Vlaamsche Arbeid. Jaargang 14
(1924)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
De Tsjechen en de wereldoorlogII.DE in den vreemde verblijvende Tsjechen schaarden zich allen, oogenschijnlijk althans, bij de vijanden van Oostenrijk-Hongarije. Trouwens, in de vijandelijke landen, moesten de weinige staatstrouwe Tsjechen zich anders gebaren om niet gelijk de Duitsch-Oostenrijkers geïnterneerd en van hun have en goed beroofd te worden. De houding der Tsjechen, hun bereidwilligheid om als vrijwilligers in de Entente-legers te treden, hun verlangen om eigen legioenen te worden, droegen niet weinig bij om van eerstaf het geloof der bondgenooten aan het gering weerstandsvermogen der Donaumonarchie een vasten grond te geven. Ofschoon in Oostenrijk de voorwaarden voor de handhaving en ontwikkeling van het Tsjechische volkswezen oneindig beter waren dan in België voor het Vlaamsche, alhoewel het Tsjechisch de taal van het leger, het middelbaar en hooger onderwijs was, van de rechtspraak, van het bestuur en van het verkeer, waren de Tsjechen in het buitenland eensgezind om te streven naar de vernietiging van het staatsverband, waarin drie eeuwen lang hun volkstrots werd gekrenkt. In Rusland waren zij door de omstandigheden min of meer genoopt te verklaren, dat zij wenschten van hun land een vassaalstaat onder een Russischen grootvorst te maken. In Zwitserland, Engeland en Amerika, waar geen dwang dienaangaande werd uitgeoefend, wilden zij een Tsjecho-Slovaksche republiek. In Frankrijk waren beide richtingen vertegenwoordigd en de republikeinsche behaalde mettertijd de overhand. Frankrijk werd, gelijk van zelf spreekt, het centrum der propaganda voor de afscheiding van Oostenrijk. De Sokol van Parijs en de socialistische groep Rovnost betoogden onmiddellijk tegen de oorlogsverklaring aan Servië vóór het gebouw van het Oostenrijksch-Hongaarsch gezantschap. Reeds op 29 Juli 1914 kozen de Tsjechen afgevaardigden om met de Fransche regeering te beraadslagen over de wijze, waarop zij voor Frankrijk's zaak van nut konden zijn, indien het tot een oorlog met de Habsburgsche monarchie kwam. Op 2 Augustus waren er reeds 600 vrijwilligers en eenige dagen nadien 1000. De Tsjechische kolonies en vrijwilligers vormden een komiteit met J. Tsjapek als voorzitter. De besprekingen met het Fransch ministerie hadden den gewenschten uitslag. In October erkende het de Tsjechen als een bevriende natie. Hun goederen werden niet verbeurd ver- | |
[pagina 292]
| |
klaard. Zelfs de lauwen onder hen talmden niet langer om zich bij de vijanden van hunnen vorst aan te sluiten. Onder de leiding van den Nationalen Raad der Tsjechische kolonies (Národni rada v obcich tsjeskoslovanskych), die geheime betrekkingen met activistische organisaties in Praag aanknoopte - de latere kommunistische afgevaardigde Dr. Sjmeral maakte deel der Maffia waarvan Dr. Sjámal de leider was - werd de afscheiding van Weenen stelselmatig voorbereid.
