Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
KroniekenVlaamsche letterkunde.Styn Streuvels.Ga naar voetnoot(1)WANNEER wij in onzen geest weer oproepen al het vele dat Styn Streuvels ons door zijn nooit-versagenden levensarbeid heeft geschonken, dan zien wij geen menschgestalten opdoemen, geen karakters, zooals dat het geval is wanneer wij nadenken over het werk van een Balzac, een Dostojewski, een Tolstoj. Wij weten wel dat ook hij menschgestalten heeft geschapen en levensgebeurtenissen verbeeld, maar zij zijn reeds vervaagd in onze herinnering. Zij vertoonden geen scherp-afgeteekende lijnen. Zij gingen verloren in een mist. Doch wanneer die opklaart verschijnt weer telkens de aarde waarover hij ze deed bewegen, de ontzaglijke hemel die erover uitgespannen stond. Wij zien de boomen en de huisjes over de golvende vlakte, de verre lijnen waar aarde en hemel elkander raken. Het waardevolle gebeuren in die hooge en verstrekkende ruimten is niet het kleine gedoe van de menschjes. Het is het werk van de natuurkrachten: de zon, de regen, de wind, de seizoenen. Het gebaar van een mensch heeft, onder dat machtig en geheimzinnig geweld, niet meer beteekenis dan het over en weer wuiven van een struik op een veldkant. Het is in de literaire schepping als een behendig geplaatst kleurstreekje in een impressionistisch landschap. Merkwaardig mag het heeten hoe weinig de menschen spreken in Streuvels' boeken. Het zijn geene uit-zich-zelf handelende, levende wezens, het zijn slechts visueele gestalten over de zon beschenen velden of onder den sterrenhemel. Wanneer wij toch iets vernemen over hun doen en denken en voelen dan is het de beschouwende schrijver die het ons meedeelt. De eenige figuur die mij zeer duidelijk is bijgebleven, Horieneke, het eerstekommuniekantje, is minder een kinderlijk-handelend meisje dan de onbewuste fee op wier gang naar de dorpskerk het mirakel der Lente gebeurt. De wereld waaruit Styn Streuvels zijn boeken haalt is begrensd door den gezichteinder van zijn dorp, zij ligt open voor het lage breede raam van zijn werkkamer. Dáár vóór heeft hij zijn schrijftafel geplaatst. Die beperking van zijn gezichtsveld verkleint niet zijn scheppenden arbeid. Integendeel. Doorheen het parallelogram van dat raam kreeg hij de vizioenen van het (voor hem onbekende) kleur- en lichtfeest waarvan zijn boeken slechts de gescheiden fragmenten zijn en waar- | |
[pagina 128]
| |
door hij Vlaanderen buiten zich voor ons heeft geprojecteerd. De ontdekking der ongekende waarde van dat eenige Land dat geen schrijver ons zoo in zijn ruimte had laten zien, is het beste bewijs van Streuvels' groot kunstenaarschap. De schoonheid van Vlaanderen, zal wellicht iemand zeggen, is toch maar een beperkte inhoud voor zoo uitgebreid een werk en meer dan eens werd er Streuvels een verwijt van gemaakt dat hij zich telkens herhaalt. Maar alle groote kunstenaars hebben eigenlijk nooit anders gedaan dan zich herhalen. Het komt niet op den inhoud aan, op de verscheidenheid van middens of behandelde toestanden, maar op de wijze van zien, begrijpen en gevoelen en hoe een ontdekte schoonheid telkens weer opnieuw voor onze oogen wordt gerefracteerd. Sprekend van Streuvels is het niet ongepast hier schilders bij te halen wanneer hij zich zelf in het beste hoofdstuk van zijn nieuw boek meet met Valerius de Saedeleer waar hij schrijft: ‘'t Doet mij innig genoegen te denken en te weten dat we nu getweeën, met dezelfde schoonheid voor oogen, elk met eigen middelen, naar eigen opvatting en met dezelfde bewustheid, elk op eigen wijze, de getuigen zijn van die streek en er, dag in dag uit, ons werk van maken de schoonheid er van te verwezenlijken tot kunst’. Welnu het kan gerust gezegd worden dat Rubens, Rembrandt, Vermeer van Delft maar een schilderij hebben geschilderd zooals alle groote schrijvers maar een boek hebben geschreven. Heel het werk van Rubens bestond van het oogenblik dat hij tot de ontdekking kwam van de weelde en de vreugde van het aardsche leven en de kracht in zich voelde om die uit te drukken. Al de scheppingen van Rembrandt zijn maar het zoeken en tasten naar het mysterie dat achter de uiterlijke verschijnselen ligt. Het wonder van Vermeer's kunst ontstond op den dag dat hij onder een speciaal licht de schoonheid van een huiskamer of