Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
Middelnederlandse letterkunde.De voorstelling van het laatste oordeel naar drie middelnederlandse geschriften: De vier vterste, Dat sterfboeck en Dat boeck vander voirsienicheit godes.IN de Middeleeuwen heeft het aan voorstellingen van het Laatste Oordeel in de beeldhouw- en schilderkunst niet ontbroken. Het is eenieder bekend wat de beeldhouwers boven de kerkportalen gebeiteld en de schilders op hunne panelen gekonterfeit hebben, doch weinig of niet werd tot heden toe aan het licht gebracht wat over hetzelfde onderwerp in de handschriften werd neergepend. Onze Middelnederlandse handschriften en wiegedrukken zijn rijker aan voorstellingen van het Laatste Oordeel dan er over het algemeen vermoed wordt. Er wezen er hier drie verschillende tegenover elkaar geplaatst. Na de oorlogsjaren waaide er een Middelnederlandse inkunabel: de ‘vier vterste’, Delft(?), 1498(?), uit Amerika naar de rooms-katholieke universiteitsbibliotheek te Leuven over, als gift van miss Susan Minns. De ‘vier vterste’ is in zijn oorspronkelike vorm althans van Gerard van Vliederhoven; de Nederlandse vertaling klimt op tot ∓ 1425. In die Amerikaans-Leuvense wiegedruk wordt er aan de hand van uittreksels en citaten uit de H. Schrift en van de werken van kerkvaders en vrome schrijvers, een enigszins verwarde en niet doorlopende beschrijving van hemel, hel en oordeel gegeven, en over de dood gehandeld. Er komen ook exempelen in voor waarvan er vele aan het Vaderboek ontleend zijn. Het Laatste Oordeel zal plaats grijpen in het dal van Josaphat waar alle mensen zullen vergaderen en waar God zal zetelen om te oordelen. Schrikwekkende tekens zullen het oordeel voorafgaan; als de zoon des mensen in de wolken zal verschijnen ‘met grooter macht ende ghewelt, soe sullen teykenen wesen inder sonnen ende inder manen ende inder sterren, ende inder aerde grooten druck des volcs van confusien ende geluyt der zee ende der vloeden. Want die menschen sullen dorre werden van vreesen...’ Een geweldig onweder zal opsteken en een vreselik vuur zal alles verslinden. De zon ‘sal werden verkeert in duysterheit. ende dye mane in bloede eer die grote veruaerlike dach des heeren comen sal...’ Als de Rechter zal verschijnen en ‘voer hem sal brenghen dat anxtelike vuer dat alle die sondaren deilighen sal’ zullen we met de grootste vrees bevangen zijn. Onze zonden zullen openbaar wezen en naakt zullen wij voor de ‘dingstoel’ des Heren verschijnen. Voor Zijn toornig Aanschijn beeft de aarde, worden de hemelen beroerd, zon en maan duister en houden de sterren op te schijnen. | |
[pagina 131]
| |
We hebben hier nog maar met een voorspel te doen. Een volledige voorstelling geeft dat sterfboeck, een ander inkunabel waarvan er drie exemplaren in de koninklike bibliotheek te Den Haag bewaard worden: Delft 1488, Zwolle bij Pieter Van Os 1488, Zwolle bij dezelfde 1491Ga naar voetnoot(1). Zodra de ziel het lichaam verlaat wordt ze voor het oordeel Gods gevoerd (biezonder oordeel) en volgens verdiensten naar de eeuwige glorie of verdoemenis verwezen. Aldaar vertoeft ze dan tot ‘den ionxten dage’ op dewelke God zal ordelen (algemeen oordeel) levenden en doden, ziel en lichaam. Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen het biezonder en algemeen oordeel. Over dit laatste wordt er in dat sterfboeck gehandeld in tegenstelling met de Middelnederlandse legenden en exempelen waar men steeds het biezonder aantreft. Vooraleer het algemeen oordeel plaats grijpt zal de wereld in vuur vergaan. Naar David beweert zal God dan in het openbaar verschijnen ‘ende sijn aensicht sal bernen in vuer’. Hij zal de engelen opdracht geven de mensen te verzamelen en dan verontwaardigd tegen de zondaars uitvaren. De boeken waar de zonden in opgetekend staan zullen, naar Davids getuigenis, geopend worden zodat geen enkel zonde geheim zal blijven. De engelen zullen te voorschijn komen ‘gelijkerwijs alsmen te stride trect’ met trompetten en bazuinen en de aarde zal beven als ze vervaarlik zullen blazen: Staat op gij doden en komt ten oordeel en ontvangt ieder uw vonnis! God, de almachtige Heer, verschijnt als een strenge rechter en roept in de eerste plaats de duivelen, die eens engelen waren, ter verantwoording. Bevend verschijnen ze voor Hem. Met strenge woorden wordt Lucifer van hovaardij beschuldigd, doch de prins der duivelen beweert het slachtoffer te zijn van Sint-Michiels lasterlike aanklacht: ‘hi (St. Michiel) heuet mi an v iamerlijc beloghen