Het eerste nummer van L'Indépendance Tchèque kwam te Parijs op 15 Januari 1915 uit. Het was voor de zaak voordeeliger een blad, waarmede het Fransch publiek bereikt werd, uit te geven. Twee Parijsche blaadjes in het Tsjechisch: Tsjesky národ en Nazdar hadden een zeer kort bestaan, terwijl het halfmaandelijksch Indépendance na 15 Juli met La Nation Tchèque werd versmolten. De Nationale Raad verklaarde in zijn manifest van 16 Februari namens 2.000.000 uitgewekenen, dat de Oostenrijksche keizer onwaardig was den titel van koning van Bohemen te voeren. Alle Tsjechische soldaten en ambtenaren waren van hun eed ontslagen. Den volksgenooten in Bohemen en Moravië werd den raad gegeven rustig te blijven en slechts lijdelijk verzet te bieden. De Tsaar had beloofd hun land volkomen onafhankelijk te maken. Zoodra zijn leger het Tsjechisch grondgebied betrad, moesten de Tsjechische ambtenaren namens de Tsjechische regeering hun ambt waarnemen. Als opsteller van dit manifest, dat over de grens werd gesmokkeld, wordt Prof. Th. G. Masaryk genoemd. Vooral over Zwitserland kwamen berichten over de plaatselijke gebeurtenissen in Bohemen en het perskantoor, door V. Erdal in Parijs opgericht, verspreidde over heel de wereld tijdingen, die voor de Entente gunstig waren en dikte natuurlijk aan wat voor Oostenrijk nadeelig was. Erdal zorgde ook voor de verspreiding van het Russisch manifest, dat op 100.000 exemplaren was gedrukt. Met zijn gezag en werkkracht kwam Prof. E. Denis de Slavische zaak bijstaan. Hij stichtte op 1 Mei 1915 La Nation Tchèque, dat zijn programma in het woord ‘onafhankelijkheid’ samenvatte. Van belang voor de eenheid der beweging was in October de vereeniging der twee richtingen der Tsjechische politiek - russophiel-monarchaal waren de Sokol van Parijs en de Národni rada door Konitsjek-Horsky voorgezeten, republikeinsch de Rovnost en het Komiteit der Tsjechische kolonies - in een enkel organisme, Národni rada tsjeska, dat door der bevriende natie. Het werd in Februari 1916 definitief samengesteld met Masaryk als voorzitter, Dürich als ondervoorzitter, Sjtefánik als lid voor Slovakije en Benesj als secretaris. In een hoofdartikel begroette Denis de Tsjechen en de Kroato-Serviërs als de toekomstige bondgenooten van Frankrijk. | |
[pagina 293]
| |
La Nation Tchèque publiceerde op 15 November 1915 een manifest van het Tsjechisch aktiekomiteit in het buitenland, dat op drastische wijze lucht gaf aan den haat van Tsjechen en Slovaken tegen de Habsburgers: Tsjechen en Slovaken, zoo luidde het, kiezen partij voor de Entente, gelooven aan haar overwinning en verwachtten daarvan hun bevrijding. In 1526 hebben de Tsjechen vrijwillig Ferdinand van Habsburg tot koning gekozen zonder afstand van hun onafhankelijkheid te doen, zij hebben hem verplicht hun grondwet en hun taal te erkennen. Het wederzijdsch bindend verdrag werd door de Habsburgers geschonden. Derhalve is het thans nietig. Van eerstaf waren de Habsburgers voornemens een einde aan de onafhankelijkheid van Bohemen te stellen en de Tsjechen, die zij met hun wilden en blinden haat vervolgd hebben, te verdrukken. Het betoog - in tegenspraak met de aangehaalde latere reden in den Weenschen Rijksraad - wijst op de diensten, door de Tsjechen in den oorlog aan de Entente beroepen. Op alle mogelijke wijzen hebben zij blijken van gloeiende sympathie voor Russen, Serviërs en hun bondgenooten gegeven. Door het lijdelijk verzet hebben zij Oostenrijk gedesorganiseerd. Door hun houding en door die der andere Slavische