Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Moskou.WIE Moskou niet gezien heeft weet niet wat mooi is, zeggen de Russen, en zij hebben nog een andere spreuk, waar die grenzenlooze vereering voor hunne Heilige Stad zich uit: Boven Moskou gaat alleen het Kremlin en boven het Kremlin slechts de Hemel! Ik heb Moskou driemaal gezien: eens in den zomer van 1908, nu reeds lange jaren geleden, en tweemaal in 1916, tijdens den oorlog, wanneer de legers van Broussiloff traag maar zeker oprukten tegen de armeeën van Hindenburg in Polen. Ik ben de stad genaderd, rechtstreeks, van uit Antwerpen, over Brussel, Berlijn, Warschau, in éen trek, zes en dertig uren trein. Ik ben ze genaderd van uit het Noorden door Finland en langs Petersburg. Ik heb ze 't laatst gezien van Tiflis uit, over Bakoe op de Kaspische Zee, Vladikavkaz, Karkoff en Toula, vijf dagen reizen met een sneltrein! Maar of ge ook komt van het Westen of het Noorden, van het Zuiden of het Oosten - langs het Transsiberiaansch spoor dan uit Wladivostok op den Stillen Oceaan, tegenover Japan en nabij de uiterste grenzen van China - altijd toch moet ge, om de stad te bereiken, door de onafzienbare eindeloosheid van Steppen, onderbroken soms door velden, vlak als de zee, door bosschen van masten en berken, waar ge uren lang rijdt zonder een huis, een hut, een dorp of stad te ontmoeten. Toen Nikolaas I, bij ukaze, den aanleg van de spoorbaan tusschen Petersburg en Moskou bevool, dan had hij de richting met een lineaal op de landkaart aangegeven, omdat door dat vlakke onbewoonde land de rechte lijn de beste was voor de betrekking tusschen de twee steden. Men doet er met een sneltrein nu nog twaalf uur over. Zulke dingen kunnen ons een juist begrip geven van de reusachtige afstanden in een gebied, dat zich uitstrekt over de helft van Europa en Azië, twee werelddeelen in éen land. In de eentonigheid van het dagen-lange-reizen, - waar binst door de inzittenden van een coupé vriendschap wordt gesloten om den gemeenschappelijken thee- of koffiepot, om een vaasje met bloemen op het tafeltje bij het raam, om een doosje cigaretten of den mondkost die werd meegenomen -, is het een heele gebeurtenis wanneer, na het eeuwig turen door de rui- | |
[pagina 168]
| |
ten, een dorpje opduikt uit de wagende zee van kort gras: lage balken hutten, de izba's, met strooien daken; rood- of bruingeschilderde steenen huisjes met witte vierkante ramen en een traag glooiend zinken dak, groen of bloed-rood gekleurd; hofjes met planken afgerasterd langs breede wegen, waar kort gras groeit en nauwe paadjes doorheen loopen. Of is 't een stad, dan rijzen de hooge rose of bruine muren van kerken en kloosters boven de lage daken uit en op een blauwen hemel lichten de vele witte en gouden, donker-blauwe of groene koepels. De aankomst van den trein is een gebeurtenis ook voor het dorp of het stadje. Lang op voorhand wandelen de inwoners in hun beste pak op en neer langs de vrije open perrons. Boerenkinderen uit de streek bestormen de reizigers met mandjes wilde aardbeien, hazelnoten, kersen of abrikozen, volgens het seizoen; of zij bieden witte melk aan in bruine aarden kruiken. Het zijn aardige meisjes, half gekleed, barvoets, met blauwe oogen in mat-bleeke gelaten, waarrond de kleurige hoofddoek spant onder de kin. Moejieks met lang haar en verwilderde baarden, in lange losse, roode, blauwe of purpere kielen, een lederen riem in de lenden, bieden een gebraden kip of een mandje eiers te koop aan. Zij zijn niets opdringerig, vragen ook niets, maar hebben een zacht-verzoekenden oogslag, vol gelaten deemoed, in hun Aziatisch droomersgelaat. Reizigers loopen met een keteltje om voor enkele kopeken wat kokend water te krijgen uit een fornuis voor het thee-zetten straks in het coupé. Doch na den derden slag van de stationsklok gaat de trein weer traag in beweging en na een poos is 't opnieuw de eentonige eindeloosheid, de zwaarmoedige verlatenheid die voorbijschuift aan het raam. Koornvelden onafzienbaar deinen naar den horizont. Paarden draven los in verte van groene steppe. Geen bergen, geen heuvels, geen rotsen, geen wisselend spel van gezichteinders. Het is een aarde, zonder spieren, over mijlen en mijlen aldoor aan zich zelf gelijk. Het is een land om met tenten te bewonen van aan de Witte Zee tot aan de Zwarte Zee.
