in het vormen, kleuren, en teekenen doet hem vaak de vrome ontginning van, het dieper menschelijke verwaarloozen. Daarom is hij op zijn best in zijn massa-voorstellingen. De massa is oppervlakkig, doch in hare collectieve uitingen bereikt zij soms het grootsche, het heroïsche.
Ost staat met beide voeten te midden van zijn eigen vlaamsche volk. Hij kent het door alle standen, door alle ambachten door allen leeftijd. Wanneer de bazuinen, gestoken worden voor een feestelijken optocht, wanneer de groote klok bromt uit den ouden toren, boven het zilvergerinkel van den beiaard uit, dan is hij op de straat tusschen het gedrang en 't geroep; dan ziet hij den Reus en de Reuzin, het Ros met de vier heemskinderen, het schip van avontuur, de ‘Kemelkens’ en de ‘Peerdekens’, hoog boven de rumoerende menigte tegen de geveltoppen uitstekend, statig voorbijdrijven. Er is gejoel en gelach uit duizend monden, er is gefluit en getrommel, geloop en gedans.
De bedevaarten, en de processies, alle gelegenheden waar de massa communiceert zijn de geliefkoosde en bestgeslaagde onderwerpen van dezen schilder. Hij kan er zijn menschenkudden doen samendringen en bewegen.
Zoo was hij ook de aangewezen man om de tragische vlucht te schilderen van een heel volk in de Octoberdagen van 1914.
Als historie-schilder zou deze kunstenaar buitengewone dingen kunnen presteeren. Niet de diepere karakter-ontleding van historische personen, niet de uitbeelding van een enkel pakkend oogenblik dat over de lotsbestemming van naties beslist, maar de groote volkstumulten uit de geschiedenis, de revolutionaire bewegingen: het opgehitst rapalje van Gent dat met bijlslagen, te midden gehuil en getier, Jacob van Artevelde afmaakt op de ronde keien voor de stoep van zijn huis, de stormloop der Gemeentenaren tegen de fransche edellieden op den kouter van Groeninghe, een beeldenstorm en een Spaansche furie; alles Waar geweld en groote volksscharen bij te pas komen ligt in het bereik van dezen schilder. Zoo is hij ook het best in die godsdienstige stukken waar Christus wordt omwoeld door het wraakgeroep van een bloeddorstige menigte van Joden en Pharizeeërs, op een tocht naar den Calvarieberg.
Wie van Ost spreekt, moet ook van zijn paarden spreken. Het zijn telkens heroïsche stukken. Die paarden trekken ontzaglijke lasten, alle spieren staan gespannen, de oogen puilen uit, zij draven op zwaar beslagen hoeven, met schonkige lijven of staan uitgeput langs den weg, ontvleeschde, armzalige knollen, het ontroerend beeld van de afgebeulde lijdzaamheid
Landschappen zijn mij van dezen schilder niet bekend maar hij heeft een reeks stemmingsvolle teekeningen en schilderingen gemaakt naar straten en pleinen van Amsterdam, het stille ‘Begijnenhof’, de vele grachten en vlieten en de oude torens. Hier bereikt hij nochtans niet dat eigenaardige, dat alleen, van Ost is, en wij