volkeren der monarchie zijn de Oostenrijksche legers overal (sic) verslagen en vernietigd. Indien Oostenrijk nog bestaat is het niet de schuld der Tsjechen, maar het gevolg van de hulp door Berlijn aan den zieltogenden staat verleend. Wij zullen Kramárzj en zijn vrienden niet verwijten, dat zij tijdens hun proces wegens landverraad een gansch anderen toon hebben aangeslagen dan hun volksgenooten, die in het buitenland veilig waren en de Westersche mogendheden voor hun zaak moesten winnen. Doch wij moeten even aanstippen, dat de dat de meeste Vlaamsche activisten vóór de Belgische rechtbanken nog kraniger waren, ofschoon de meerderheid van hun landgenooten vijandig of onverschillig was, terwijl het Tsjechische volk van top tot teen te gezond was om partij voor zijn verdrukkers te kiezen. De menigte, de burgerij en de ambtenaren hebben zich doorgaans in Tsjechië moediger en dapperder gedragen dan in Vlaanderen. Terwijl de Franschgezinde Gentsche professoren en heel de beambtenwereld Duitsche loyauteitsverklaringen onderteekenden om hun salaris te trekken of om in het belang van hun landgenooten het openbaar leven aan den gang te houden, weigerden zeer vele Tsjechen hun getrouwheid aan hun wettigen vorst te betuigen. De Tsjechische partijen wilden bovendien de leiders der onafhankelijkheidsbeweging in het buitenland, door de regeering van hoogverraad schuldig verklaard, niet afkeuren ondanks alle bedreigingen. Prof. H. Pirenne en de vereerders van het historisch-gewordene, waardoor aleer zij bewust waren of zich konden verzetten volkeren van verschillende afstamming in één staats- | |
[pagina 294]
| |
verband zijn gebracht, kunnen zonder van hun standpunt af te wijken, niet instemmen met het verwijt aan het Habsburgsche vorstenhuis in bovengemeld betoog: ‘De Habsburgers hebben de laatste banden, welke ons met hen verbinden, vercsheurd doordat zij onze kinders en broeders veroordeeld hebben tegen onze natuurlijke bondgenooten te strijden en doordat zij ons gedwongen hebben tegen Slavische stamverwanten te dienen’Ga naar voetnoot(14). Alle nationaliteitenstaten hebben dezelfde misdaad begaan. Onder de Entente-landen denke men slechts aan Rusland. Het betoog van het aktiekomiteit ging van Masaryk als voorzitter uit en werd ondergeteekend door J. Dürich, afgevaardigde van de agrarische partij, Dr. L. Fischer, voorzitter van de Tsjechische vereenigingen in de Vereenigde Staten, Fr. Kupka, den vermaarden schilder, als voorzitter der Tsjechische kolonie te Parijs, B. Tsjermak, voorzitter van het verbond der Tsjecho-Slovaksche vereenigingen in Rusland, A. Mamacey, voorzitter der Slavische liga in de Vereenigde Staten, J. Sykora, voorzitter van het Tsjechische komiteit te Londen, Bogdan Pavlu, bestuurder van het blad Tsjechoslovák in Petersburg, E. Voska, te New-York, Ch. Pergler, advokaat in Noord-Amerika, A. Vesely, voorzitter der sociaal-demokratische groepeering te Parijs, Fr. Daxner, secretaris der Slovaksche liga in de Vereenigde Staten en Fr. Kopecky, secretaris der Tsjechische vereeniging te Londen. Niet zonder gemengde gevoelens van angst en ergernis zullen de Oostenrijksche regeerders, die aan struisvogelspolitiek niet deden, dezen namen gelezen hebben. Een woeste haat tegen Oostenrijk en zijne vorsten, die sedert den slag bij den Witten Berg gepoogd hebben het Tsjechische volk te verduitschen na het eerst gemarteld en tot de Roomsch-katholieke kerk teruggebracht te hebben, is het kenmerk van alle geschriften door Tsjechen in den vreemde uitgegeven. Vooraan