Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWetenschap.Schizophrenie als kunstfactor.KUNSTENAARS die scheppingen wilden geven buiten de gewone sensatiesfeer, naar het unheimliche toe, - en gretige bewonderaars van die scheppingen - zijn er altijd geweest. Een menschenhoofd rechtstreeks op de voeten plaatsen, en het geheel als iets levends voorstellen, heeft van in de oudste tijden als een griezeligheid gegolden. Leonardo da Vinci heeft eens de methode opgegeven volgens dewelke men werken moest om in de kunst die wezens voor te stellen welke den aanschouwer moesten vervullen met een onontkoombare malaise; ze werd dan ook herhaaldelijk door teekenaars toegepast. Het resultaat blijft men echter steeds als iets kunstmatigs aanvoelen, als iets dat niet uit de ware bron is gekomen. De productie moet immers een uiting zijn van de persoonlijkheid; die persoonlijkheid, wier innerlijk zich uit in een pseudo-expressionistische, in een ongekendvreemde schepping, moet dan wel een heel aparte stelling tegenover | |
[pagina 340]
| |
ons gewone leven ingenomen hebben. En werkelijk, de menschen die zich omringd zien, voelen, hooren van allerhande legendarische wezens en in kontakt met dezen leven, - wier gedachtengang zich aan ons voordoet als een volstrekt onsamenhangende aaneenrijging, die menschen welke een afdeeling van onze krankzinnigenhuizen uitmaken, de schizophrenen, zullen ons het best het unheimliche kunnen weergeven, aangezien zij het beleven als werkelijkheid. Schizophrenen zijn er in en buiten de krankzinnigenhuizen; men kan het werkelijk zijn of ervoor gepredisponeerd zijn. Het zijn allen geen kunstenaars; integendeel, de meesten gaan in een jammerlijke psychische leegheid totaal ten gronde. Maar wanneer er dan werkelijk een artist is onder die geestelijk geschokten, wordt het een tragische gang den scheppingsweg van die menschen te volgen. Dr. Richard Arwed PfeiferGa naar voetnoot(1), die aan de universitaire kliniek van Leipzig verbonden is, en ruim gelegenheid had zieken en gewrochten na te gaan, stond voor een massa problemen. Kunstenaars waren er die, vanaf het oogenblik dat zij door schizophrenie werden aangetast, hun kunstenaarschap verloren; anderen, die het jarenlang ongedeerd door hun ziekte meedroegen; weer anderen, die met de eerste symptonen van hun ziekte tevens ook een geweldige stijging in qualiteit en quantiteit van hun productie vertoonden. Maar wat het meest verwonderen moest was, dat menschen die op kunstgebied nooit of nooit waren werkzaam geweest, zich in hun ziekte als werkelijk uitzonderlijke krachten openbaarden. Kan de schizophrenie zoo'n ommekeer in de psyche van den mensch teweegbrengen, dat deze plots tot kunstenaar groeit, - sluit dus de schizophrenie kracht van geboorte in zich? Anderzijds vorderden de negerplastieken, de kunst der onontwikkelde volkeren en de plastische uitingen van het kind, om hun gedeeltelijke overeenkomst met schizophreen-werk, de aandacht van Dr. Pfeifer. Bestaat er een verband tusschen al die gegevens, - en welk is het? was de vraag die hij, aan de hand van een reeks uiterst interessante scheppingen, beantwoorden wou. Zijn zoeken leidde langs het fantastische in den normalen mensch en langs verschillende gekende kunstenaars heen, waaronder wel niet als de minste: Strindberg, een heel sterk gepredisponeerde geest. En eindelijk wou hij, als proef op de som, nagaan in hoever een door hem gesteld type van mensch van een kunst kon betuigen welke aan die van schizophrenen denken liet. Hij ontving scheppingen van een onschatbare waarde. Dit eene volsta: een zeilschip, in al zijn kleinheid, op een eindeloos watervlak; in de lucht hangt een ontzaglijk-groot kerkorgel, met, aan 't klavier, een miniatuurmensch; het onderschrift luidt ‘Orgel’. De dokumentare die Dr. Pfeifer leverde op het medische kongres doet zich werkelijk voor als een geheel waarin grootheid en verval besloten liggen. Dolf Roels. |
|