Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Guilelmus Kerrickx en de Pre-rococo in VlaanderenMEER dan eens vestigde ik de aandacht op de zeer vroegtijdige verschijning van Rococovormen in Vlaanderen, en die ik reeds rond de jaren 1685 kon vaststellen. In dit geval, is het de ornamenteele kunst welke de ‘primeure’ heeft van den nieuwen stijl. Zij veropenbaart zich door dekoratieve motieven, die ontegensprekelik aan den Rococostijl toehooren, en die soms verspreid zijn volgens de wetten der asymetrie, die dezen stijl beheerschen. Het toeval liet mij in eene particuliere verzameling, een 50-tal teekeningenGa naar voetnoot(1) ontdekken van de hand van den beeldhouwer Kerrickx, lid van de St. Lucasgilde te Antwerpen. Deze teekeningen laten ons toe dezen kunstenaar zooniet als den schepper, dan toch als den invoerder van den Rococostijl in Vlaanderen te beschouwen. Het groot belang dezer bevinding noopt er mij toe, van nu af reeds het resultaat mijner opzoekingen mede te deelen, ofschoon het slechts een schetsmatige opgave is voor de studie die ik aan dezen meester wijden wil, en aan zijn zoon, den schilder, beeldhouwer en architekt Guilelmus Ignatius Kerrickx. Steunend op de ontleding van de kostbare documenten, die ik hier onder oogen heb, stel ik me voor de persoonlijkheid van G. Kerrickx als kunstenaar te bepalen, de hoofdtrekken van zijn stijl te omschrijven, en dezen in verband met het ‘milieu’ en den tijd te verklaren. Buiten de teekeningen zal ik, betreffende den meester, geen andere bronnen raadplegen dan de Liggeren der St. Lucasgilde, ten einde met eenige bepaalde feiten het weinige wat wij van 's meesters leven weten te kunnen vastleggen. Deze Liggeren berichten ons dat een leerling, met name Guilelmus Kerrickx, zich in 1660-61 laat inschrijven bij den beeldhouwer Jan-Baptiste BuysGa naar voetnoot(2). Onze meester zou te dien tijde dus 8 jaar oud geweest zijn, | |
[pagina 123]
| |
indien we de schrijvers mogen gelooven die zijn geboorte te Dendermonde plaatsen in 't jaar 1652. Deze jeugdige ouderdom is geen uitzondering voor de leerlingen van de St. Lucasgilde. 15 jaren later (1674-75) bekleedt Guilelmus Kerrickx de waardigheid van... wijn-meester-beeldhouwer van de Gilde. Dan volgt een rust van 3 jaren, gedurende dewelke de kunstenaar naar alle waarschijnlijkheid een reis naar 't buitenland ondernamGa naar voetnoot(3). Van 1678-79 tot in 1700, vermelden de Liggeren een ononderbroken aanwezigheid van den kunstenaar te Antwerpen. Van 1700 tot 1709, is er weer ruimte voor een nieuwe reis in den vreemde. Tot in 1719 - datum zijner dood - is het verblijf alhier van den beeldhouwer weer door de Liggeren aangeteekend. Kerrickx vormde gedurende zijne loopbaan, die zich over meer dan een halve eeuw uitstrekt, 23 leerlingen. Mag men in dit groote getal het bewijs zoeken van een onbetwiste waarde? Wat dan ook, tot driemaal toe werd hij tot de waardigheid van deken verheven, wat zooniet de beroemdheid, dan toch zeker de hooge waardeering van de Gilde voor den beeldhouwer kenschetst. Kerrickx is ook een vurige medeijveraar van de Rederijkerskamer: de Violieren, waarvan zijne echtgenoote, de dichteres Barbara Ogier, op dit tijdstip een van de werkzaamste en meest begaafde krachten was. Wij willen voorloopig onze wetenschap bepalen tot deze enkele essentieele punten waarvan de authenticiteit onweerlegbaar is. De bedrijvigheid van den