| |
Bibliographie
Dra W.C. Wittop Koning-Rengers Hora Siccama en Herman Poort: De Bloeiende Bongerd (uitg. J.B. Wolters U.M. Groningen 1925).
- Dit is een bloemlezing uit de Nederlandsche literatuur van af de tachtigers tot op onze dagen en tevens eene inleiding tot de literaire kunst ten dienste van Gymnasia, hoogere Burgerscholen, Middelbare Meisjesscholen, Kweekscholen en Normaallessen. Het boek is in drie deelen verdeeld elk voorafgegaan door een inleidend hoofdstuk. Het eerste handelt over de strekking en den invloed van de Nieuwe Gidsers en geeft proza van L. van Deyssel, Jac. van Looy, Fred. van Eeden, Frans Coenen, J. de Meester, Herman Robbers, Louis Couperus, C. en M. Scharten, Antink, Herman Heyermans junior, Is. Querido, Ina Boudier Bakker, G. Schrijver. Het tweede hoofdstuk brengt een samenvatting van de poezie der tachtigers met voorbeelden van Jacques Perk, Kloos. Verwey. Van een paar ouderen: Helene Swart en W.L. Pennig jr. en den nabloei der tachtigers: Herman Gorter, Boutens, Henr. Roland Holst, J.H. Leopold, C.S. Adama van Scheltema, Jan Prins, Jacqueline E. van der Waals en Geerten Gossaert. Het derde deel handelt meer bepaald over de roman-literatuur, uitbreiding der schetsen en novellen der tachtigers en geeft fragmenten uit de werken van Carry van Bruggen, H. Heyermans, Ina Boudier Bakker, J. van Ammers-Küller, Theo Thyssen, C. en M. Scharten Antink, C.J.A. van Bruggen, A.M. de Jong en Herman Poort. Het vierde deel bespreekt de nieuwere jonge dichtkunst ter inleiding van A. Roland Holst, M. Nijhoff, H. van den Bergh, Jacob Israël de Haan, C.J. Bloem, Werumeus Buning, Jac. Schreurs, W. de Merode, A. van Collem, Margot Vos, Marie Vos, Laurent van der Waals, H. Marsman, Hendr. de Vries, H. van Erlo. Het laatste deel is gewijd aan de Vlamingen Gezelle, Streuvels, Sabbe, Timmermans, Fritz Francken, Jozef Simons, Karel van de Woestyne, K. van den Oever en Marnix Gysen.
De karakteriseering der verschillende tijdvakken en literatuur-soorten is zeer juist. De keuze is smaakvol en eclectisch-onpartijdig. Men is verwonderd over de afwezigheid van zekere namen terwijl andere min- | |
| |
der van belang er wel zijn. Maar bloemlezers moeten zich altijd beperken. Het boek kan ook buiten de school met vrucht gelezen worden omdat het op beknopte wijze de belangstellenden inleidt tot de levende literatuur.
J.M.
| |
Lode Opdebeek: ‘Peterskind’. (Uitg. L. Opdebeek, Antwerpen.
De ontwikkeling van een kinderziel in de natuur, de ontdekking van de wereld door kinderoogen, de kleine wereld van het huis, den bornput, de kippen, de konijntjes, de geit, het uurwerk van peter, hoe het kind met wezens en dingen omgaat, dat brengt dit boek vol zonnige bladzijden, fijnen humor en klaren eenvoud. Wanneer dat kinderleven wordt gedacht op den buiten in de bloem- en fruitkweekerij van een ouden sympathieken natuur-filosoof, den alles vergoelijkenden peter van het kind, dan kan men zich voorstellen dat het verhaal vol afwisseling is en vol bekoorlijke uitzichten. Het doet op meer dan eene bladzijde zelfs sprookjesachtig aan, zoo dat men gaat denken aan de kleine Johannes van Frederik van Eeden. Maar het is zoo typisch Vlaamsch met zijn processie, zijn straatfeest met vlaggen, wimpels en eereboogen, zijn snoepwinkeltje, den verjaardag van peter, de eerste vechtpartij van het kind, de school en den vacantietijd met de zwerftochten in het bosch. Als kinderlectuur bedoeld heeft het boek toch door zijn zuivere toon een hoogere meer algemeen literaire waarde en wordt een gelukkig verschijnsel in de thans als het ware in de mode zijnde uitbeelding van kinderfiguren in de moderne literatuur.
