Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
De geschiedenisjes zelve zijn niet nieuw, maar Staes weet deze vertellingen in een soort nieuw kleedje te steken. Wie ‘Uit moeders jeugd’ gelezen heeft zal ook hier in de ‘Vertellingen’ dezelfde eenvoudige gemakkelijke stijl terugvinden die wel geschikt is om het boekje door volksmenschen te doen genieten. I. v.d. B. | |
C. ASTAES: ‘Herinneringen’. (Uitgave ‘Excelsior’, Sint-Trudostraat, 21, Brugge.)Een tweede druk waarvan men enkel zeggen kan dat het gezonde volkslectuur is, in den pejoratieven zin van 't woord. Het papier is stevig, karton gelijk... Noch door den inhoud, noch door de materieele uitvoering zal dit boek den kunstsmaak van ons volk verfijnen.
K.E. | |
ERNEST VAN DER HALLEN: ‘Sprookjes uit den Zomernacht’, verlucht door Felix Timmermans. (N.V. ‘Leeslust’, Antwerpen, 1924.)Bij het doorloopen van dit boekje komt het mij voor dat de schrijver ons veeleer een bundeltje poëtische overdenkingen in proza heeft gegeven dan wel een sprookjes-bundel. Van het begin tot het einde is het de gevoelige natuur van den schrijver zelf die zich opdringt. Die poëtische beschouwingen bij de natuur, het leven, de schoonheid zijn echter in te slordige taal uitgedrukt om ze voor een meer verfijnd lezer genietbaar te maken. I. v.d. B. | |
JAN C. WAEGENER: ‘In 't Vliegende Peerd’. (Uitgave Gust Janssens, Antwerpen, 1923.)Kritiek: 1) als g'een boek stelt in een bepaald ‘patois’, dan hoeft de schrijfwijze juist de spreektaal weer te geven. Wat hier het geval niet is. Al die menschen - uitgezonderd de Hollandsche kunstschilder - spreken Antwerpsch plat. Maar Waegener geeft niet alle klanken exact-phonetisch weer.
2) Zoo'n brok uit het leven eener Antwerpsche stouwersfamilie zou een heele kunstprestatie kunnen zijn, als er met zorg naar gestreefd was om een totalisatie van indrukken te bekomen. Nu is het maar een los verhaal, dat, doorgaans, het uiterlijk bewegen der menschen vluchtigweg vertelt, met een soort impassibiliteit.
Kwaliteiten: 1) Aangename verteltrant; 2) enkele goed-uitgebeelde typen: als ‘de Drooge’.
Slotsom: een boek dat, als lectuur, een niet onaardige tijdpasseering is. We komen er in aanraking met een ietwat areligieuze dokwerkersbevolking, wier bizonderste hoedanigheid wel schijnt te zijn: een gevoel van solidariteit, zonder daarom het eigenbelang uit het oog te verliezen! K.E. | |
[pagina 112]
| |
H. VAN EIKENLAND: ‘Zwoegers’. (Uitgev. ‘Excelsior’. Brugge, 1924.)Het thema is meer dan ééns reeds behandeld geweest in de letterkunde over het landleven. De eigenzinnige boer, aan zij oude werkersmethoden vasthoudend tegen den wil in van zijn kinderen. Hier wordt de oude Van Neste daarbij nog een slechte vader, nijdig en jaloersch op 't welgelukken van zijn zoon. Hij komt tot de misdaad: het in brand steken der boerderij van zijn zoon. Al seffens stooten we daarmee op een psychologische zwakheid: die onmenschelijke daad van vader Van Neste is door niets hoegenaamd voorbereid. Waarom de jonge Van Neste verwikkeld moet geraken in de dorpspolitiek en tot schepene verkozen, is ook nog een raadsel zonder mogelijke oplossing. Of is de politieke eer een bron van geluk? De zielkundige ontleding is overigens de zwakke zijde van dit verhaal. Als vertelling kan het er door. Maar nergens vindt ge een sterken greep, een origineele vizie, een kleurrijke beschrijving. Het onderwerp, dat tragisch zou moeten aandoen, loopt ons voorbij zonder hevig ons te ontroeren. Van Eikenland is iemand die nog moet leeren de gegevens van zijn uitbeelding met kracht weer geven. En daarom: inkorten. De oude Boileau zong het ons voor, zóó lang geleden: ‘qui ne sut se borner, ne sut jamais écrire’. Meer plastiek ook vergt zijn evocatievermogen. Vergelijk maar even zijn beschrijvingen van maaitijd of pikken met dergelijke beschrijvingen bij Streuvels of Warden Oom. Ik noem die twee, omdat er al iets van die twee in dezen schrijver nestelt. Wil hij meer mediteeren alvorens neer te pennen, wil hij de ziel van zijn personages intiemer aanraken, dan geeft hij ons echt-degelijk werk. Maar hij late, in 's hemelsnaam, onnoozel zinnetjes van kant als b.v. deze mythologisch-bedoelde zin in een realistische natuurbeschrijving: ‘Venus en Pegassus blikker-tintelen in het frisch azuur-blauw’ (blz. 49)! En hij hoede zich voor uitspraken die heel oppervlakkig-primair klinken: ‘Doch het ongeluk komt den goeden slechts alleen treffen’ (blz. 185)! Heel zijn verhaal bewijst het tegenovergestelde; want de jonge Van Neste leeft, zoo besluit de roman, ‘in een heerlijk-eerlijken welverdienden voorspoed’. K.E. | |
WILLY KONINCKX: Pêle-Mêle. (Bruxelles, Renaissance d'Occident, 1924.)Naast mekaar: anekdotiese gedichten (Vanités) en - hoe kan het anders bij een modern dichter? - kosmiese. Dat sommige gedichten kosmies zijn, heeft de lezer spoedig te pakken. ‘Les atmosphères sans mesure. L'éloignement. (Punt a.u.b. niet vergeten). Fixer l'azur et compter les étoiles. Tomber. (punt). Se relever. (punt). Courir encore. (punt)’. Niet minder heeft de dichter Willy Koninckx de wetenschap dat, in moderne gedichten, vergelijkingen kant noch wal mogen raken onder de knie. ‘La nuit est simple comme un cou de jeune fille’. Ja, zo simpel zijn ook de gedichten van W. Koninckx. P. v. O. |
|