeeringen der staten van Europa en van de wereld vaardig zijn zal. Wanneer eenmaal alle beschaafde volken zich zullen hebben verbonden, elkander niet met wapengeweld te lijf te gaan, maar hun geschillen te onderwerpen aan den aangewezen internationalen rechter, wiens uitspraak zij zullen hebben te eerbiedigen op straffe van als misdadiger te worden gebrandmerkt en door de vereenigde internationale rechtsmacht als zoodanig te worden behandeld, zal het recht ook onder de volken onderling zegevieren. Dan zal er veiligheid zijn niet slechts binnen de verschillende landsgrenzen, maar ook over die grenzen heen. Dan zal Grotius' code van internationale moraal | |
[pagina 11]
| |
geworden zijn een werkelijke rechtscode. Dan zal er tot een vermindering van bewapening bij de verschillende aangeslotenen bij den Volkenbond kunnen worden overgegaan. Dan zal een groot deel van de volkskracht, die thans aan het paraat zijn in geval van oorlog moet worden besteed, vrij zijn geworden tot het zich in dienst stellen van de bevordering der volkswelvaart en daarmede van de verzorging van die hoogere ideeêle belangen, welke een volk eerst tot een waarlijk beschaafd volk stempelen. Men kan de nagedachtenis van Grotius niet beter eeren dan door ieder in zijn land en ieder naar gelang van de plaats, welke hij daar bekleedt en naar de mate zijner krachten, ertoe bij te dragen, dat dit thans grijpbaar geworden ideaal zoo spoedig mogelijk worde verwezenlijkt. Moge ook deze plechtigheid daartoe bijdragen! Mr M.W.F. Treub oud-minister van financiën der Nederlanden. |
|