J.M.
| |
Maurits Neels: ‘Van een jongeling’ (een zielkundige schets). Internationaal Telegraaf Agentschap, Brussel.
De zielkundige schets die dit boek wil zijn is niet doorgevoerd. Wij vernemen er van een droomerige dichterlijke jonge man die door zijn nabestaanden tot de werkelijkheid wordt geroepen maar zich losscheurt uit een midden dat hem niet begrijpt om zijn eigen leven te leiden. Maar 't wordt niet veel zaaks en de problemen die over tafel in een pension te Brussel of op het kantoor van den notaris worden aangeraakt zijn niet van belang om er maar even bij stil te blijven. Gelukkig stelt de oorlog aan dat gezeur ook nog een einde. Zal de oorlog nu eindelijk dat jongmensch doen ontwaken? Van het zielkundig proces dat hij verder doormaakt niets meer. De historie eindigt de eerste dagen van den duitschen inval, en op de laatste bladzijde wordt nog enkel medegedeeld dat de held opnieuw te Brussel woont. Jammer dat zijn adres er niet bij staat. Belangstellenden konden dan wel even gaan informeeren hoe het thans met hem gaat.
J.M.
| |
Compton Mackenzie: ‘Arme Familie’. (Uitg. Het Nederl. Boekhuis, Tilburg.)
John Touchwood, een beroemd en rijk-geworden tooneelschrijver, keert terug van New-York naar Engeland en ontmoet aan boord van
| |
| |
de ‘Murmania’ een aardig verstandig vrouwtje dat op hem een blijvenden indruk maakt. Terug te Londen en op zijn landgoed te Ambles waar hij rustig wilde gaan werken aan zijn nieuw tooneelstuk ‘Jeanne d'Arc’ - men denkt even aan Bernard Shaw - wordt er hem het leven ondragelijk gemaakt door zijn familie, zijn broeders en zusters, zijn zwagers, allen meer of meer verloopen kerels, mislukte schrijvers of tooneelspelers, vaders van bedorven kinderen die het nu van den rijken jonggezel moeten hebben. Hij vlucht Ambles voor Londen en Londen voor Ambles, maar vindt nergens rust tot hij zich Miss Doris Hamilton van de ‘Murmania’ herinnert, ze gaat opzoeken bij haar moeder, er zijn secretaresse van maakt en ook zijn vrouw en met haar de vlucht neemt opnieuw met de ‘Murmama’, gelukkige huwelijksreis thans, terwijl heel de bedelzuchtige familie zwagers en broeders, zusters en schoonzusters en kinderen achterblijven op zijn landgoed van Ambles dat hij hun, om er voor goed van af te zijn, als erf gift heeft geschonken. Het boek is vlot en luchtig als een engelsche conversatie na het dinner, vol humor en flegme en vele zeer goed waargenomen typische karakters.
J.M.
| |
R.H. Benson: ‘De tusschenpersoon’. (Uitg. Keurboekerij van het Nederl. Boekhuis, Tilburg.)
Een roman uit het engelsch burgerlijk leven. De tusschenpersoon is hij die de kunstenaars weet te ontdekken, ze aan zich door voor hem voordeelige contracten weet te binden en groote winsten uit hun kunstwerk te halen. Hij is de fatale man waar zonder de kunstenaar niet kan omdat hij in den aanvang zijner loopbaan niet beschikt over de bekendheid die ‘de tusschenpersoon’ door zijn relaties en zijn invloed in de pers kan bezorgen. Wij zien hier een dergelijk zakeman aan 't werk met een schilder en een tooneelspeler, maar naast zijn koele berekende politiek ontwikkelt zich de idylle tusschen den schilder en het meisje waar de zakeman reeds het oog had opgeworpen en het verloop van deze kunstenaars liefdegeschiedenis brengt ons in de meest verschillende middens van Londen en omgeving waarin wij het leven nog als iets schoons en vreugdigs leeren kennen. Gelukkige reactie op het scepticisme en de oppervlakkigheid der meeste hedendaagsche romanliteratuur.