* * *
In de onmiddellijke nabijheid van Moskou komt er beweging in den grond: stijgen en dalen van lage heuvelen met wisselende lijn van klimmende bosschen op den hemel. Boven op de zeven hoogste heuvelen, evenals Rome, verrijst de Heilige Stad. Ik heb ze gezien in den winter wanneer de sneeuw nog lag in dikke lagen op de hooge pijnboomen, als witte en blauwe bergen toedekkend de stad, die erboven uit rees met rose en gele muren van monumenten, roode spitsen van torens, onverwachte | |
[pagina 169]
| |
luchtspiegeling in 't blauw boven blankheid van sneeuw. Ik heb ze gezien in het voorjaar, wanneer in lauwe lucht de lage nevels te drijven hingen en de stad omdoezelden. Boven de parelmoeren zee van dampen en wolken waren slechts de ontelbare gouden koepels zichtbaar gebleven als dwalende meteoren in de hooger-opklarende lucht. Ik heb ze gezien in den zomer van op den heuvel der Annunciatie: drie mijlen ver, in het blakende licht rees, hoog op, de berg van het Kremlin: wit-schitterende muren van paleizen en cathedralen, bonte torens, gouden koepels en naalden, met vonken-uitstralende kruisen. Buiten de roode gekanteelde muren, die den Kremlin-berg omringen als een vesting, lag de millioenen-stad langs beide oevers van de blauwe Moskwa: een zee van huizen, groot en klein, met open velden daartusschen, met boomen alleen of in groepjes bij elkaar of in lange buigende lijnen langs de bolwerken en boven dat eindeloos gezicht, altijd maar verder en verder: torens, spitsen en koepels, fijn en slank soms als minaretten, vijf of zes naast elkaar, bundels van vlammende lansen of breed en hoog gewelfd, reusachtige blauwe bolle schilden, een onafzienbaar panorama zóo dat de huizen, kerken en kloosters, wit als ivoor tusschen het groen van boomen en velden, met hier en daar een bloed-rood dak, op 't eind niet meer te onderscheiden vielen van het groen der heuvelen en der bosschen aan den horizont en de oogen bleven rusten op het nabije goud, het als gepolijst brons van koepeldaken en de vele schitterende punten, witblinkend zilver, van ik wist niet wat het was. Het leek een vizioen uit een sprookje, schoon en wonderbaar, het fantastisch décor van een vreemd verhaal uit oude Noorsche of Indische sagen. Ik zag de glorie van millioenen menschen, het heilige schrijn van een groot ras, sedert eeuwen het middenpunt van het nationale leven. Die ontelbare koepels en die bonte torens waren de verklaring van het karakter en de historie van de honderd vijftig millioen Russen uit twintig verschillende volksstammen hier tot een machtige natie gegroeid, terwijl ze verspreid leven over de eindelooze vlakten van twee werelddeelen. Hier was dan eindelijk de opbloei uit het Natuur-leven van akkers, weiden en bosschen tot het Cultuur-leven van Kunst. Godsdienst en Staatsmacht, het hart en het hoofd van Rusland en over alle steppen, van de Baltische zee tot den Stillen Oceaan, van Finland tot het Kaukasisch gebergte, is het De Stad, de eenige, de heilige, de eeuwige, het Russische Rome, de schoone, de geliefde, Matuschka Moskwa, zooals de Russen met verteedering zeggen: Moederke Moskou!