op dat hi besitten mochte mijn heerscappye die ick plach te hebben’! Maar St. Michiel treedt naar voren en dient hem op afdoende wijze van antwoord. Als Lucifer daarna beweert dat Adam en Nebucadnezar voor hetzelfde vergrijp op verrena zulke strenge straf niet opliepen als hij, dan antwoordt God: Deze hebben naar uw kwaad ingeven gehandeld, terwijl gij niemand hadt dan uw eigen boosheid om u tot zonde aan te zetten. Ze hebben ook penitentie gedaan wat gij nooit deedt! En zich tot de vergaderde volkeren wendend stelt God de vraag: ‘is lucifer met allen sinen engelen niet te rechte verdoemt’? waarop het eenstemmige antwoord luidt: ‘Hi is werdich der ewijgher pinen’. Lucifer en zijn aanhangers worden dan naar de linkerzijde, St. Michiel en zijn heilige engelen naar de rechterzijde verwezen. Daarna roept God het Joodse volk voor zich, beschuldigt het met recht en rede, aanhoort het antwoord van de Israëlieten, dient hen van wederwoord, vraagt aan de heidenen en ander ‘nacien’ of de Joden | |
[pagina 132]
| |
‘te rechte veroerdelt’ werden en verwijst ze na een algemeen: ja! naar de linkerzijde. Daarop roepen de engelen met het geluid van hunne bazuinen, de heidenen die afgoden aanbaden, ten oordeel. Dezelfde rechtspleging als te voren grijpt plaats: beschuldiging, antwoord, wederwoord en verwijzing naar de linkerzijde. Eindelik worden de kristenen voor de rechterstoel gedaagd. In de eerste plaats de slechte, geestelike herders: de kwade pastoors en prelaten die een zware beschuldigingsakte aanhoren moeten maar ook geen moeite sparen om zich te verdedigen. Volgen dan de machtigen van de wereld als daar zijn: koningen, hertogen, prinsen en andere heren die aan de grote verplichtingen welke aan hun amt verbonden waren, te kort kwamen en daarom links moeten plaats nemen. Na de slechte herders, de schurftige schapen: ‘alle quade kersten menschen’ waaronder de echtelingen die hun huwelik bezoedeld hebben, de ijdele vrouwen, de gierigaards en ‘achterclappers’, de opstandige kinderen, de woekeraars, de twistzoekers, de verraders en de slechte mensen tot wie God insgeliks zeggen zal: ‘Gaet tot mijnre lufter siden’ want hunne schijnheilige verdediging zal niet mogen baten. Nadat de rechtvaardige Rechter elke zonde en deugd onderzocht en de kwaden van de goeden gescheiden heeft, zal Hij, terwijl Zijn goddelik Aangezicht als vuur brandt, Zijn twaalf apostelen vragen het vonnis over het zondige volk te willen uitspreken. En na hun antwoord: ‘O here mit recht sijn si verdoemt, want si v heilighe geboden versmaet hebben’, worden de kwaden tot het eeuwige vuur veroordeeld, door de duivels met ketens bijeengebonden, met drietanden geslagen en wenend, huilend en knarsetandend naar de afgrond van de hel gesleept. Zo onmeedoogend de Heer tegen de slechten optreedt, zo mild stelt Hij zich tegenover de goeden aan Zijn rechterzijde aan. Bevend over heel hun lichaam, staan de rechtvaardigen onder de indruk van het strenge vonnis dat ze hebben horen vellen. Doch met een minzaam gelaat zegt de Heer tot hen: ‘Coemt ghi ghebenedide mijns vaders, besit dat rike dat v bereyt is van an beghinne der werelt’. Anders is de voorstelling van het Laatste algemeen Oordeel in dat boeck vander voirsienicheit godes, een Hs. uit de tweede helft van de 15de eeuw, waarvan er twee exemplaren gekend zijn: één te Brussel, nummer 1632 van de koninklike bibliotheek, gedagtekend 1478, één te Antwerpen in het bezit van de heer Prosper Verheyden, ± 1470. Dat boeck vander voirsienicheit godes bestaat uit een heltraktaat dat de twee derden van het Hs. beslaat en een hemeltraktaat dat het andere derde in beslag neemt. In het eerste gedeelte wordt er ook over het Laatste Oordeel gesproken terwijl er in het tweede een woord over het vagevuur gerept wordt. Het geheel is opgeluisterd met 20 exempelen (het Antwerpse Hs. bevat er 23) en is zeer nauw verwant met dat Sterf- | |
[pagina 133]
| |