J.M.
| |
G.K. Chesterton: ‘S. Franciscus van Assisi’, uit het engels vertaald door Wies Moens. (Uitg. Cultura, Gent, 1924.)
Dit boek is minder een heiligen-leven in den gewonen stijl dan wel een geestig bestrijden van de vooringenomenheid tegen heiligen-literatuur die er in de scpetische wereld van thans veelal bestaat. Chesterton is de superieure man die het als een sport aanziet om tegen den voorbijrazenden menschenhoop op te schreeuwen en er op den duur toch in slaagt de financiers of de clubmen, de gazettiers en de bioscoop-pilaren, de five-o-clock-kletsters en kletsers, al de plezante mannen en vrouwen uit alle plezante steden een oogenblik te doen luisteren naar
| |
| |
zijn geestige spitsvondigheden die twijfel en onverschilligheid aan 't wankelen brengen en even toch het inzicht doen krijgen van wat een heilige is in het rumoer van de wereld. Wies Moens heeft dit boek ook in zijn nederlandsche vertaling tot een schoonheid gemaakt.
J.M.
| |
Johannes Joergensen ‘Het Heilig Vuur’, uit het Deensch vertaald door Louisa Duykers. (Uitg. N.V. Leerlust, Antwerpen 1924.)
Dit verhaal uit het italiaansch quatrocento heeft wel iets van de atmosfeer der Fioretti. Ser Giovanni Colombini, de rijke koopman en raadsheer van Siena, wordt door het lezen der geschiedenis van Maria v. Egypte vervuld van het heilige vuur, werpt zijn rijkdommen af, verlaat huis en vrouw en loopt als een bedelaar langs de wegen van Italië, predikend en leerend. Hij bekeert en verzoent de menschen, komt op voor weduwen en wezen en brengt zelfs den grooten Boccaccio als een rouwmoedige zondaar naar Christus' kudde terug. In de Fioretti staan die dingen toch met meer eenvoud verhaald en ook met die vrome geloofwaardigheid van natuurlijk uit een kinderlijk hart opgewelde gedachten en gevoelens. Bij Joergensen wordt het meer een archaïseerend verhaal dat ons dan ook soms minder waarschijnlijk voorkomt en dat wij dan ten slotte toch gaan vergelijken bij soortgelijke italiaansche fantasieën van Arthur van Schendel waarbij hij dan verre ten achter staat.
J.M.
| |
Dr Bertold Missiaen, O. Cap.: ‘Volkshuishoudkunde’. (Uitg. ‘Excelsior’, Brugge 1925.)
Deze wetenschappelijk-sterk-onderlegde economist die tevens een breed-voelend en veel-begrijpend mensch is met een vrije onvooringenomen kijk op de toestanden van dezen tijd liet een lijvig boekdeel verschijnen van over de zeshonderd bladzijden over volkshuishoudkunde, een onderwerp dat hem sinds jaren bezig houdt en dat hij ook sinds jaren doceert. Het mag dan ook een standaardwerk genoemd worden. Na de geschiedkundige ontwikkeling van zijn onderwerp te hebben gegeven en na de wetenschappelijke opvatting ervan te hebben toegelicht, behandelt schrijver beurtelings de beweegkrachten en het economisch leven, de economische waarde en het economisch vraagstuk. Daarna bespreekt hij in zooveel verschillende boeken: 1o de voortbrenging in haar wezen en factors, de arbeid en het kapitaal met de vormen der onderneming; 2o de ruiling in haar wezen van nationaal-handelsverkeer, in het geldwezen, en het kredietwezen; 3o de verdeeling van het inkomen in vorm van grondrente, kapitaalrente en arbeidsloon met de kwade kansen van het arbeidsleven; 4o het verbruik in het privaat huishouden met de krisissen die kunnen intreden; 5o de moderne economische gedachtenstroomingen als daar zijn het mercantilisme, de physeocratie, het liberalisme, het socialisme en het christen reformisme.