in de rij staat het boekje van Dr. Edvard Benesj, Détruiser l'Autriche-Hongrie (1916). Het is een beroep op de bondgenooten om de Donaumonarchie te verdelgen en om een Tsjecho-Slovaksche republiek te stichten, die een gemeenschappelijke grens met Joegoslavië moest hebben om het verminkt Duitsch-Oostenrijk van het verminkt Hongarije te scheiden. Door aanspraak te maken op historische, strategische en ekonomische grenzen, overal waar de ethnische het staatsgebied als machtsfactor te klein maken, komt het hierbij gesleurd nationaliteits-beginsel zeer in het gedrang. Doch wij weten thans allen, dat het slechts een oorlogsleuze was en dat het alleen toegepast werd om hier en daar een gewest of een stad af te nemen van den vijand, | |
[pagina 295]
| |
die het niet mocht inroepen, ofschoon Wilson plechtig verklaarde, dat geen volk tegen zijn zin bij een anderen staat mag ingelijfd worden. Volgens Benesj moesten de Polen met zelfbestuur genoegen nemen om Rusland te ontzien. De Fransche censuur zou overigens niet hebben gedoogd, dat Benesj van de Poolsche onafhankelijkheid repte. Dit werd eerst na den vrede van Brest-Litovsk, na Rusland's afval toegelaten. Het was voor het Tsjechische volk een ontzaglijk geluk, dat zulke hoogbegaafde, doortastende mannen als Masaryk en Benesj de onafhankelijksheidsbeweging met onwrikbare vastheid van geest doorzetten. De omstandigheden hebben, buiten kijf, den doorslag gegeven, doch de Oostenrijksche staat werd door vele invloedrijke staatslieden en groepen in de Entente-landen als een noodzakelijkheid beschouwd, in Frankrijk door de monarchisten - L'Action française herhaalde iederen dag, dat het dualistisch stelsel aan den Donau moest behouden blijven - en door de sociaaldemokraten, behalve Albert Thomas, die, in hun bladen L'Humanité, Le Journal du Peuple, Le Populaire, een gematigde politiek tegenover den Donaustaat aanprezenGa naar voetnoot(15). Ongunstig voor de Tsjechische zaak was, na de overwinning van het bolsjevisme, de uitschakeling van haar machtigste beschermer. Zonder de overredingskracht van Masaryk en Benesj en den invloed van mannen als Franklin-Bouillon, A. Tardieu, E. Fournol, A. Gauvain e.a. had een verzwakt Oostenrijk-Hongarije meer kansen gehad. Masaryk, de groote geleerde, wiens werkelijkheidszin aan de volksgedachte een stevigeren grondslag had gegeven, was in September 1914 in Italië en reisde reeds in December naar Zwitserland om met zijn uitlandige stamgenooten over den toestand te beraadslagen en om meer eenheid in het streven naar afscheiding van Oostenrijk te brengen. In Dr. Leo Sychrava, die zich daar sedert September ophield, vond hij een uitstekenden medewerker. Deze belegde te Bern op 3 Januari 1915 een vergadering van Tsjechische vereenigingen, waarvan de meeste leden arbeiders waren, en daarna een congres, dat de vestiging van een Tsjecho-Slovaksche republiek te gemoet zag (4-5 April 1915). De breuk met de Habsburgers was volkomen. De toespraken van Masaryk bij de Jan Hus-herdenking te Zürich op 4 Juli 1915 en te GenèveGa naar voetnoot(16) twee dagen nadien waren de bevestiging der | |
[pagina 296]
| |
