| |
Geschiedenis.
Willem de Eerste Prins van Oranje.
Prof. Dr. P.J. Blok: Willem de Eerste Prins van Oranje. Geïllustreerd onder toezicht van N. Beets. - Amdam (J.M. Meulenhoff), 2 dln. 1919-1920. (Nederlandsche Historische Bibliotheek, onder leiding van Prof. Dr. H. Brugmans, XI-XII).
‘Non los Estados, ma vos, vos, vos’. ‘Niet de staten, maar gij, gij, gij’. Zijn deze woorden, die Philips II vóór zijn vertrek uit de Nederlanden aan Willem van Oranje zou toegstuurd hebben, erg verdacht in historisch opzicht, zóó teekenen zij toch wonderwel den politieken toestand uit die dagen.
Het was inderdaad duidelijk dat de edelman, die de titels mocht voeren van prins van Oranje, graaf van Nassau, Katzenelnbogen, Dietz, Vianden, Tonnerre, Chamy en Buren, heer van Leerdam, Breda, Diest, Grimbergen, Arlay, Nozeroy, Chastelbellin, Waestene, Yselstein, Cranendonck, St. Maartensdijk, burggraaf van Antwerpen en Besançon en wiens inkomsten mogen geschat worden op 2/3 van 's konings eigen inkomsten uit de Nederlandsche domeinen, dat zulk een aanzienlijk man een belangrijke rol speelde in de staatkundige verwikkelingen van zijn tijd. Keizer Karel en koning Philip zelf hadden hem den weg daartoe geëffend. Geboren uit het aanzienlijke en oude geslacht der graven van Nassau - waarvan een tak sedert het begin der 15de eeuw in de Nederlanden was gevestigd - had Willem op elfjarigen ouderdom (1544) Dillenburg verlaten om in deze lage landen de erfenis van zijn kinderloos gestorven oom René te aanvaarden. Zijn opvoeding, tot daartoe in godsdienstzaken geleid volgens de beginselen der Augsburgsche confessie, werd thans toevertrouwd aan de landvoogdes en kreeg daardoor een katholiek karakter.
Aan het hof was de jonge prins weldra graag gezien: hij genoot er de gewone opleiding van den burgondischen edelman (rijden, schermen, dansen...), legde er den grondslag zijner uitgebreide talenkennis en toonde zich uiterlijk katholiek, alhoewel men mag veronderstellen dat zijn godsdienstige gevoelens, aan het trouwens zeer lichte hof, niet al te diep zullen geweest zijn. Reeds in 1551 huwde hij - na enkele
| |
| |
moeilijkheden om het gevaar der duitsche en protestantsche relaties - met de jonge en rijke Anna van Buren.
Dit was voor Oranje ook de intrede in het ‘werkelijk’ leven. Het volgende jaar neemt hij deel aan den oorlog tegen Frankrijk: elke campagne zal haar bevordering meebrengen. In 1553 voert hij bevel over een bende van ordonnantie, 1554 over een afdeeling, het volgende jaar wordt hij kapitein-generaal van het geheele bij Givet verzamelde leger. Toch was dat niet zijn eigenlijk arbeidsgebied: groote resultaten had hij niet bereikt en een geboren krijgsman als Egmond bleek hij niet te zijn. De Venetiaansche gezant Soriano had gelijk: ‘Oranges è meglio da consiglio che da fatti’. Gelegenheid om dit te bewijzen zou Oranje weldra hebben: ditzelfde jaar 1555 nog was hij verheven tot de waardigheid van Vliesridder en opgenomen in den Raad van State.
Hier zou zijn eigenlijke taak aanvangen. Van den beginne af trok hij klaar de lijn zijner politiek, die hem stilaan zou vervreemden van Philips II en van zijn vroegeren vriend Granvelle: steeds zou men hem op de bres vinden voor de nationale belangen en aan de zijde der Staten Generaal. Toch moest de koning zijn macht en invloed erkennen: 9 Augustus 1559, even vóór het vertrek van Philips naar Spanje, werd de prins benoemd tot goeverneur van Holland, Zeeland en Utrecht.