Het boek heeft een bijzonder karakter omdat het naast de streng wetenschappelijke bevindingen ook den psychologischen zedelijken
| |
| |
kant der kwesties onderzoekt. De schrijver zegt het overigens in zijn voorbericht: ‘Tegenover de leer van het individualisme en het socialisme, welke beide den triomf van het utilitarisme huldigen, stellen wij de leer van Christus, eene leering van liefde en recht, van zelfverloochening en idealisme...’ Hij wil de beginselen der katholieke levensbeschouwing op economisch gebied helpen verspreiden in de overtuiging daardoor eene bijdrage tot volkswelvaart te hebben geleverd.
Dit boek is de vrucht van een levensarbeid en tevens een goede daad. Het is als het ware de encyclopedie van het onderwerp die bij alle moderne vraagstukken der economie kan worden opgeslagen en zelfs aan leeken een duidelijken kijk zal geven op de toestanden van onzen tijd.
J.M.
| |
Ad. van der Heyde: ‘Drie jaren in een belgische bastille’. (uitg. ‘Excelsior’, Brugge 1925.)
Het zijn indrukken en overwegingen van een gekerkerden Vlaamschen activist, de losse bladen uit een dagboek meestendeels in de cel geschreven. Wanneer wij dit werk vergelijken met de Celbrieven van Wies Moens of de Muurkrabbels van [...] dan komt het ons minder literair voor, minder rijk aan diep-menschelijke ontroering van algemeene beteekenis. Maar het is daarentegen een rijker dokument over de betreurenswaardige toestanden die zich in ons land na den oorlog hebben voorgedaan, waarop de schrijver een meer nuchtere kijk had en die hij zakelijk voor altijd heeft genoteerd. Toch is de uitbeelding van het gevangenis leven, met de sombere uren, het dagelijksche gedoen, de hoop en den twijfel en de tragische gebeurtenissen in een boeiend en zuiver-klinkend Nederlandsch gesteld dat het lezen van het boek tot een genot maakt.
J.M.
| |
Mr Fr. Wittemans: ‘Geschiedenis der Rozenkruisers’. (uitg. L.J.C. Boucher, den Haag 1924.)
Wetenschappelijke waarde heeft dit boek niet. Het wil de geschiedenis brengen van de geheime orde der Rozenkruisers die in de 14e eeuw door een zekeren Christian Rosencreutz zou gesticht zijn, doch waarvan de eerste oorsprong terug te vinden is in de oude mysteriën van Griekenland en Egypte. Jammer genoeg berust alles op beweringen die misschien door broeders der orde in vertrouwen kunnen worden aangenomen maar door buitenstaanders niet dan met voorbehoud kunnen worden onthaald, hoe onbevangen zij zich ook voor het vraagstuk stellen. Van een wetenschappelijke behandeling der historie mag verondersteld worden dat de beweringen van den historicus kunnen worden nagegaan. Hier is dit niet het geval. De schrijver bekent het zelf en beroept zich voortdurend op verklaringen en bronnen waarvan de waarde buiten discussie wordt gehouden. Het blijft dan ook een boek voor goedgeloovige ingewijden dat heel wat werk zal gevraagd hebben van den steller, maar geen werkelijk licht brengt aan buitenstaanders.
J.M.
| |
| |
| |
Niko Gunzburg: ‘De wettelijke bescherming van vrouw en kind’, (uitg. S.V. De Centrale Boekhandel, Brugge.)
Op zeer practische wijze heeft schrijver zijn stof ingedeeld. Hij behandelt beurtelings de vrouw en het kind in het staatsrecht, het burgerlijk recht, het arbeidsrecht en het strafrecht. In het laatste deel van zijn Werk geeft hij de wetgeving op het kinderwelzijn en onderzoekt de nationale werken voor kinderwelzijn en oorlogswezen. Het is een handig boekje dat de vrouw die meer en meer door de wetgeving tot een onafhankelijk bestaan Wordt gebracht, dadelijk en bondig inlicht over het huwelijk, zijn voorwaarden, pleegvormen, gevolgen en ontbinding, over haar burgerlijken stand, over het ouderlijk gezag, over de arbeidsovereenkomst, de sociale en internationale bescherming. Voor sociale werksters is het nuttig te weten hoe de kinderbescherming is ingericht, hoe het kind voortaan als misdrijfpleger wordt behandeld. De zakelijke gegevens daarover zijn in dit boekje te vinden.
J.M.
| |
‘Katholiek’, door Gerard Brom (Romen en zonen - Roermond - 1924).