onvereenigbaarheid der Tsjechische en Oostenrijksche gedachte. Op aandringen van het Oostenrijksch-Hongaarsch gezantschap eischte de Zwitsersche overheid, dat de Tsjechen hun voor een neutraal land al te rumoerige propaganda zouden stilleggen. De aktie werd ook gevoerd door Dr. S. Stepanek, professor aan de Tsjechische handelsakademie te Praag, en door het rijksraadslid J. Dürich, voorzitter van het genootschap voor de oprichting van Komensky-scholen in Weenen. Masaryk bleef in verbinding met Hofraad V. Olitsj, hoofd der veiligheidsafdeeling van de politie in Praag, die later werd aangehouden. Het aantal Tsjechen in alle openbare besturen was groot genoeg om overal menschen te vinden, die bereid waren voor de volkszaak alles te wagen. Masaryk ging dus naar Frankrijk, waar hij door Briand werd ontvangen en na den twist tusschen tusschen monarchisten en republikeinen beslecht te hebben naar Engeland. Eveneens voor de Tsjechische pers was Zwitserland geen uitverkoren land. De bestuurder van het blad Tsjeskoslovenská samostatnost (Tsj. Sl. onafhankelijkheid) sedert 22 Aug. 1915 te Annemasse bij Genève gedrukt, verhuisde ook naar Frnkrijk, omdat de Zwitsersche Bondsraad het hem zoo lastig maakte en de roerigste propagandisten met uitwijzing bedreigde. Zwitserland bleef niettemin de verbindingsschakel tusschen Bohemen en het Oostenrijk-vijandig buitenland. De schrandere Dr. E. Benesj, docent aan de Praagsche Universiteit, die in Augustus 1915 met zijn broeder Vojta was gevlucht, werd secretaris van het aktiekomiteit in Parijs, terwijl zijn broeder daar een pas kreeg om in Noord-Amerika propagandawerk te gaan doen. Na 15 April 1917 volgde hij Prof. Denis op als redacteur van La Nation Tchèque en was vóór de geboorte van den Tsjechischen staat reeds in feite gezant en minister van buitenlandsche zaken te zamen.
In Engeland was de bekende kunstschilder Fr. Kopecky de eerste, die tegen de Donaumonarchie ageerde. Bij het bericht der mobilisatie draalde hij niet en hij ontraadde zijnen volksgenooten den terugkeer naar het vaderland. Op 5 Augustus 1914 kwam te Londen een Czech Comitee and Legion for British Service tot stand. De Engelsche regeering liet de Tsjechen niet interneeren noch op hun goederen beslag leggen. Zij volgde in dezen dezelfde politiek als de Fransche. Vele Tsjechen staken naar Frankrijk over om dienst te nemen in het legioen, dat de genaturaliseerde Slovak Sjtefánik voornemens was in te richten. De Britten zagen niet zoo dadelijk in als de Franschen het belang der Tsjechische opstanding voor de Entente; zij kenden veel minder de Oostenrijksche toestanden en de kracht van het Tsjechisch nationaliteitsbegrip. Masaryk nam de taak op zich publiek en staatslieden in te wijden. Hij vond bij den bestuurder der afdeeling voor buitenlandsche politiek van The Times gehoor, | |
[pagina 297]
| |
bij Wickham Steed, die vóór den oorlog een boek over de Habsburgsche monarchie had geschreven. Op 2 Maart 1915 drukte het groote Engelsch blad het manifest, dat na het congres der Tsjechische kolonies te Parijs op 16 Februari 1915 was opgesteld en dat zeer Russischgezind was. Na het vertrek van Kopecky naar Parijs en van Parijs naar Amerika was Masaryk de bedrijvigste vertegenwoordiger der onafhankelijkheidsgedachte aan gene zijde van het Kanaal. Hij kwam ook in Holland, waar hij Seton-Watson, reeds vóór den oorlog den vriend van Slovaken en Joegoslaven, ontmoette. Masaryk las in Londen over de zelfstandigheid der kleine nationaliteiten en doceerde aan de Londensche universiteit, waar hij aan 't hoofd van het pas ingericht Slavisch Instituut werd gesteld. Zijn betoogen in New Europe over de noodzakelijkheid Oostenrijk-Hongarije niet alleen te verzwakken, maar volkomen te vernietigen vonden ten slotte gehoor bij de Engelsche regeering. In 1917 ging de toekomstige voorzitter der Tsjechoslovaksche republiek naar Rusland en over Siberië naar Amerika.