Al aanstonds na 's konings vertrek was de strijd tusschen de spaansche regeeringsopvatting, vertegenwoordigd dor Granvelle, en de nederlandsche, verdedigd door Oranje, begonnen. De prins - die, na den dood zijner eerste vrouw, in 1561 hertrouwde met de protestantsche Anna van Saksen - was de ziel van de hardnekkige oppositie der groote heeren tegen den kardinaal. Hij houdt er het vuur in bij Egmond en Hoorne, leidt de besprekingen, is de voornaamste opsteller van de brieven aan den koning, stijft zijn medestanders in hun weigering om deel te nemen aan de zittingen van den Raad van State. Toen Granvelle het eindelijk moest opgeven en de Nederlanden verlaten, wist de kardinaal van wie die slag gekomen was: hij heeft het Oranje nooit vergeven dat zijn carrière in de Nederlanden door hem werd gebroken en zou hem dan ook met zijn haat tot op het einde van zijn leven blijven vervolgen.
Maar de verwijdering van Granvelle was geen doel: het was maar een middel tot verwezenlijking van verdere politieke hervormingen. Oranje wordt thans in den Raad van State het ware hoofd der regeering; Margareta van Parma volgt, onder zijn invloed, een politiek van verzoening en toegeving op politiek en godsdienstig gebied. Oranje zelf belang ervan in te zien. Maar de verwarring wordt steeds grooter: Oranmeer zijn aandacht aan het godsdienstig probleem en begint het groot belang ervan in te zien. Maar de verwarring werd reeds grooter: Oranje's stem om verzachting der plakkaten vond geen gehoor; Egmond's zending naar Spanje bleef zonder gevolgen. De koning eischte onverbiddelijke strengheid: de brieven uit het bosch van Segovia namen daarover allen twijfel weg. Er viel niet aan te tornen: Oranje zelf drong
| |
| |
aan op de uitvoering ervan. Hij trok zich echter terug uit den Raad van State om niet te moeten medewerken aan hun toepassing, en vroeg, half januari 1586, zijn ontslag dat hem geweigerd werd Intusschen was de prins reeds op den weg van het gewapend verzet: spoedig op de hoogte van het in wording zijnde Compromis der edelen, had hij er de leiding van genomen door toe te staan dat op zijn naam tot het aanwerven van troepen zou overgegaan worden. Een antwoord kon Margareta niet geven op het Rekwest der edelen: wel hadden Bergen en bizonder Oranje in den Raad van State sterk op gewetensvrijheid aangedrongen, maar alleen de koning kon dat toestaan. Deze was echter vast besloten zijn tijd af te wachten om Oranje, Egmond en Hoorne, die hij als de ware hoofden van het Compromis aanzag, ten gepasten tijde te kortvleugelen.
Maar de beeldenstorm kwam dit alles bespoedigen en verhaastte de oplossing van het vraagstuk. Was de rust spoedig hersteld geweest, grootendeels dank zij het bemiddellend en verzoenend optreden van Oranje, zoo dacht de koning er toch anders over: Alva zou aan al die mistoestanden een einde weten te brengen. Oranje trachtte te vergeefsch zijn oude vrienden Egmond en Hoorne in de oppositie mee te sleuren: hij bleef staan en vond het dan ook geraadzaam zich naar Dillenburg terug te trekken. De harde strijd zou nu weldra een aanvang nemen. Op zijne indaging te Brussel en de oplichting van zijn oudsten zoon aan de universiteit van Leuven, antwoordde Oranje door het werven van troepen en den inval in het land. Alva liet echter de ontbindende factors in 's prinsen leger uitbroeien en vermeed den beslissenden slag. Oranje's leger viel uiteen. Zijn poging was mislukt: als een geruïneerd man kwam hij naar Dillenburg terug. Toch was het in die duistere dagen dat voor het eerst het lied weerklonk van ‘Wilhelmus van Nassouwe’ die het vaderland zou getrouw blijven ‘tot in den doet’.