In negen opstellen doet Gerard Brom de voortreffelijkheid uitkomen der Christi-kerk. Ze zijn opgevat als tegenstellingen zooals de titels bewijzen: ‘een en algemeen’ - ‘goddelijk en menschelijk’ - ‘geest en stof’ enz... Hier is Brom op z'n best. Hij kan zijn enthusiasme laten gaan op de maat van zijn zuiver-bewogen lyriek. Op moderne wijze, in een kloek-gespierde taal en in stevigen betoog-trant weet hij ons aan te toonen dat het katholicisme is: van alle tijden. Ook onze tijd vindt daarin zijn redding!
K.E.
| |
F. Prims: ‘De sociaal-economische geschiedenis van België’ Brugge, Excelsior, 1925. Fr. 5.
Meer en meer wordt de aandacht der sociale leiders en studeeren den gevestigd op de sociale en economische geschiedenis. Voor België bestond tot hiertoe geen enkel algemeen overzicht dat een klare gedachte geeft van den ontwikkelingsgang dezer toestanden. Het boek van Dr. Prims brengt ons die eenvoudige en duidelijke uiteenzetting: na enkele algemeene begrippen, de schets van de toestanden, van Cesar tot onze dagen. Een opmerking: waar het werk een aansporing bedoelt te zijn tot verdere studie, ware misschien een bladzijde bibliographische voorlichting Van grooten dienst geweest. Hoogere en degelijke vulgarisatie, aan alle sociale werkers warm aanbevolen. Ook de vakman zal wel hier en daar een belangwekkend détail kunnen aanteekenen.
H.J. ELIAS.
Uitgaven van W.L.J. Brusse's Uitgevers Mij te Rotterdam:
| |
Otto van Tusschenbroek: ‘Speelgoed, Marionetten, Maskers en Schimmenspelen’.
- Voor ouders moet, wat er in enkele
| |
| |
bladzijden over karakteristiek en kunstzinnig speelgoed, in dit kleine boekje verteld wordt, belangwekkend zijn. Maar de illustraties naar werk van Oom Ben, Fritz Loeb, Phemia Molkenboer, Wijdeveld en Pieter van Gelder, is meer dan een sprekend pleidooi voor een gezonde opvatting over speelgoed.
Wat rivière en Caran d'Ache voor het schimmenspel in Frankrijk zijn geweest, weet ieder hier, dat er echter in Nederland op dat gebied ook heel wat belangrijks werd gepresteerd, zullen velen, niet zonder verbazing, uit dit boekje moeten vernemen. En de proef op de som zijn wel de enkele afbeeldingen van schimmen door Ko Doncker, Jan Ponstijn, P. van Gelder, Dr. de Roos en A. Roelofs.
De kunst van 't masker wordt in onzen tijd herontdekt, en de marionet treedt, na in het naturalisme haar meest kenschetsende eigenschappen te hebben verloren, terug in 't domein, onafzienbaar en geweldig, der fantazie. Dat de Nederlandsche kunstenaars dit inzien bewijzen de afbeeldingen van maskers, marionetten, door Hildo Krop, Van Gelder, Harry van Tusschenbroek e. a.
| |
W. Retera Wzn.: ‘Behangsel en Bespanningsstof’.
- Schrijver vertrekt onder hoede van William Morris, die heel terecht van meening was, dat de wanden hoofdzaak zijn in het binnenhuis. Wat Morris voor wandbekleeding ontwierp kan ons niet meer bekoren, maar zijn stelling blijft juist. Het doorloopen van dit boekje moet de meening bevestigen, dat behangsel en bespanningsstof niet het gebied zijn waar vooruitstrevende opvattingen in de moderne Nederlansche Kunst zich laten gelden. Rechtstreeks of verwerken oude invloeden na. Wel Wordt er flinker gestyleerd, maar er ontbreekt een frisch, modem, nieuw inzicht. Dat is de les welke voornamelijk uit de illustraties van dit boekje sprekt.
| |
Herman Hana: ‘Batik. Bedrukte Stof, en klein Lederwerk’.