meester strekt zich dus uit over het laatste kwartaal van de XVIIe en het eerste van de XVIIIe eeuw. Tot tweemaal toe reeds heeft de beeldhouwkunst der barokko zich van uit Vlaanderen op schitterende wijze doen gelden. De Rubeniaansche Artus Quellien de Oudere werd pas opgevolgd door zijn disciepel Artus Quellien de Jongere, die de souvereine geadeldheid, den ingetogen ernst, de lichtende sereniteit en de sappige volheid van den eersten, een nerveuzer, leniger en gepassioneerder levenskracht wist in te blazen. De civiele kunst is in Vlaanderen zeer beperkt. Men werkt aan de restauratie en de verfraaiïng van kerken en kloosters sedert den aanvang der eeuw. Voor het overige beantwoordt natuurlijk de Vlaamsche beeldhouwkunst aan de algemeene wetten van de evolutie. Wij treden in de tweede phase van de Barok, waar de gratie | |
[pagina 124]
| |
het haalt op de macht, de beweging op de geconcentreerde energie en waar de eigenlijke beeldhouwkunst niet meer op zich zelf staat doch aan de ornamenteele kunst ondergeschikt wordt, en er zelfs geheel wordt door opgeslorpt. Daarin ligt wellicht de reden waarom de interessante hooger vermelde verzameling, waarin ik de stof dezer studie over G. Kerrickx putte, slechts betrekkelijk weinig werken bevat, die tot de eigenlijke beeldhouwkunst behooren, maar integendeel bijna hoofdzakelijk werken afhankelijk van de architectuur en de ornamentiek: kerkmeubilair, biechtstoelen, koorgestoelten, altaren, grafsteenen, enz... Wij hebben 53 teekeningen gevonden, ontegensprekelijk van de hand van Kerrickx. Of de op papier gebrachte projekten wel of niet werden uitgevoerd, ziedaar wat wij nog niet met zekerheid weten; wij vonden echter menig beeldhouwwerk weer, dat onder menig opzicht, buiten eenige afwijkingen, de geteekende projekten voor den geest roept. Maar daaromtrent willen wij in dit artikel niet uitweiden, en deze ontdekkingen later eerst commenteeren. Kerrickx teekent bij voorkeur met potlood of met de pen. Verscheidene zijner teekeningen zijn met teedere kleuren gelaveerd. Twee daarvan zijn slechts met den naam van den kunstenaar onderteekend, en bovendien is op een de datum 1700 vermeld. De anderen, die zonder twijfel van dezelfde hand zijn, schijnen ongeveer tot denzelfden tijd te behooren! Voor wie ze aandachtig bestudeert, blijkt het duidelijk dat Kerrickx, zooals de meesten zijner tijdgenooten, minder een beeldhouwer dan wel een ornemanist was. Het is vooral op dat gebied dat Kerrickx zich als de schepper van het pré-Rococo ontpopt. De ‘rocaille’ wordt hier overwegend gebruikt en vooral het ornament dat door zijn vorm herinnert aan de uitrafeling van de zich opstootende, en in schuim brekende baar. Ik ontmoette het reeds op een door den meester in 1700 onderteekende teekening. In een ander marmeren stuk daarentegen, door hem uitgevoerd in 1687, vindt men dit motief nog niet. Men moet dus zijn verschijnen plaatsen tusschen deze twee uiterste data 1687-1700Ga naar voetnoot(4). Wij hebben dit ornament ook bij geen van zijn tijdgenooten teruggevonden. De zeldzame andere ornamenteele motieven die de meester aanwendt, buiten het zoo pas aangehaalde - de acanthusranken, enz. - zijn op abstrakte manier behandeld. Het naturalisme heeft uitgediend; de ongemeene en tallooze verscheidenheid der motieven, aan het planten- en dierenrijk ontleend | |
[pagina t.o. 124]
| |
g. kerrickx de oude. ontwerp van preekstoel 1700.