* * * | |
[pagina 170]
| |
Ik bedenk nu weer mijn eerste aankomst op dien zomerschen nanoen in Juli-maand van 1908. De Straten gloeiden met de hitte van een witgestookten oven. Ik zag de gaande en komende menschen, kleurige lichtvlekken in de zon, meejieks van den buiten, leurders, arbeiders in roode en blauwe en witte kielen. Zij liepen barvoets op of rietsandalen, primitieve verschijningen van een volk dat nog dicht bij de natuur staat. Zooals zij gingen in gelaten onverschilligheid, zagen zij er uit als menschen die gedurig de aarde bewerken in het zweet huns aanschijns. Dorpskarren in langen stoet hotsten over de keien. Helder klonk het hoef-getrappel van de paarden in de snelle koetsen. De koetsiers, hoog-gezeten, in lange, tot op de voeten dalende blauwe mantels, die in breede opgevulde plooien het lichaam op ontstellende wijze verdikken, reden als voor hun plezier met een kinderlijken trots over de prestatie hunner dieren. Geraas van wilde draaiorgels klonk oorverdoovend uit open deuren van drankhuizen en traktirsGa naar voetnoot(1), als op een landelijke kermis. Geen gladde trottoirs als in onze steden: riolen onderbreken het voetpad aan elke buis die neerdaalt uit de groen geschilderde dakgoot. De huizen zijn laag. De heldere kleuren van de gevels schetteren tegen elkaar op. Elke winkel heeft op zijn deurposten in boersche primitieve vormen de afbeelding van de waren die er binnen te krijgen zijn: hoeden, groenten, wijnflesschen, samovars, gesteven boordjes en manchetten, schoenen, brooden, gebakjes en schotels vol gebraad. Het is het beeldschrift van een volk dat voor 90 0/0 noch lezen kan, noch schrijven. Overal uitgestrektheden van ongebruikte ruimten. Er zijn bosschen en velden in de stad waar de stilte zwaar is door de traagwentelende uren. De openbare pleinen, groot als oefeningsvelden, zijn ongekasseid. Er groeit gras, de aarde ligt verpulverd in de zon. Er staan balken huizen in het hart der stad met hofjes voor of stofferige met planken afgerasterde binnenplaatsjes, waar klinkt het gekakel en geflodder van kippen, ganzen en kalkoenen. Het is alsof er voortdurend markt wordt gehouden, niet alleen op de pleinen, waar de kleurige boeren kuieren of in groepjes staan rond de uitstallingen, tusschen de karren en de manden en de loofetende paarden, maar ook in alle straten, waar op houten schragen langs de gevels bergen van vruchten te koop liggen: purpere pruimen, oranje abrikozen, groene pazteken die opengesneden hun bloedrood hart laten zien met de witte kernen. Zonnekloppers en bedelaars staan te lanterfanten op een hoek en eten zonnebloemzaden, waarvan zij de pellen rood zich uitspuwen op den grond. De Titusboog met het bronzen zesspan en den zegenwa- | |
[pagina 171]
| |
gen, aan het Warschauer-station, de Roode Poort met hare pompeuse barok-ornamenten, aan het Petersburger station, gaven geen doorgang tot een wereldstad, zooals men daarachter zou verwacht hebben, maar tot een buitengewoon groot dorp vol landelijke uitzichten, die verrassend aandoen na den glorieusen aanblik van uit de verte. De Twerskaja en de Mjassnitskaja, beide twee-kilometerslange straten loopen langs lage groen-, blauw-, bruin- of lilageschilderde huizen, afzonderlijk naast elkaar gebouwd en alle verschillend van vorm met lage glooiing van zinken daken, die bloedrood of grijs-groen gekleurd zijn. In de stad is ruimte te over en alles wordt dan liefst gelijkvloers gehouden. Des te hooger en indrukwekkender rijzen de kerken en kloosters er boven uit met hun kleurige koepels. De tegenstelling tusschen de lage huizen en de ontzaglijke monumeten valt gedurig op. Alles is zichtbaar berekend op een grootschen aanstellerigen indruk, om dadelijk door het gezicht een kinderlijk en ongeletterd volk te treffen. De muren van de kerken zijn van onder tot boven beschilderd met het fresco van den heilige die er wordt vereerd, in blauw, rood en okergeel, zonder een schaduw of modelleering. De groot-open oogen staren van uit de hoogte, een hand is versteend in een zegenend gebaar. De heilige domineert de straat en de beweging. Het is als met vrees dat de menschen kruisen slaan, rouwmoedig in 't voorbijgaan onder die reuzige gestalten.