- Waarom in dit boekje nogmaals op een thema, dat in het vorige uitvoerig behandeld is, wordt teruggekomen is onuitlegbaar. Bedrukte stof hoort tot bespanningsstof - en evenmin tot batik als tot klein lederwerk. Afgezien daarvan brengen de enkele illustraties van stoffen door van Stam, Lebeau en Nieuwenhuis materiaal, dat ons noodzaakt ons oordeel van hierboven eenigszins te milderen.
De Nederlanders hebben het batik-procédé uit hun koloniën overgebracht en op nieuwe wijze toegepast, - en thans batikt heel Westelijk Europa er op los. Hana bezorgd hier een overzicht op het Nederlandsche werk van Chris Lebeau tot Van der Vecht. Het is steeds gevaarlijk zekere ornamentale opvattingen tot technisch-onjuist te verklaren: vooral bij een procédé als het batikken. En daarbij doel ik op de ongunstige kritiek, welke het aardige vlak-verdeelde kleedje door Van Regteren Altena kreeg.
De behandeling van het klein lederwerk, welke nog in dit boekje voorkomt, hoorde onbetwistbaar meer bij den boekband - wat niet
| |
| |
belet, dat het afgebeelde werk van Nel Schoo, Maria Rueter, Mies Merkelbach toelaat een waardig denkbeeld te vormen over de bedrijvigheid van deze Nederlandsche klein-kunstenaars en kunstenaressen.
Deze drie deeltjes helpen weer op treffelijke wijze het beeld van de moderne dekoratieve kunsten in Nederland volmaken. Het is wel jammer, dat de boekjes over bespanningsstof en batik door een paar kleurdrukken de interesasntste ontwerpen niet wat beter tot hun recht konden brengen.
| |
H. Verne en R. Chavance: ‘Pour comprendre l'art décoratif moderne en France’. Paris. - Hachette 1925.
- 1925 heeft een massa artikelen en boeken over moderne dekoratieve kunst zien verschijnen, en, in tegenstelling met vroeger, neemt Frankrijk thans op dit gebied een vooraanstaande plaats in. En er is geen uitgever van kunstboeken in Frankrijk of hij kondigt nog werken over de Parijsche Tentoonstelling aan.
Meest al die boeken zijn duur, en door hun aard bestemd voor kunsthistoriekers, kunstenaars en rijke liefhebbers. Het is derhalve heuglijk dat een uitgever als Hachette het aangegaan heeft, een boek de wereld in te sturen, dat, door zijn inhoud en door zijn zeer talrijke illustraties bij het groote publiek de oogen kan openen, op wording en wezen van de nieuwe toegepaste kunst. Dit is zeggen dat het boek van Verne en Chavance te aanzien is als een uitmuntend vulgarisatiewerk. Van dit laatste bezit het echter ook de gebreken, maar het heeft geen zin daarop in te gaan.
Er mag echter niet verheeld, dat er met en door het boek nog vele onjuiste voorstellingen over moderne kunst zullen worden gevestigd, zulks vooral doordat de keuze van illustraties niet in een vastgestelde richting gebeurde. Maar kon dit, bij den stand van de moderne Fransche decoratieve kunst anders? Laat ons niet Vergeten dat zij haar wortels heeft in een geest, die zeer ver van het conventioneel Fransche wezen ligt, en dat zij zich van dit laatste niet zoo maar op een omdraai kan ontdoen. Dat legt trouwens de vele onvoldoende styleeringen van natuurmotieven uit, en de onoordeelkundige aanpassing ervan, waarvan de Fransche moderne kunst vol is.
Afgezien daarvan echter zijn de illustraties van het boek een doorloopend bewijs, dat ook de Fransche moderne sierkunstenaars met nabootsing van oude stijlen hebben opgeruimd. Men vindt nog wel werken waar oude motieven het vertrekpunt zijn geweest voor decoratieve fantaziën, maar dan toch persoonlijk en in een modernen geest bewerkt. Dat alles is in de illustraties duidelijk te zien - en daardoor geeft het boek zoo'n goeden kijk op de Fransche dekoratieve kunst in haar huidig stadium.