In het half-neutrale Amerika, waarop de Habsburgsche diplomatie geen drukking kon uitoefenen zooals op den Zwitsersche buurstaat, ontmoette de Tsjechische propaganda vele moeilijkheden bij gebrek aan belangstelling voor de daar schier onbekende Tsjechische beweging. Hoe kon de doorsneê-Noord-Amerikaan, die in zijn staatkroes zooveel millioenen Germanen, Romanen en Slaven versmolt, iets voelen voor het streven van een klein volk zonder scherp afgelijnde grenzen naar afscheiding van een ouden afgeronden staat, die een machtige ekonomische en aardrijkskundige eenheid vormde, of voor de vervanging van een wereldtaal als het Duitsch door een buiten hare enge grenzen onbekende taal, welke in de eerste helft der negentiende eeuw kultureel nagenoeg waardeloos was.
Kort na het uitbreken van den oorlog werd te New-York een komiteit voor de zelfstandigheid en de onafhankelijkheid van Bohemen samengesteld en ook in Chicago waar 153.000 uitgewekenen woonden. Daar was de propaganda zeer druk, doch in verhouding tot het groot aantal in Noord-Amerika gevestigde Tsjecho-Slovaken - een statistiek van 1917 spreekt van 1.500.000 in Europa geboren stamgenooten - was de invloed van al hun vereenigingen gering. Meer eenheid in de werking bracht het congres van Cleveland, waarop een Bohemiaan national Alliance (Tsjesky národni zdruzjeni v Americe) werd gesticht. Dadelijk werd door het verbond Poincaré's en Wilson's hulp ingeroepen om Tsjechië te bevrijden. In Pittsburg, waar de Slovaken bijzonder werkzaam waren en zij een Slovenska liga v Pitsburgu hadden, werd een overeenkomst tusschen hen en de Tsjechen gesloten, waarbij de eersten verklaarden bereid te | |
[pagina 298]
| |
wezen in eenzelfden staatsverband te treden, onder beding dat hun autonomie zou worden erkendGa naar voetnoot(17). De Amerikaansche Tsjechoslovaken waren vanzelfsprekend republikeinsch; zij voelden niets voor den Tsaar, maar veel voor de Serviërs, verzamelden geld voor het bedreigde Servië en zonden een ambulantie daarheen. Voor hun nationale doeleinden hadden zij in het voorjaar 1916 niet minder dan 900.000 dollars bijeengekregen. Na de aankomst van Masaryk ging het nog beter en vooral in 1918 stroomden de giften voor de onafhankelijkheidsbeweging toe. Na de oorlogsverklaring van Wilson traden 40.000 vrijwilligers in het Amerikaansch leger. Vroeger hadden velen bij de Canadeezen dienst genomen. Alle slagvelden van Europa werden met Tsjechisch bloed gedrenkt om de macht der Middenrijken te breken. De Amerikaansche staatslieden bleken weinig ontvankelijk voor de Tsjechische propaganda, vooraleer Masaryk door zijn groote overredingsgave President Wilson tot zijn meening overhaalde. Nadat de arbiter mundi partij had gekozen, was de verwezenlijking der Tsjechische nationale gedachte verzekerd, omdat het een Amerikaansch belang werd. De Tsjechen behoorden voortaan tot de uitverkorenen, die het zelfbeschikkingsrecht mochten inroepen, want zij waren door de overwinnaars als een bevriende natie erkend. Aanvankelijk had in Italië de Tsjechische beweging weinig vrienden, aangezien de vijandschap tegenover de Joegoslaven een hinderpaal voor een oprechte verstandhouding met de andere Slavische volkeren was. De Italianen begeerden veel meer Slavisch dan Duitsch gebied en voelden derhalve niet bijster veel voor de tot werkelijkheid brengen der Slavische idealen, welke met hun eigen imperialistische oogmerken aan de Adria onvereenigbaar zijn. Het is begrijpelijk dat het Vatikaan levendige Habsburgsche sympathieën had: het voortbestaan der Donaumonarchie