* * *
Geen stad waar men zoo gemakkelijk zijn weg vindt dan Moskou. Zij is het type van de middeleeuwsche cirkelvormig ontwikkelde stad met enkele groote stralende verkeerswegen en de vele kleine kromme straatjes en steegjes daartusschen. De ronde, buigende lijn domineert in tegenstelling met de rechte van het meer modern aangelegde Petersburg. Dat maakt de stad gezellig en gemoedelijk als elke oude koopmansstad. Petersburg is de stad van Dostojewski. Men denkt er aan het grauwe leven, de smart, de ellende, de koorts en den waanzin zijner helden. Moskou is de stad van Tolstoj met het gezelschapsleven, zooals het beschreven staat in Opstanding, in Anna Karenina, in Oorlog en Vrede. Moskou is Matushka, Moederke, waar elke Rus met verteedering aan denkt, het hart van het oude en heilige Rusland, dat hoog oplkimt tot de tijden der vroegste middeleeuwen, vol vrome plaatsen en overleveringen met de vijf honderd kerken en kloosters, met de herinnering aan den Czarenglans, den Bojaren-adel, de eeuwenlange teisteringen die over haar vielen van af de Tataren- en Mongolen-benden tot de soldatesque van Napoleon en de bloedige gewelddaden der laat- | |
[pagina 172]
| |
ste revolutie en den radikalen ommekeer van alle dingen die erop gevolgd is. Het Kremlin, - met de roode twintig-meters-hooge, gekanteelde muren, de vele fantastische torens en poorten, - is het centrum der stad en een stad op zich zelf op barbaarsche en omsamenhangende wijze gegroeid door de eeuwen. Het is niet de veropenbaring eener gemeenschaps-cultuur, die haar hoogste uitdrukking bereikt in een stijl. Het is de willekeurige ophooping van alle stijlen door elkaar opvolgende alleenheerschers die droomden van Byzantium of het oude Rome, van de Italiaansche renaissance, van de barok- en Roccoco-stijlen en hunne droomen wisten te doen verwerken met eigen Moorsche, Gothische, Mongoolsche en Tartaarsche herinneringen. Het is alsof hier uit alle kunststeden van Europa paleizen en kerken en torens werden overgebracht als buit-genomen monumenten en uitgestald op een heuvel met toevoegingen, en uitwassen van eigen bodem, voortbrengsels eener troebele, onsamenhangende menigvuldig-wordende beschaving, die als met pijn en geweld uit verwildering werd geboren. Rond het Kremlin liggen concentrisch de oude wijken. Eerst Kitaj Gorod of de Chineesche stad, onregelmatig en grillig gebouwd, de wijk van den groothandel, de karavaan-theewinkels, de Beurs en de banken. Zij is omringd door een witten muur met vele van groen gleiswerk schitterende, groote en kleine torens uit de zestiende eeuw. Dan volgt Bjeli Gorod, de witte stad, de elegante wijk met breede Straten en lanen. Eindelijk Semljany Gorod of de aardstad, zoo genoemd naar de aarden wallen die haar vroeger omgordelden en thans in boulevards zijn herschapen. Men denke echter niet aan gladde makadamwegen, maar aan verstrekkende ongevloerde ruimten met stroken daardoor van ongelijke rivierkeien, het dorperig uitzicht dat wij gedurig in Moskou ontmoeten. Rond dezen laatsten ring en ook rond de Tartaren wijk tegenover het Kremlin, aan de overzijde van de Moskwa, liggen de voorsteden met fabrieken, kazernen en stations, doch waar ook de vele oude kloosters staan in hunne uitgestrekte hovingen, van sterke wallen en torens omringd. Daar ligt ook naast een der oudste kloosters het eindelooze Chodynskaveld, waar duizenden menschen werden vertrappeld door de aandringende massa's die de volksgiften wilden ontvangen bij de laatste Czaren-kroning. Van de Roode plaats vóor het Kremlin gaan drie voorname straten door Kitaj Gorod of de handelswijk. Het zijn de Warwacka, de Iljinska en de Nikolskaja. De eerste en de laatste zijn aan beide kanten bezet door talrijke en aanzienlijke kloosters en kerken die hoog en schitterend uit de lagere huis-complexen oprijzen. De laatste vooral is de heilige straat van Moskou. Aan beide uiteinden staat een Verlossingskerk: de cathedraal van | |