In de inleiding geven de schrijvers een schets van de nieuwe kunst in het nieuw technisch milieu van het hedendaagsch bestaan, en openen veler oogen voor de schoonheid van de machine.
| |
| |
Daarop volgen hoofdstukken gewijd aan gebouwen van openbaar nut; over woningbouw; over bewerking van hout, ijzer, aardewerk, glas, stoffen, wandpapieren en hun toepassing in verband tot het interieur; over het mobilier; over bibelots in aardewerk, porcelein, glas, brons; over boeken, juweelen, kleerstoffen, mode; over het leven buitenshuis, waar voornamelijk de moderne vervoermiddelen haar deel krijgen. Kortom, heel het leven waar we midden in staan wordt in al zijn uitingen behandeld, en in het besluit van den schrijver komen een paar zinnen voor welke nooit genoeg zullen kunnen herhaald: ‘Les artistes nous proposent de nouvelles façons de voir. C'est leur rôle glorieux. Il faut les suivre’.
En verder: ‘Défions-nous d'ailleurs - on ne saurait trop le répéter - des habitudes paresseuses de notre oeil. Elles ne nous permettent pas toujours de juger impartialement, elles nous inclinent à n'aimer que ce qui nous est connu; elles nous incitent à trouver laid ce qui n'est qu'inhabituel. Certaines formes qu'il nous arrive de repousser comme fâcheuses, nos descendants les accepteront, n'en doutons pas. Faisons donc un effort pour les comprendre et les apprécier dès à présent’.
Na dit overzicht kan ons besluit zijn, dat velen in dit boek een eerste wegwijzer naar moderne toegepaste kunst zullen vinden - en als ze een uiting als voorgaande begrijpen, zullen ze ook gemakkelijk verder zien.
E.L.
| |
Recht op antwoord.
Wij ontvingen het volgende schrijven:
Brussel, 29 Oct. '25.
Den Heer Redacteur van ‘Vlaamsche Arbeid’. Geachte Heer,
Een vriend wijst me op een kritiek, in de Sept.-Oct. aflevering van ‘Vlaamsche Arbeid’ door den heer Brunclair geschreven, naar aanleiding van mijn artikel betreffende ‘Die vlämische Frage’ in de ‘Europäische Revue’ van 15 Juni.
De voorstellingswijze van den heer Brunclair ontneemt me allen lust om met hem omtrent mijn voorstellingswijze in een debat te treden. Indien de lezers van ‘Vlaamsche Arbeid’ in de gelegenheid konden gesteld worden, kennis te nemen van mijn opstel zelf, in zijn geheel, - het bedraagt slechts vier bladzijden, - dan zou ik dat de beste en kortste manier achten, om den heer Brunclair van antwoord te dienen.
Over ‘opvattingen’ kan uit den treure getwist worden, doch omtrent sommige ‘feiten’ veroorlooft zich de heer Brunclair aantijgingen van persoonlijken aard, die ik niet zonder terechtwijzing mag laten doorgaan. Sta me toe, te betreuren, dat het nummer waarin die aantijgingen voorkomen, me zelfs niet toegezonden werd.
| |
| |
1o) Volgens den heer Brunclair zou ik geschreven hebben, dat ‘de aktivisten akteerden onder de bescherming deutscher Bajonetten’. En hij laat er op volgen: ‘Wat nu, als een opponent tot Dr. Vermeylen zegt: Had Dr. Anton Kippenberg, die de vertaling van De Wandelende Jood heeft bezorgd in volle moerlemeie, geen bajonet op zijn geweer? En wie waren de boezemvrienden van F.M. Hübner? Wij zullen niet neerdalen naar dit peil van slijkreportage maar een opwerping als die van Vermeylen dient gekeerd met een argument dat eraan gewaagd is’.
De zin, waar de heer Brunclair op reageert, luidt letterlijk aldus: ‘In einer der vlämischsten Städte, in Mecheln, wurden sie (de activisten) sogar eines Tages von der Bevölkerung, trotz dem Schutze der deutschen Bajonette, arg verprügelt’. Mag ik even doen opmerken dat de ‘deutsche Bajonette’, daar, te Mechelen, op dien dag, geen metaphoor waren, maar wel een materieele werkelijkheid!
