Eindelik Victor J. Ja die is te kortademig om de ‘hoge ut’ te zingen. (Heer de Hous wil mij verklaren: wat is de ‘hoge ut’?)
De lezer zal merken dat deze kritiek er zich met betrekkelik platte gemeenplaatsen vanaf maakt, om ons een beentje te lichten. Wie verstoppertje speelt achter zulke transparante nonsens, doet het stellig om onvindbaar te blijven. Vraag in dezen naar geen maatstaf, geen methode. Het blijft beweenlik bekrompen en boordevol kwade trouw, de potsierlike misgrepen natuurlik niet te vergeten. Want kijk: het schiftingswerk van deze kritici gebeurt zo zorgeloos, dat zij sereen en met volle plichtsbetrachting kaf voor koren aan de man brengen. Een staaltjen. De nieuwlichters worden koud gemaakt): van Ostayen, Moens en tutti quanti, dat zijn gewone ganeffen, maar Seuphor mijnheren (voor het nageslacht: Seuphor, ex-kwekeling van maëstro de Mont) ziedaar een waardig vertegenwoordiger van het dadaïsm. Immers Burssens kreeg van de Hous op zijn brood wijl hij Seuphor bral, larie en apekool noemde. Zo is de redenering van de kritiek: iemand die bij de Mont de muze mocht aanschouwen, kan verwaaien naar alle winden, hem werden toch de onvergankelike grondbeginselen van de letterconste ingeprent. En daar beleef je het schouwspel: de kritiek zou vasthoudisties zijn? Hier toont ze zich ‘plus catholique que le Pape’, en zij belijdt de stelling: de man die het verste staat is de sterkste.
Het is jammer dat Seuphor zijn poëtiese kraambedden zo vlug achter elkaar doormaakt, anders zou de kritiek in dit geval misschien even naar het vaderschap zoeken. Laat ons hopen met goed gevolg. Welk is het kenmerk van ‘Vrijheid en Geus’ en ‘Parijs in Trombe’? Impressionisties kortschrift. Daarbij narratief in uitbeelding en zintuigelik inplaats vizioenair. Dichtkunst was altoos een voertuig om de indrukken van den schepper naar buiten te keren. Als daaraan evenwel een ordeningsfaktor ontbreekt (die daarom niet met de Rede en haar schakeling oorzaak en gevolg moet saamvallen) dan ontaardt dichtkunst in een stijlloze mengelmoes, een soldenhuis van beelden. Zo Seuphor. De kurve van zijn poëties ervaren slingert tussen zigzags allerhande, dan als het zijn kon een rank ekwilibrism op de gerokken zenuwen van het sensitieve.
Hij heeft daarbij de boze engel van het bizarre feestelik bij hem ingehaald, inplaats van zijn komst te bezweren, en zo zijn pomperijen te ontgaan. Het opzet in zijn spontaneïteit leidt trouwens heel de verswending naar dit éne richtsnoer: kokasserie, karpelsprongen. Men leest zijn werk met de spijtige zekerheid over een mislukte truc. Hulde aan de alchimist die zijn ingredienten zo vermengt dat men hem voor een goudmaker verslijt, maar wee de gochelaar die vergat een valse bodem in zijn hoge hoed te steken. Hem vergaat het falikant.
Seuphors ‘Kindeken Jezus’ heet Bébé Cadum. Het grootstadsbeweeg wordt door hem heel aan het oppervlak ervaren. Dichtkunst is hem de afdruk van een vermogen dat de omwereld zuiver reseptief waarneemt, en er zich niet met motoriese kracht in beweegt. Dichtkunst ontstaat niet als de Leidse fles wordt bevoorraad, wel bij haar