Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBouwkunst.Henry van de Velde en de tentoonstelling te Parijs.I. Over een foutieve voorstelling in het katalogus.HENRY VAN DE VELDE, de Antwerpsche Meester, architekt en kunstnijvere, is in de tentoonstelling van moderne dekoratieve- en nijverheidskunst niet vertegenwoordigd. Een heele geschiedenis, waarover heel wat te zeggen zou zijn, maar alvast dit: de inrichters hadden alles moeten in het werk stellen, opdat deze voorlooper en grootmeester der moderne kunstinrichting, op waardige wijze zijn werk hadde kunnen toonen. In het officicele katalogus van de Belgische AfdeelingGa naar voetnoot(1) hebben echter twee inleiders het, terecht, noodig geoordeeld den naam te noemen en even bij het werk stil te staan van hem, die geweest is de ziel van de moderne beweging. | |
[pagina 332]
| |
De inleiding tot de architektuur door Arthur De Rudder is, evenals de andere inleidingen trouwens, nogal kort saamgedrongen. Men voelt erin een drang om zooveel mogelijk in beperkte ruimte te zeggen. Daaruit volgt onduidelijkheid in de bedoelingen, en nog meer: er worden onjuiste voorstellingen in den geest der lezers gewekt. Mag zulks zonder al te veel belang zijn bij een ééndagsvlieg, als een dagbladartikel, in het katalogus van een kunstmanifestatie die de beteekenis heeft van een tentoonstelling, als deze, mag zulks niet voorkomen. En allerminst, als het gaat om het situeeren van streven en werk van een der vijf of zes belangrijkste figuren der Moderne Kunstbeweging in Europa. Ik bedoel hier den passus aan Henry Van de Velde gewijd. Terwijl de beweringen van Sander Pierron, in zijn inleiding tot het mobilier, over het werk van Van de Velde juist zijn, zonder dat hij nochtans genoeg de persoolijkheid van dezen meester, naast en boven die van Horta doet uitkomen, moet hetgeen De Rudder schrijft, bij oningewijden, een eer minderwaardig gedacht over de prestaties van Van de Velde doen ontstaan. Letterlijk luidt het immers als volgt: ‘Parmi les contemporains de M. Victor Horta, et ceux qui participèrent dès la première heure au mouvement moderniste, nous ne pouvons passer sous silence M. Henry Van de Velde. Qui songerait à nier son rôle de novateur? Mais, trahi par les circonstances, il n'avait pu réaliser les conceptions de son esprit, et malgré lui, peut-être, il fut rejeté, non sans violence, dans la theorie. Ses livres ont plus fait pour sa renommée que ses oeuvres architecturales. Sa maison du Dieweg ne donna pas la mesure de son talent; il ne put compètement imposer les plans qu'il avait imaginés pour le théâtre des Champs-Elysées, et quand il devint le maître de sa forme, un long séjour en Allemagne l'avait écarté de nos traditions. Henry Van de Velde proclamait la nécessité d'adopter les moyens au but, et prônait un art utilitaire où le créateur aurait toujours en vue l'usage auquel il était destiné. Un de ses panégyristes M. Jacques Mesnil a pu dire qu'il n'était pas constructeur par tempérament, ‘qu'il n'était au fond qu'un dessinateur’, et il ajoutait: ‘pour lui, la ligne n'est pas seulement un moyen de communiquer les images, c'est primordialement, et à l'origine, un geste exprimant notre être intérieur. ‘Nous avions raison de dire que M. Henry Van de Velde était avant tout un théoricien de grand talent d'ailleurs.’ Het is moeilijk onduidelijker het werk van iemand te omschrijven, en erger tegenstelling als van zelf sprekend te doen doorgaan. Het is klaar, dat schrijver heelemaal niet op de hoogte is van het werk van Van de Velde, anders zou hij onmogelijk, na vaststelling van den rol van baanbreker door den Meester vervuld, aan de omstandigheden schuld geven, dat Van de Velde niet tot volle ontwikkeling is gekomen, en in theorie is blijven steken. Verder staat er nog het beteekenisvolle zinnetje: ‘et quand il devint maître de sa forme un long séjour en Allemagne l'avait écarté de nos traditions’. En wellicht bevindt zich hier de kern en het zwaartepunt van de beoordeeling. | |
[pagina 333]
| |