[pagina 173]
| |
Kazan, die de bevrijding van het Poolsche juk herinnert, die bevochten werd onder de hoede van het mirakuleuse beeld der Lieve Vrouw van Kazan en de Wladimir-kerk met haar reusachtig groene koepel, die de verlossing van het Tartarenjuk herdenkt. Daartusschen liggen nog het beroemde Bogojawlenski klooster met de graftomben der adellijke families uit Rusland, het oude St Nikolaas-klooster en de vele kleinere kerken en bidplaatsen. Tegen den avond wordt daar soms op den hoek eener zijstraat een hevige gloed zichtbaar, het vierkant vlak verblindend licht als van een open gloeienden oven. Naderbij gekomen, ziet men dat het een heiligdom is, waar honderden groote en kleine kaarsen, onregelmatig geplant, te branden staan voor gouden glinsterende ikonen vol edelsteenen. Oude vrouwtjes met kleurige hoofddoeken rond het gelaat gespannen en arme, ziekelijke, verwilderde en heel in zich zelf teruggetrokken pelgrims gaan en komen in het licht met de brandende kaars in de hand en bewegen als donkere schimmen op den fellen gloed. Toen ik voor 't eerst aanlandde in deze stad, bracht ik met mij de geheugenis mêe van zoovele gruwelen en gewelddaden, Pogroms en Poolsche vervolgingen door kozakken, nihilisten-opstanden, bomaanslagen en bloedige reacties tegen revolutionaire bewegingen, die voor mij met het begrip: Rusland, om zoo te zeggen vereenzelvigd waren. Daarom trof mij des te meer de heilige stilte hier, de door niets te ontstellen vervoering van die biddende stoeten van slaapwandelaars, die het hoofd achterover en het bidsnoer in de hand met wijd open oogen staarden naar de glinsterende heilige beelden met een barbaarsche weelde van idolen hoog verheven boven een brandstapel van kaarsen en roode lampen.
* * *
Wanneer men de St Basiliuscathedraal in de diepte van de acht-honderd-meters-lange Roode Plaats voor het eerst te zien krijgt, dan komt zij waarlijk voor zooals Harthausen ze zag: een reuzendraak met glinsterende schubben bedekt, die slaapt en, schrikwekkend, veelhoofdig, de groote ruimte van het plein beheerscht. Zij scheen mij ook soms wel een plotselinge en wanstaltige groei van reusachtige paddestoelen aller kleuren en vormen. Zoo moeten er pagoden staan in de Zuidelijke oerwouden van Indië: versteende lava-opborrelingen uit den schoot der aarde, in verwarde gedrongenheid hoog-opgewerkte gevaarten met uitwassen van cactussen, stekelige planten en wervelruggen van voorhistorische monsters. Verbazend is die kerk, een hoon ten aanzien van alles wat wij schoon en harmonisch noemen in de architectuur. Men be- | |
[pagina 174]
| |
gint pas ze te begrijpen wanneer men bedenkt dat op diezelfde Roode Plaats, Iwan de Geweldenaar, de oprichter dezer kerk, de massa-terechtstelling van drie honderd Bojaren bevool. Men moet zich rechts van de plaats langs de onafzienbare hooge muren van het Kremlin, met die fantastische torens boven de twee heilige poorten, de achttien galgen weer voorstellen, waaraan de drie honderd verwezenen moesten worden opgeknoopt. Maar de dwingeland bedacht zich. Hij begenadigde honderd tachtig zijner slachoffers, om ze getuigen te laten wezen van de gruwelijkste martelingen hunner strijdgenooten. Die zouden niet meer gehangen worden. Die werden langzaam geslacht, keer op keer met kokend en ijskoud water overgoten, waarna de beulen hunne ledematen een voor een afhakten en