was een kerkelijk belang. Ook voor de behoudsgezinden was al wat Oostenrijksch was niet uit den booze. Stilaan kwam er een zwenking in de openbare meening en in het ministerie. De tegenspoed van het leger, de toeloop van Tsjechische vrijwilligers, van welke 40.000 in het kamp van Padula in September 1917 bijeen waren, het vormen van een Tsjechisch legioen onder de leiding van Luit. Logaj, de noodwendigheid van goede betrekkingen met den toekomstigen staat, die het achterland van het te veroveren Triëst kon worden, het congres der in de Donaumonarchie verdrukte nationaliteiten te Rome op 8 April 1918 waren de etapen der uit nood geboren nieuwe Tsjechische politiek van het hulpbehoevende Italië. | |
[pagina 299]
| |
In Servië waren in den beginne de Tsjechen niet talrijk genoeg om sterke hulpbenden te vormen. Door overloopers en krijgsgevangenen nam hun aantal spoedig toe. In November 1916 streden meer dan 4.000 krijgsgevangen Tsjechen in de Servische gelederen. Doch de Oostenrijksche bezetting doofde weldra een centrum van propaganda, dat voor groote ontwikkeling niet gunstig was gelegen. In den wereldoorlog hebben de Tsjecho-Slovaken aan Servië en Italië meer diensten bewezen dan hun wederkeerig werden betoond. Bij de Serviërs was het onmacht; bij de Italianen nuchter overleg. Uit hoofde van de ethnische samenstelling van Rusland en van zijn aardrijkskundige ligging moesten de daar vertoevende Tsjecho-Slovaken zich onder vrienden voelen en dadelijk werkelijke bewijzen van hun Slavische broederschap geven. Sedert vijftig jaar was de bevrijding der Donau- en Balkanslaven met de verovering van Konstantinopel en de bezetting der Zeestraten de voornaamste drijfveer der buitenlandsche politiek van de tsaren en van hun raadgevers. De Russen wisten hoezeer Tsjechen en Joegoslaven de oogen naar Moskou richtten, waar sedert 1910 het Slavisch Genootschap aanhoudend arbeidde aan de versterking van de banden, die alle Slavische stammen ideëel vereenigen. In 1913 verscheen het eerste nummer van het tijdschrift Novoje Zveno, dat een innige verstandhouding tusschen Tsjechen en Russen nastreefde. Kramárzj en Klofátsj waren vaste medewerkers en hun namen bleven op de eerste bladzijde staan, nadat de moord op den Aartshertog en op zijn gemalin als een afweerdaad was verschoond. De Tsaar ontving op 7 Augustus 1914 de afgevaardigden der in zijn rijk verblijvende Tsjechen o.w. A. Tucek en S. Konitsjek-Horsky, die hem de aanhankelijkheid van het Tsjechische volk betuigden. Zij voelden zich genoopt hun gevoelens en hun voornemens met panrussische kleuren te versieren. Kort na het verhoor door den Tsaar verleend reisde Konitsjek naar Parijs en hij werd in Frankrijk, zooals hierboven is gezegd, de leider der anti-republikeinsche Tsjechen, die L'Indépendance Tchèque uitgaven. Het geschil tusschen monarchale en republikeinsche Tsjechen, dat hen op het congres van hunne kolonies te Parijs (28 Jan.-5 Febr. 1915) zoozeer verdeelde en dat hun positie tegenover de Fransche regeering verzwakte, werd door Masaryk bijgelegd. In het Tsarenrijk moesten de voorstanders van een demokratischen Tsjechischen staat zwijgen. De centralisatie der Tsjechische propaganda in Parijs boesemde wantrouwen in, sedert de demokratische richting de sterkste was gebleken. Voor de Russische overheid was het manifest van Grootvorst Nikolaas weinig meer dan een lokmiddel om de Slaven der Donaumonarchie te winnen. Het congres, dat het verbond der Tsjechoslovaksche vereenigingen (Svar Tsjesko-Slovanskych spolkù) in Maart 1915 te | |
[pagina 300]
| |