Oranje had den moed niet opgegeven. Arm en verlaten doolt hij rond, op zoek naar hulp: hij tracht te vergeefsch de wilde watergeuzen te organiseeren, treedt in betrekking met zijn oude gouvernementen en met de uitgeweken calvinisten om een nieuwen inval voor te bereiden. Geldgebrek deed het plan gedurig uitstellen. De verrassing van den Briel leek aanvankelijk zonder groot belang; de- prins was er eerder over ontstemd. Toch greep hij krachtdadig in bij de uitbreiding van den opstand: de afval werd steeds grooter, toen uit Parijs het nieuws toekwam van den Bartholomeusnacht en daarmee alle hulp uit Frankrijk onmogelijk werd. Oranje, ontmoedigd, trok zich terug naar Holland en Zeeland, opstandige gewesten, om ‘illecq faire ma sépulture’ zooals hij wanhopig aan zijn broeder Johan schreef.
‘Je maintiendrai’. Willem van Oranje zou stand houden, tot het einde toe. Onverpoosd zou hij werken tot verwezenlijking van zijn levensdoel: de vereeniging der XVII provinties, de ‘patria communis’, tegen den verdrukker. Nooit heeft zijn moed gefaald in die bange jaren, toen het kleine hoekje grond door den vijand langs alle kanten
| |
| |
werd bestookt en het ergste ieder oogenblik te vreezen viel. Alva's eindelijk vertrek bracht geen verpoozing in den strijd. Oranje weigerde alle toenadering tot Requesens, zoolang de koning geen vrijheid gaf aan den nieuwen godsdienst waarvoor de prins thans definitief had partij gekozen. Geen persoonlijk voordeel kon hem daarbij verlokken de Staten Generaal aan hun lot over te laten. In de onderhandelingen met Requesens werd echter voor allen duidelijk wat de opstandige gewesten met de trouwgebleven provinties samenbracht: het was voor Oranje de gelegenheid om bij den dood van den goeverneur de samenwerking van Noord en Zuid te bewerken. Reeds was hij er in geslaagd de opstandige gewesten nader samen te brengen door de Unie van 4 Juni 1575 die bevestigd werd door de Unie van Delft (25 April 1576) en hem feitelijk de soevereine macht in de handen had gegeven. Thans was het de beurt aan het Zuiden. Oranje scheen zijn doel nabij. Holland en Zeeland, eerst weigerig, werden door hem tot samenwerking met het Zuiden overgehaald: de prins werd het hoofd en de leider van de politiek die, na de Spaansche furie, zou leiden tot de Pacificatie van Gent. Tusschen hem en don Juan wordt het een duel op leven en dood, waarbij Oranje, dank aan zijn onvermoeide werking, en ook aan de misslagen van zijn tegenstander, de overwinning behaalt. De oppositie van den afgunstigen, zuid-nederlandschen adel tegen zijn persoon, weet hij te overwinnen. De komst van aartshertog Mathias - door zijn vijanden bedoeld als tegenstander van Oranje - verandert niets aan dien toestand: Oranje wordt weldra de vertrouweling en de luitenant-generaal van den jongen en onervaren aartshertog. Maar de toestand wordt steeds gevaarlijker. In het binnenland dreigt het onhandig optreden der gentsche calvinisten alles overstuur te zetten en alle verzoening onmogelijk te maken; in het buitenland is het bijna onmogelijk hulp los te krijgen. Don Juan's dood verergert nog de toestand: zijn opvolger