het lillend vleesch bij stukken uit hun lichaam scheurden. Hier werden ook de Strelitzen in massa gehalsrecht onder Peter de Groote, en ter zij van het plein staat nog de ronde steenen tribune, die de Schedelplaats wordt genoemd, naar de doodvonnissen die er eeuw aan eeuw werden voltrokken. Deze St Basilius-cathedraal is gegroeid uit het door dwingelanden geradbraakte Rusland. Die waanzinnige bouw is het aangrijpend symbool van een duizend jaar gefolterd volk, waarover alleen de willekeur van barbaarsche alleenheerschers regeerde. Alle lijnen zijn gemarteld en gebroken. De elf koepels rond een centrale pyramide verbeelden misvormde groenten en vruchten: peren, annanassen, pijnappels, ajuinen, artisjokken, groen, blauw, geel of rood gekleurd of met driehoekige bonte, glimmende tegels gedekt. Al wat door de Mongolen aan Chineesche, Indische en Perzische invloeden in Rusland werd gebracht, heeft hier te gelijker tijd uiting gevonden in fantastische overdaad. Naast Aziatische vormen vindt men pilasters zooals er op de schilderijen van Italiaansche vroeg-renaissance meesters te zien zijn of aan de paleizen van Bramante. Het is haast niet denkbaar dat die barbaarsche bouw voor den eeredienst van God werd opgericht. Hij is de uitdrukking van Tataren-geweld en wreedheid. Alleen de religieuse deemoed van het oude door geesels onderworpen Russisch volk kon deze kerk aanvaarden. Van binnen ook werkt zij schrikwekkend op het gemoed. Het is een verwarring van kleine kappellen, door smalle duistere doorgangen aan elkaar verbonden. Men moet zich haast bukken onder de laag-neerhangende steenen bogen en dan staat men telkens als op den bodem van een diepen kuil, waarvan de opgaande wanden verguld zijn en met groote beelden beschilderd! Van de verbazend-hooge koepelgewelven staren heiligen naar beneden, schitterend in het licht der koepelramen. Het was tegen avond toen ik er uitkwam langs de van hoog neerdalende trappen. De Roode Plaats lag verlaten tus- | |
[pagina 175]
| |
schen de muren van het Kremlin en den reusachtigen bouw van den Bazar, met in de diepte het rood-baksteenen Stadhuis. De klokken over Moskou begonnen te luiden voor Zondag, met dat eigenaardig voortdreunend gegons van zware gongslagen. Een enkele koets die opdook uit de Warwacka, een zeldzame wandelaar, een snuffelende hond schenen door die wijde ruimte als het ware onhoorbaar voort te schuiven onder het aloverheerschend klokgebrom. In den uitersten Oost-hoek van het plein, tegen een der Kremlinpoorten aan, zag ik wat menschen samendrummen voor een kapel onder goud-bestard, donkerblauw koepeldak. Zij knielden een oogenblik op den drempel van het lichtend portaal, om daarna onder het gewelf der Kremlin-poort te verdwijnen. Ik trad de kapel binnen. In den gloed van vele kleine wassen kaarsen stond op een van goud schitterend altaar een kleine Byzantijnsche ikone met geschilderd Maria-figuur. Uit een duisteren hoek kwam er een man op mij toe, die mijn aandacht gezien had en mij in 't Fransch toevertrouwde dat het de beroemde Iberische madonna was, de trouwe op wonderbare wijze ontstane kopie der Lieve Vrouw van den Athosberg, waarvan de legende zegt dat zij door St Lucas zelf geschilderd werd. In uitersten nood en tegen groot geld wordt het mirakuleuze beeld door een pope in een karos met zes paarden bespannen naar zieken gedragen, en de gids of bewaker verzekerde mij dat zij vaak genezing bracht waar alle hoop werd opgegeven. Buiten duurde het gonzen van de klokken steeds voort. De avond had een wijding gekregen zoo zeldzaam. Ik waande mij in Indië en ik was toch midden in het Christendom.
(Wordt vervolgd.) Jozef Muls. |
|