Noch Bloemen, noch Kronen
(Roman.)
Voor Karel Ruys.
ER ging door de stad een nare mare. Bij vroegmorgen reeds hadden de krantejochies het akelig gebeuren in hun omroep kond gemaakt en al de pinnemutsen achter het raam hadden een pieteitvolle neiging voor de omhooggevaren ziel van een groot man, zo lang nationaaldichter in de lande.
Dadelik werd door het bewind een rouwtijd van twee weken afgekondigd en op alle openbare pleinen grepen op daartoe eveneens van hogerhand gestelde uren nekrologiese treurmeetingen plaats, waarbij officieel-bezoldigde huilebalken en een klaagkoor de dienst fortissimo waarnamen. Trouwens om alle inbreuken te voorkomen, waren op gezegde demonstraties voldoende opzichters werkzaam, die een oog in 't zeil hielden als het dito van het smartpersoneel door tranen onbevochtigd bleef. Stante pede werd het plichtverzuim aan de kaak gesteld.
Nog steeds berustte het lichaam van de verloren bard boven aarde en nog schenen twijfelaars aan de voltrokken wet van de Natuur te willen tornen, ofschoon de wetsdokter een doodsattest had afgeleverd, waarmee het verlies als inderdaad onherstelbaar werd bevestigd.
Aangezien de dichter onvergankelik is van de huize uit, werd door de nabestaanden niet daarvoor gezorgd, zijn stoffelik overschot te balsemen, zodat na luttel tijds een periode van volstrekte pestilens intrad, waaraan de bewonderaars van de aflijvige zich allerminst haastten een einde te stellen. En als er dan ook na heel lange tijd verzet opkwam (platonies nog maar) dan betoogden zij met klem dat men in de wereld der verschijnselen niet uitsluitelik is aangewezen op de gegevens der zintuigen en dat trouwens een stel ventilators dat luchie wel zou verversen.
Evenwel werd het te langen laatste zo perfekt onuitstaanbaar dat de gezondheidsdienst ingreep en geen begrafenisuitstel meer toestond.
Alvorens de tocht naar 's dichters laatste rustplaats aan te vangen werd nog in extremis een gouwdag belegd om hem vorstelik uitgeleide te doen. De massatoeloop was enorm.
Zo brak dan de bewuste dag aan. De zon, die zo vaak in 's dichters dithyramben werd verheerlikt, bleef onbetuigd en liet