Farnèse schijnt en als krijgsman en als diplomaat heelemaal tegen prins Willem opgewassen. Oranje doet thans een laatste poging: op zijn aandringen zweren de Staten aangesloten bij de Unie van Utrcht - de ‘Malconten’ waren reeds met den koning verzoend - Philips II af en bieden Anjou de soevereiniteit aan. 's Konings antwoord was de ban waardoor Willem van Oranje vogelvrij werd verklaard en zijn hoofd op prijs gesteld. Maar het avontuur met Anjou liep verkeerd uit. Al spande Oranje - pas hersteld van een zware wonde, gevolg van een mislukten aanval op zijn leven - al zijn krachten in om de binnenlandsche moeilijkheden bij te leggen, het bestuur te organiseeren en de landsverdediging krachtig door te drijven, al stelde hij zijn eigen populariteit in gevaar om, na de Fransche furie, Anjou nogmaals te verzoenen met de Staten en aldus de eenige volgens hem mogelijke oplossing door te drijven, toch moest hij Anjou opgeven en op aandringen der Staten Generaal een beroep doen op Elisabeth. Ook dit echter mislukte. Intusschen kwam Parma steeds nader en breidde de afval zich onheilspellend uit. Oranje, wien de grafelijke waardigheid over Holland en Zeeland in die dagen terug werd aangeboden, - en thans
| |
| |
door hem aangenomen - keerde terug tot zijne fransche politiek: Frankrijk was voor hem de eenige hoop op redding. Bij den dood van Anjou, en midden de toebereidselen voor zijne inhuldiging als graaf, zette hij die onderhandelingen voort met koning Hendrik III, toen, op 10 Juli 1584 de aanslag van Balthazar Gérard een einde stelde aan het leven van prins Willem die geweest was - volgens het woord van Marnix van St. Aldegonde - ‘la fleur des princes de la Chrestienté et le vrai père de notre patrie, la mémoire duquel sera en souèfve odeur à toutes générations à jamais entre les gens de bien’. Zijn laatste gedachte was voor [zij]n volk waarvan hij een deel zag verloren gaan. Want critischer dan dit was thans de toestand in de Nederlanden: nog ditzelfde jaar bemachtigde Parma de stad Antwerpen en beëindigde aldus de eerste [et]ape van dien strijd door het definitief heroveren voor Spanje van de Zuidelijke Nederlanden.
* * *
De ‘vader des vaderlands’ heeft lang op zijn biographie moeten [w]achten. Niet bij gebrek aan stof: integendeel! Wie de eerste jaren [va]n den tachtigjarigen oorlog eenigszins persoonlijk en grondig wil gaan [be]studeeren, ziet de bronnenpublicaties en andere litteratuur zich onheilspellend op zijn werktafel ophoopen. Ook Willem van Oranje kreeg in dien vloed der voorgaande eeuw ruim zijn aandeel: Gachard met [ee]n uitgebreide Correspondance, en vooral Groen van Prinsterer met [zijn] monumentale Archives de la maison d'Orange Nassau.
Was het misschien juist ter oorzake van die massa documenten dat [d]en geschiedschrijver het eenigszins ernstig heeft aangedurfd? Wat [wi]j tot hiertoe over het onderwerp hadden kon ons absoluut niet vol[do]en: het werk van Mgr Namèche is minderwaardig, Juste, goed voor [zijn] tijd, is verouderd en beantwoordt niet meer aan onze vereischten. [De] door Motley geïnspireerde werken van Ruth Putnam en J.C. Squire [v]erstaan niet aan de toets der wetenschappelijke kritiek. Het duitsche [we]rk van Ed. Heyck is enkel knappe vulgarisatie.
Om in het nederlandsch een degelijk werk over Willem van Oranje [te le]zen moest men teruggaan tot in 1732, bij L.F. De Beaufort's Wil[lem] de Eerste.