Wat nu Dr. Anton Kippenberg betreft, dien heb ik nooit gezien; ik heb in 1915 mijn toelating geweigerd tot het uitgeven van zijn vertaling; deze is dan ook eerst uitgekomen na 1 Januari 1916, op welken datum ze volgens de wet zonder mijn toestemming verschijnen mocht: het honorarium dat me aangeboden werd heb ik afgewezen.
Uit de verdere woorden van den heer Brunclair zou de lezer kunnen opmaken, dat ik tot ‘de boezemvrienden van M. Hübner’ behoorde. Ik antwoord eenvoudig: met M. Hübner heb ik nooit of nimmer eenige betrekking gehad. De heer Brunclair zegt: ‘Wij zullen niet neerdalen... enz.’: het kon niet huichelachtiger, want ondertusschen daalt hij tóch neer ‘naar dit peil van slijkreportage’ - alleen onder den min moedigen vorm van een onduidelijke insinuatie, die mij in geen geval raken kan.
2o) De heer Brunclair beweert dat mijn geesteshouding tegenover het activisme deze was: ‘dicht genoeg erbij om de lauweren in te oogsten als het resultaat meevalt, maar ook ver genoeg op afstand, om niet in de brandnetels te grijpen als de kans keert’. Dit kan ik niet anders noemen dan laster: ik daag den heer Brunclair uit, maar een enkele daad, een enkel woord van mij aan te halen, waaruit blijken zou dat ik onder den oorlog, in alle omstandigheden, niet vierkant vijandig tegenover het activisme zou gestaan hebben.
Ik reken op Uw eerlijkheidsgevoel, geachte heer Redacteur, om dezen brief in het eerstverschijnend nummer van ‘Vlaamsche Arbeid’ op te nemen.
Hoogachtend, A. VERMEYLEN.
NABETRACHTING: 1o ‘De bajonetten Kippenberg-Hübner’.
Het was er mij om te doen te betogen dat Vermeylens argument van de bajonetten op hetzelfde peil staat als mijn passus over Kippenberg en dat zij beiden hun raakpunt hebben in Slijkreportage.
Nu keert Vermeylen de opwerping Kippenberg met de verzekering
| |
| |
dat hij van deze heer nooit honorarium! opstreek. Ik heb nooit het tegendeel beweerd noch geschreven. Dus, aangenomen dat de poging tot compromissie van Kippenberg en Hübner is uitgegaan, Duitse onderdanen, welke Vermeylen niet kent, zo weet ik een Mechels betoger die evenmin de Landsturm kent, die hem tijdens de aktivistenoptocht obstinaat langzij liep, en daarvan zeker geen geldofferte heeft ontvangen, wel item zoveel jaren celstraf van de Belgiese regering. Vermeylens argumentatie tegen het activisme is dus op dit laatste distinguo na volmaakt evenwaardig aan de zinspeling Kippenberg. Quod erat demonstrandum.
M. i. is deze zinspeling op Duitse bajonetten wat de kern van het activisme betreft algeheel irrelevant. Jingopersargument. Vermeylen legt evenwel de nadruk: deze bajonetten waren geen metaphoor, wel concrete werkelikheid. Akkoord, maar, wat betekenden zij als concrete werkelikheid? Een ordemaatregel van de bezettende macht. Een paralleel: te Merxem bij Antwerpen werd door de Duitschers gratis soepbedeling-ingericht. De toeloop was zo groot dat het dreigde tot een handgemeen te komen. Gevolg: ingrijping van Duitse bajonetten. Zijn de soepeters strafbaar voor hoogverraad? De voorstelling van het activisme ‘unter dem Schutze deutscher Bajonette’ is ‘bourrage de crâne’ zonder meer.
2o Vermeylen heeft het activisme steeds afgekeurd. Om ideëele of opportunistiese redenen? Het activisme ontschorste het Vlaams beginsel uit het oorlogsgebeuren om het naar het voorplan te dringen en in de geweldige machtsverhoudingen van die tijd gaaf te houden. Het passivism daarentegen liet deze machtsverhoudingen vrije loop om achteraf te zien wat kon verwezenlikt.
Had zich het activisme kunnen handhaven, zo impliceerde dit uitteraard van hun politieke taktiek een toetreding van de passieven. Daarom houdt de kloof die hen verdeelt, ideaalpolitiek en casuïsties opportunism gescheiden.
V.J.B.
|
|