een gevel zag en een baksteen van dien gevel of het minste voorwerp in die kamer voor hem edelsteenen geworden waren. Rubens moge nu Golgotha's geschilderd hebben of kermissen, heiligen-martelingen of amazonen, altijd dreunt hetzelfde hoorngeschal van het zichuitvierende triomfeerende aardsche leven. De Vrouw van Rembrandt is altijd hetzelfde deemoedig wezen dat aarzelend, niet volledig-begrijpend met iets van angst en onderworpenheid tegenover den man staat. Bij Vermeer is het altijd dezelfde stoel, dezelfde tafel, hetzelfde kleed, dezelfde kamerwand en dezelfde vrouw in de van stil-licht doortrilde ruimte en honderden schilders hebben na hem soortgelijke onderwerpen en samenstellingen behandeld zonder ooit dat wonder te bereiken van de als van edelsteenen doorschijnende kleur, waardoor de ziel dier dingen werd veropenbaard, zoo, dat wij de kamerruimte die er mee vervuld was gingen zien als een hoekje van den Hemel. Het zou ons te ver leiden indien wij bij de groote schrijvers ook de grondgedachte moesten opsporen die als een leitmotief door al hun boeken wordt vernomen en ons steeds gelijke tooneelen en menschen bij Balzac, bij Dostojewski, bij Tolstoj, bij Knut Hamsun doet ontmoe- | |
[pagina 129]
| |
ten. Doch wat hier voorgaat is reeds voldoende om te bewijzen dat Streuvels niet buiten zijn streek moet gaan om groot te blijven. Zijn boek Herinneringen uit het Verleden bewijst het overigens zelf. Wanneer hij zijn dorp verlaat en naar Damme gaat of Veurne-Ambacht, dan is hij in den vreemde. Hij schrijft erover zooals hij ook zou kunnen schrijven over Weenen of over Parijs. Het blijven indrukken. Het heeft niet die grootsche bewogenheid der beschrijving van Onze streek waar de volzinnen eenzelfde rythme hebben als de trage golvingen van het land zelf en ons traag en gestadig onder den beknellenden indruk brengen van de groote natuurkrachten die over de aarde regeeren, almachtig. Wat hij zegt over de beteekenis die de te Avelghem voorbijrijdende sneltrein voor hem had in zijn kinderjaren is ook typeerend voor die hokvastheid van den schrijver Streuvels. Hij kwam, zegt hij, als uit een geheimzinnige streek en het was alsof hij iets van die geheimzinnigheid meebracht. De tegenstelling tusschen het eigene bekende en het daarbuiten liggende vreemde, toen reeds gevoeld, is de grondslag gebleven van zijn werk en heeft hem toegelaten zich zoo te verdiepen in het eenige en eigene bekende dat hij uit het beperkte iets van het oneindige heeft verwezenlijkt. Van zijn vijf-en-twintigste jaar tot aan zijn dood, acht-en-dertig jaar lang, verliet Rembrandt Amsterdam niet meer en van uit zijn eenzaam hoekje speurde hij de menschelijke ziel na in hare stilste bewegingen en drukte hij dingen uit waaraan nooit iemand voor hem zich waagde. Ik weet nu wel dat Streuvels reist, maar ik meen dat de wijde wereld hem geen stof zal leveren om iets beters te schrijven dan Onze streek. Ik meen ook dat de critische opstellen in dit nieuwe boek vervat niets toevoegen aan de grootheid van den schrijver die wij reeds kenden. Om in de gedachten-constructies iets te bereiken dat buiten het gewone valt en het alledaagsche behoeft er eene andere geestesgesteltenis. Het is of Rembrandt zou pogen psychologische overdenkingen neer te schrijven over de drama's der menschelijke ziel. Hij liet de geschreven wijsbegeerte aan Spinoza over. De eenig voor hem mogelijke psychologie lag in de menschgelaten besloten die hij in de kleur op zijn doeken heeft geboetseerd. Wat er aan levensherinneringen in het boek te vinden valt is wel belangwekkend omdat het ons uit de meest vertrouwbare bron inlicht over den mensch-Streuvels en ons de wording van den kunstenaar verklaart, maar het heeft ook als eene buiten hem zelf geprojecteerde schepping minder waarde. Om over zich zelf te schrijven moet men meer boven zich zelf uitgerezen zijn in die belanglooze, onverschillige houding die het eigen zielsgebeuren tot iets van algemeene menschelijkheid maakt. Streuvels' kracht, ik herhaal, ligt in de wereld die hij ziet van uit zijn raam zoolang hij die steeds als iets nieuws en eenigs zal aanzien en ons met dezelfde vervoering de volheid zijner ontdekking in woorden weer eens meedeelt. Hij is dan dichter en denker tevens. Of door zijn dichten doet hij ons denken.
Jozef Muls. |
|