Van een ‘panegyrist’ van de moderne architektuur komende, is dit verwijt van uit onze traditie te zijn, op zijn minst verbazend te heeten. Juist de meest moderne bouwkunst staat daar, als een levend bewijs van de noodwendigheid alle traditioneele vormen te verlaten om de eischen van modern leven en modern gevoel te voldoen. Te meer, waar is zgn. ‘onze traditie’ in het bij artikel gereproduceerde Belgisch paviljoen der Tentoonstelling te Venetië, door Leon Sneyers, en in het Volkshuis te Brussel van Horta, waarover door De Rudder met lof wordt gesproken? Traditie blijkt dus slechts om de gelegenheid, als dooddoener te worden ingeroepen, want, waar schrijver voor een der flinkste en meest radikale jongeren, den bouwmeester Huib. Hoste lofbetuigingen vindt, omdat zijn kerk van Zonnebeke aan ‘Venetiaanschen Stijl’ en de ‘Italiaansche XVIe eeuw’ herinnert, is het wel verbazend, dat er Van de Velde een grief van wordt gemaakt, dat zijn scheppingen niet meer in onze traditie liggen, nadat hij in Duitschland ‘maître de sa forme’ is geworden. En, hoe dat meesterschap over den vorm verklaren, als Van de Velde werkelijk in de theorie is blijven steken, en slechts een theorieker van groot talent te noemen is? O! tegenstelling! Want, een vorm is iets tastbaars, iets dat lijn en gedaante heeft, iets dat met theorieën wel in verband staat, maar er niet kan door worden in leven geroepen, als dat andere, dat levende scheppingsvermogen van den kunstenaar, niet tevens in hart en ziel aanwezig is. Om maar goed het theorieker-zijn van Van de Velde te staven, worden door den schrijver een drietal uitingen van Jacques Mesnil ter hulp geroepen, uitingen die vooral het niet architektonische van Van de Velde's werk moeten doen uitkomen. Enkele zinnetjes uit hun verband rukken en op eigen wijze samenlijmen, is een systeem waarmede veel kan bewezen worden, maar dat niet zeer eerlijk is. Ik zal dus het verband aangeven. Jacques Mesnil schrijft: ‘Il ne s'en faut pas de beaucoup que Van de Velde, dans son enthousiasme pour les travaux de l'ingénieur et les produits du mécanisme moderne, n'en vienne à dire comme M.M. Perret que l'architecture c'est la construction. Mais Van de Velde n'est pas du tout constructeur par tempérament: il croit à la construction comme on croit au salut de son âme. Au fond c'est un dessinateur, on le voit dans toute son oeuvre, on le sent à la façon lyrique dont il parle de la ligne dans l'étude qu'il y consacre: pour lui la ligne n'est pas seulemnt un moyen de communiquer les images qui se forment en nous, c'est primordialement et à l'origine un geste exprimant notre être intérieur.’ En verder: ‘Mais cette tendance romantique et individualiste est heureusement tempérée en lui par la tendance tout opposée, utilitaire et sociale, qu'il défend, surtout en architecture, avec un exclusivisme qui l'amènerait à la froideur, à la raideur et à la nudité préconisées aujourd'hui par certains comme des vertus, si ces défauts n'étaient pas si contraires à son tempérament. Dans la pratique ces deux tendances se contre-balancent plus au moins et c'est | |
[pagina 334]
| |
dans les moments où elles s'équilibrent le plus exactement que Van de Velde arrive aux réalisations les plus parfaites. Theorieker is Van de Velde toch wel, 't zou dwaas zijn dit te willen loochenen. Maar hij is een voortreffelijk theorieker, iemand die zich niet met geweld in de theorie heeft laten werpen, maar die, als de grootste kunstenaars van alle tijden, welbewust voor zich een leer heeft opgebouwd, die als leiddraad tot heel zijn werk heeft gediend. Dus vooral, geen doode theorie! Een theorieker kon de boeken schrijven waarmede Van de Velde roem heeft geoogst, maar zou nooit dat levende werk hebben tot stand gebracht, waarop de nooit rustende werkzaamheid van den Meester kan terugblikken: die rijke en voorname woningen, hoofdzakelijk in Duitschland opgericht, de binneninrichting van het Folkwang-Museum te Hagen, de inrichting van het Nietzche Archief te Weimar, het Abbé-Gedenkteeken te Jena, den bouw, de inrichting en leiding van dat schitterend Kunstgewerbe Institut te Weimar, waarvan de werking wereldfaam genoot! Wil men Van de Velde theorieker noemen, dan kan men ook Walter Crane, William Morris, Hermann Muthesius en zooveel andere uitnemende kunstenaars beproeven in een hoekje te zetten, met dat etiketje hetwelk, op den toon waarop het gebezigd is, gelijk schijnt te staan met een brevet van minderwaardigheid, al wordt er daarna ook met breed gebaar ‘de grand talent d'ailleurs’ bijgevoegd. Een theorieker als Van de Velde, die