Er is weliswaar het monumentaal opgezette werk van Felix Rach[fah]l: Wilhelm von Oranien und der Niederländische Aufstand (tot hier[toe] drie deelen, gaat tot het begin van 1569). Maar of dat als een biogra[fi]e van Willem van Oranje mag aanzien worden? Een eenvoudige ver[ri]jking van het werk van Rachfahl met dat van Blok doet aanstonds [het] verschil in opvatting en behandeling eener zelfde stof door de twee [gel]eerden uitkomen. Rachfahl geeft den prins als hoofdfiguur in den [strij]d tegen Spanje: maar hij blijft er een onderdeel van, een van de vele [spele]rs - alhoewel de belangrijkste - die een rol hebben gespeeld in [de] strijd der nederlandsche vrijheid tegen Spanje. Aldus is zijn werk [- o]ver de verdiensten ervan kunnen wij hier niet verder uitweiden - [eni]gszins tweeledig geworden en door het feit zelf onevenwichtig. Het [is g]een geschiedenis van den opstand en ook geen biographie van
| |
| |
Oranje. Bij de meesterlijke uiteenzetting van het verloop der feiten, raken wij soms, waar in een biographie een eenvoudige herinnering aan de feiten zou kunnen voldoen hebben, tientallen bladzijden lang van Oranje weg. Daardoor is dit werk - niettegenstaande zijn rijke documenteering en soms gansch oorspronkelijke, niet nederlandsche, behandeling van de stof - niet de biographie geworden van den Prins. Het werk van Blok is van gansch anderen opzet. Er zijn ook hier wel digressies die wij liever zouden uitgeknipt of ingekort zien, maar over 't algemeen staat de figuur van den prins op den voorgrond: reuzengroot te midden van zijn tijd, klaar uitgebeeld en in zijn langen, onheilvollen levensloop met trouwe liefde gevolgd. Blok heeft werkelijk - zooals hij dat zelf zegde - den prins ‘te pakken gehad’. Hij leeft voor ons, van de eerst bladzijde tot de laatste; wij voelen zijn hand in de vele ondernemingen tegen de spaansche verdrukking; wij voelen zijn geest en zijn bezielend woord in den krachtigen weerstand tegen de vreemde heerschappij: hij is te voeten uitgebeeld, in zijn kracht en ook in zijn zwakheden. Want Prof. Blok heeft zich op zijn grootheid niet blindgestaard. Hij weet met bescheiden - maar toch vaste hand - de zwakke kanten aan te duiden: het niet steeds ordentelijk gedrag van den prins in zijn jeugd, zijn lichtzinnigheid en ook wel laakbare dubbelzinnigheid op gebied van godsdienstzaken, zijn niet steeds schitterend talent als krijgsman.
Niet dat wij het met Prof. Blok gansch eens zouden zijn! Ook hier zou misschien wel een katholieke beschouwing der feiten, van Zuid-nederlandsch standpunt uit, een vruchtbare gedachtenwisseling kunnen worden over de godsdienstige evolutie van Oranje en diens politieke opvattingen in den strijd voor onafhankelijkheid der Nederlanden. De godsdienstige evolutie van Oranje, beschouwd in verband met den tijd en de politieke omstandigheden waarin de prins zich bevond, is nog wel vatbaar voor een eenigszins andere interpretatie, en ook het aandeel van persoonlijk en nationaal belang in Oranje's verzet tegen de spaansche regeering bij de eerste jaren van den opstand, lijkt ons wel eenigszins anders dan Prof. Blok ze heeft voorgesteld.
Men overdrijve deze kritiek echter niet. Het werk van Prof. Blok was een moeilijke onderneming die door hem met een vaste hand tot goed einde is gebracht. De prins heeft bij het wachten niets verloren: de grootmeester der nederlandsche geschiedenis heeft hem een monument opgericht waarvoor ieder Nederlander hem dankbaar blijft.
Met groeiende belangstelling leest men het boek van het begin tot het einde door, en men staat verwonderd voor den berg wetenschap die er in ligt opgestapeld, en die alleen de ingewijde vermoedt.
* * *
Er zijn uitgaven waarvan men geen afscheid neemt zonder een woord te zeggen van den uitgever. Waar onder dit werk de naam staat van den heer Meulenhoff, mag dat voor velen overbodig schijnen: de naam is een waarborg in gansch het Nederlandsche taalgebied. Toch draagt de uitgever hier een pluimpje weg: het is een echt genot voor
| |
| |
de oogen die twee zware deelen te doorbladeren en te verwijlen bij de smaakvolle en talrijke platen die ons den ganschen tachtigjarigen oorlog voor den geest roepen en zoovele oude, bekende gezichten doen weervinden. Wij zijn er den smaakvollen Mr. N. Beets en ook den uitgever ten zeerste dankbaar voor.
Dr. H.J. Elias.
|
|