| |
[pagina 125]
| |
ten behoeve van de zinnelijke uitingen der Quelliens bestaan niet meer. Alles verzwindt onder het triomfantelijk optreden van het rococo-motief. De Rubeniaansche deeg-knobbelstijl hoort voortaan ook geheel tot het verleden. Schuchter en bescheiden verschijnt nog af en toe het oor-omkrulde mosselschelp-motief. Dit motief, weliswaar, is nog symetrisch volgens de middellijn aangewend. Om deze reden, hebben we dan ook de kunst van Kerrickx onder de rubriek: ‘pre-rococo’ gerangschikt. Onder zijne werken vinden wij namelijk ook vele ontwerpen voor goudsmederij, waarin de kunstenaar eene ongemeene gratie en lichtheid vertoont, zonder ooit in peuterige banaliteit te vervallen. Heel het wispelturige, het fantastische van den ontluikenden rococo-stijl voelt men reeds in deze scheppingen! Zie deze seraphijnen, die onder een troon, met de gebogen armen, de garven verwijderen om de plaats te ruimen voor het H. Sakrament. Hun lichamen zijn slank en lenig als de buigzame halmen die onder hunne armen plooien, en zij schijnen er mee in gelijke deining, op windenwenk, op en neer te golven. Zijn hemels die als bekroning van altaren en tympanons van biechtstoelen, of boven baldakijnen en troonen pronken, met hunne lichte, roze en azurige wolkjes, waarin duiven en engeltjes dwarrelen, doen veel meer denken aan den hemel der bedstee eener elegante en coquette markiezin dan aan een kerkelijke bijhoorigheid. Op het gebied der zuivere beeldhouwkunst heeft ook bij Kerrickx de Quelliniaansche traditie, deze hoogste manifestatie van de Vlaamsche barok uitgediend. De tijd is voorbij van de volle, weelderige, van leven trillende naakten, van de harmonische lichamen, wel door de Antieken geïnspireerd, maar door warm en krachtig levenssap verjongd! Verdwenen de sierlijke peplums. Verdwenen de zware Sluteriaansche mantels, die als gezwollen zijn van pronkvolle Nederlandsch-Bourgondische traditie. Ook geen zweem van Italiaanschen invloed meer. Indien Kerrickx naar dit land den klassieken pelgrimstocht heeft ondernomen, dan haast hij zich om het daar geziene te vergeten. Zijne beelden herinneren veel meer aan de onrustige meesters uit de laat-duitsch gothische periode - deze gothiek die zoo verwant is met de barok - en deze voorbereidde terwijl zij haar inluidde. Deze Madona met den fijn teeren subtielen Leonardesken glimlach, wier heup plooit onder de zwaar gekompliceerde ophooping van pijpvormige plooien, lijkt zij niet aan die prachtbeelden, aan de Madona van Thorn of van Bonn, aanbiddelijke vaas met den teeren stengel en de wijd-uitgespreiden voet? Zijn andere personnages, met hun verlengde ledematen, | |
[pagina 126]
| |
met de overdreven spitse vingeren en teenen, de magere lichamen en de ascetische aangezichten vol extatische uitdrukking, doen ook vaak aan die van El Greco denken, zonder nochtans de religieuze diepte ervan te bezitten. Elke gebogen lijn is zorgvuldig vermeden; de scherpe hoek overheerscht. De kin, de schouders, de knieën, de ellebogen, ja zelfs de kuiten zijn om zoo te zeggen puntig. Voor de kleederen is de zachte golving der antieke gewaden vervangen door een scherpe zigzageerende rib. Alle zoomen van peplum en mantel hangen in punten. Is het niet door die fantastische wijze waarop Kerrickx zijne beelden in het milieu brengt, met de ornamenten combineert, dat hij zich weerom voorlooper van de Rococo veropenbaart? Ook zijne putti zijn het ras van de Quellien-engelkens ontgroeit. Deze laatsten, goed gevoed en mollig en blij gezind, vergeten nooit hunne waardigheid, zelfs te midden hunner drolligste spelen en hun uitbundigst jolijt. De ‘putti’ van Kerrickx daarentegen zijn woelige, schalksche, ja zelfs onbeschaamde gastjes, die in de blauwe lucht rondspartelen als kikkers in een vijver; zij stralen van ondeugende en lichtzinnige genotzucht, als minnegodjes met Venusmelk gevoed. Ook het Oosten bleef niet zonder invloed op Kerrickx. Dat is trouwens geen verrassend feit. De Asiatische kunst begint meer en meer de Westersche kunstenaars te beïnvloeden. Heel de Rococostijl is er van doordrongen. Maar hij is de eerste in Vlaanderen die dezen invloed zoo sterk uitte. Exotische planten, palmboomen, puntige hoeden, pagodevormige draperieën en kleedijen zijn overwegend in zijne composities, die trouwens menigmaal deze uitgesponnen nauwkeurigheid, deze voor ons angstvallige vreemdsoortigheid van de puntige kunst van China vertoonen. En 't is de zonderlinge en fantastische vergroeiïng van Asiatische openbaringen, laat-gothische reminiscencies, rococo-verschijningen die de karakteristiek van Guilelmus Kerrickx' kunst is, en er meteen de bizarre maar boeiende bekoorlijkheid van uitmaakt.
Dr. Juliane Gabriels. |
|