ook weet te verwezenlijken als hij, op die schaal, en met die geweldige veelzijdigheid is een groot, een heel groot kunstenaar! De opeenvolging van gegevens moet een niet ingelicht lezer van Rudder's inleiding, een gedacht geven dat niet met de werkelijkheid overeenstemt. Zoo moet al, in tegenstelling met de bewering van schrijver, als zou Van de Velde onder drang der omstandigheden in de theorie zijn blijven steken, gezegd worden, dat geen onzer architekten zóó beslist en zoo krachtdadig, met volle bewustzijn van eigen wezen en bedoelingen, zijn weg heeft gekozen. Van de Velde ging naar Duitschland toen het duidelijk werd, dat ten onzent geen bewegingsmogelijkheden, geen ruimte voor zijn expansieve daadkracht te vinden was. Waar de Rudder eerst van het huis aan den Dieweg, dan van het Théâtre des Champs Elysées, en eindelijk van het verblijf in Duitschland gewaagt, moet men denken, dat het laatste eerst na de moeilijkheden met de plannen van den Parijschen schouwburg in kwestie voorkomt, terwijl Van de Velde toch straks twintig jaar in Duitschland was, toen hij de opdracht kreeg het Théâtre des Champs Elysées te bouwen. De mislukking van dit werk is allerminst den Meester aan te wrijven: het zal steeds de schandelijke daad blijven van zijn opdrachtgevers, hem in volle werking zijn taak op onverklaarbare wijze te hebben onttrokken. Jacques Mesnil heeft, in zijn brochuur, aan het onderwerp gewijd, genoegzaam heel de machinatie tegen Van de Velde gevoerd, in 't licht gesteld. Ik moet er dus niet | |
[pagina 335]
| |
over uitwijden. Het doen voorkomen, alsof Van de Velde schuld heeft, dat de uitvoering niet in zijn handen bleef, strookt niet met de werkelijkheid. Korten tijd na de ondervonden onwaardige behandeling kreeg Henry Van de Velde een nieuwe gelegenheid zijn meesterschap te toonen, en wel door de opdracht een schouwburg te bouwen voor de ‘Werkbund’ Tentoonstelling in 1914 te Keulen. Ik wil dit, niet zeer grote, maar kernachtig bouwwerk als bekend veronderstellen. Het heeft, zooals alle moderne bouwwerken, kreten van afschuw en van bewondering doen opklinken. Maar thans, meer dan tien jaar later, is het wel merkwaardig te kunnen vaststellen, dat dit gebouw met alle eer tot de vier of vijf meest moderne van de Parijsche Tentoonstelilng zou kunnen behooren. En dat is geen theorie. Trouwens, na de schitterende bouwkundige prestatie van het ‘Werkbundtheater’, Van de Velde nog theorieker of ‘qu'un dessinateur’ noemen, mag haast als bewuste onrechtvaardigheid bestempeld worden. Niet de theorie heeft het werk van Van de Velde belet tot stand te komen, uit te groeien of behouden te blijven, maar wel het noodlot! Het Théâtre des Champs-Elysées is verknoeid geworden, de beste leerlingen van het Instituut te Weimar zijn gesneuveld of aan de gevolgen van den oorlog ondergegaan. De Keulsche Schouwburg viel, bij gebrek aan fondsen om het onderhoud te bekostigen, onder het houweel van de afbrekers. Het Museum te Erfurt, waarvoor alle plannen in 1914 gereed waren, werd niet meer gebouwd. Is het geen vreeselijk noodlot, dat zóo het werk van bijna een menschenleven vervolgt, belet of vernietigt? En nu? Sinds 1914 is Van de Velde in Nederland. Onder andere werken kon hij daar een groot landgoed en een machtig museum ontwerpen. Voor wie het geluk had met deze werken kennis te maken, is eens te meer ten volle bewezen dat Van de Velde absoluut niet in theorie is ondergegaan. Integendeel, zijn theoriën zijn uitgegroeid tot blijde, rijke heerlijke en veelomvattende werkelijkheid. En, als het noodlot niet voortgaat met onzen machtigsten bouwmeester te vervolgen, dan mogen we hopen, binnen eenige jaren een werk van hem te kunnen bewonderen, dat in Nederland, naast de Beurs van Berlage, als een daad van modern bouwkundig streven zal worden gehuldigd. Betreurd moet er evenwel worden, dat deze groote kunstenaar niet voor zijn eigen land zulk werk heeft mogen scheppen.
Er worden veel dwaasheden geschreven en gedrukt, en op verkeerde voorstellingen reageeren is niet steeds een genoegen. Soms echter is 't niet slechts wenschelijk, maar noodig en plicht. Ik meen dat zulks het geval was voor de inleiding van Arthur De Rudder, waarvan ik, met dit artikel de onjuistheden van den passus over Henry Van de Velde heb weerlegd.
Edward Leonard. |
|