boeck. De voorstelling van het L.O. in beide werken hebben nochtans niets gemeens. In het rijk van de gelukzaligen waar de rechtvaardigen sinds het biezonder oordeel vertoeven, smachten de zielen naar de dag des oordeels, omdat ze slechts verenigd met hun lichaam het volmaakt geluk zullen kunnen genieten. De verdoemden integendeel wouden dat die dag nooit aanbrak omdat ze dan oneindig meer zullen gekweld worden. Eens het vonnis geveld zal het noch herroepen noch gewijzigd worden. Waar het zal plaats grijpen wordt niet vermeld, doch, waar of hoe men ook gestorven zij, hoever de lichaamsdelen ook van elkander mogen gestrooid liggen, op de dag des oordeels zullen ze zich opnieuw tot één lichaam verenigen om voor altijd met de ziel verbonden te worden, de goede lichamen in grote klaarheid en glorie, de boze ‘in groter leelicheit’. In de hoogte zal God tronen, dat is Kristus naar zijn mensheid, onze schepper en onze verlosser. Engelen verschijnen met de tekenen van zijn lijden en passie, als het heilige kruis, de nagelen, de speer, de doornen kroon, de touwen met knopen en de kolom. Zijn gebenedijde wonden zullen openbaar te zien zijn. Omgeven is de Opperste Rechter door talrijke heiligen- en engelenscharen die Hem bij het vellen van het oordeel zullen bijstaan. Toornig en gram blikt Hij op de zondige mensen neer die op smadelike wijze door de duivelen ten oordeel gevoerd worden. Langs alle zijden zijn de zondaars omsingeld zodat er niet één ontsnappen of maar ergens schuilen kan. Aan de ene zijde hebben zich ontelbare duivelscharen opgesteld die uit ontsloten boeken voor God, de heiligen en allen wezens, de zonden aflezen die de mensen middellik en onmiddellik kunnen aangewreven worden. Ze klagen niet alleen het allerminste vergrijp aan doch ook het niet beoefenen van deugden en het verzuimen van goede werken. Niemand of niets sparen de boze geesten want altoos zijn ze in het dagelikse leven bij onze gedachten, woorden en werken geweest en alles waarvan ze ons mogen beschuldigen, hebben ze opgetekend. Ze smeken Onze Lieve Heer het gegeven woord toch getrouw te blijven en hen hunne dienaars over te leveren. Aan de andere zijde staan al de zonden geschaard die de tot verantwoording geroepen mens bedreven heeft met woorden, gedachten en werken; na een bezwarend getuigenis afgelegd te hebben eisen deze recht en oordelen ze zelf hunne verwekkers. Elke doodzonde is zo verblind dat ze natuurlikerwijs de hel boven de hemel verkiest gelijk een zwijn slijk en onreinheid boven klaar fonteinwater. Hartstochtelik zullen de zonden de mensen toeroepen: Wij zijn uwe werken, van u willen we niet scheiden! In de hemel komen we niet, want daar zijn wij de vijanden! De aarde is ons ontzegd; met u willen we ter helle varen! ‘Wredelike’ zal elke zonde voor God, over hare ziel klagen, en, met | |
[pagina 134]
| |
de beschermengelen en de verzuimde goede werken, zullen ze ‘yammerlike wrake roepen tot goden horen here ende horen rechter ouer haer sielen’. Met angst en rouw in het hart zullen de wereldse mensen Gods onherroepelik vonnis aanhoren: Gaat van mij, vermaledijde, vlezelike mensen met al uw zonden in het eeuwig vuur dat u bereid is met de duivelen! Tot eeuwige spijs worden ze deze dan toegeworpen en ten dode bedroefd, zuchtend en huilend verwijderen ze zich van Gods Aanschijn wat hunne allergrootste pijn en straf zal zijn. Ze zien onder hen ‘ten ordeele opgheloken die ghiereghe helle ende die eweghe onuersadeghe verdoemenisse’ die ze begeert te verslinden. Hunne doodzonden, zwaar als molenstenen, worden hen aan de hals gehangen, en zo verzinken ze in de gapende afgrond met de duivelen die op de aarde rondwaarden en op het L.O. vergaderd werden. Engelen zullen dan ‘die helle van buyten toe sluyten alsoe dichte als een busse oft als een siedende ende gloyende pot op eenen viere ende alsoe sterck ende alsoe vaste darmense nemmermeer en sal moghen ontsluyten’. En de eeuwige vergetelheid zal over hen intreden, want God en de gelukzaligen zullen voortaan handelen alsof de kwaden nooit bestaan hadden. De rechtvaardigen daarentegen treden met blij gemoed het oordeel te gemoet daar ze met volle recht loon naar werk mogen vragen. Door hunne boetedoening hebben ze het boek waarop de duivelen zonde op zonde aantekenden stuk geslagen. Tot de uitverkoren kinderen zal Jezus zeggen: Komt gij gebenedijde mijns Vaders en bezit Zijn rijk dat u bereid is van het begin der wereld. Met de engelen looft de goede dan de Heer Die hem op minnelike wijze ontvangt als een ‘gheminde dochter ende als een wtuercoren vriendinne ende bruyt’ en zonder einde wordt hij de hemelse, onbegrijpelike vreugden deelachtig. Daarna: ‘soe sal die eerde dan verclaert worden en sal doorschinich wesen als een cristael ende daer en sal noch berch noch dal. noch gheen tymmeringhe opwesen. ende die heylighen selen dan daer dicke comen. Want si sullen die steden seer minnen daer si gode op ghedient hebben ende di sullen si met grooter bliscapen ende gheselscape dicke visenteren ende wandelen’. En aan hun volmaakt geluk zal geen eind zijn.
Dr. A. Burssens. |
|