Moskou belegde, besliste dat tot hoofd van den nieuwen staat een koning moest gekozen worden en dat aan de keus van dezen Slavischen vorst heel de Slavische wereld en voornamelijk Rusland moest deelnemen. Op het feestmaal, dat het congres sloot, verzetten zich de Russen Aristov en Savelov tegen de oprichting van een onafhankelijken Tsjechoslovakschen staat. Indien de Tsjechen met Rusland niet wilden vereenigd worden, moesten zij alleen voor hun onafhankelijkheid vechten. Ook Groot-Servië moest bij Rusland ingelijfd. Aristov meende, dat Rusland geen voordeel had bij de oprichting van gansch zelfstandige Slavische staten. Zoo moest het verbond der Tsjechische vereenigingen vaak een politiek steunen, welke niets minder beoogde dan een min of meer bedekte naasting door Rusland. Te Moskou, Petrograd en Kiëv hielden zich Tsjechische kringen onledig met het werven van manschappen voor het Husietisch legioen (Husická druzjina), dat naast de Russische regimenten tegen hun staatsgenooten tot het einde toe vocht. Het eerste Tsjechisch bataljon werd in Augustus 1914 te Kiëv gevormd en het werd naar Galicië gezonden. Dank zij het initiatief van Generaal Dietrichs, onderchef van den staf van Generaal Brusilov, werden in 1916 maatregelen getroffen om het overloopen van Tsjechische en andere Slavische soldaten der Donaumonarchie zonder veel bezwaren mogelijk te maken. Krijgsgevangenen en overloopers versterkten lang vóór dien tijd het legioen, dat gaandeweg tot een leger aangroeide en dat, zooals is vermeld, bij Zborow in Juli 1917 den strijd ten voordeele der Russen besliste. De Oostenrijksche 19e voetvolk-divisie (35e en 75e regimenten), gaf zich daar grootendeels aan den vijand over. Hier deed zich weer de omstandigheid gelden, dat slechts een derde van de Oostenrijksche legermacht Duitsch was. Trouwhartiger bondgenooten dan deze Tsjechen had Rusland niet. Zij gaven kosteloos en vrijwijllig hun bloed, terwijl het groot Parijsch dagblad Le Temps nog in 1917 honderdvijftig duizend frank van de Russische regeering eischte om haar politiek te steunen. De Tsjechische legioensoldaten voelden weldra zoo Russisch, dat velen hun Roomsch geloof afzwoeren om tot de Russische kerk over te gaan. B.v. op den naamdag van den Tsaar (6/19 December 1916) namen 14 officieren en 1370 soldaten de orthodoxie aan. Bij het uitbreken der Russische omwenteling was de meerderheid niet meer monarchaal en zij begroette met vreugde den val van den Tsaar, vertrouwend, dat een burgerlijke regeering geen raad met de kroon van den H. Wenzel zou weten. De omverwerping van het ministerie Kerenski was een groote teleurstelling en de vrede van Brest-Litovsk ontstemde de Tsjechen in de hoogste mate, want zij waren niet vechtensmoe zooals hun Russische stamverwanten, omdat hun ideaal hun gansch wezen bezielde. Groot was de journalistieke bedrijvigheid van Bogdan | |
[pagina 301]
| |
Pavlu, gewezen redacteur van de Národni Listy, die met zijn legerafdeeling in Galicië was overgeloopen. Te Kiëv werd in 1914 het eerste Tsjechisch blad opgericht (Tsjecho slovan); een ander onder de leiding van Pavlu kwam in Juli 1915 te Petrograd uit (Tsjechoslovak). Een derde met den kenschetsenden naam Tsjesko ruskoje jedinenie (Tsjecho-russische eenheid) liet zijn eerste nummer in Juli 1915 te Kiëv van de pers komen. Behalve het verplicht panrussisch tintje was de strekking van deze bladen nagenoeg dezelfde als die van La Nation Tchèque: Het door Tsjechen bewoond gebied was niet groot genoeg voor den Tsjechischen staat. Bij de landen der Wenzelkroon (Bohemen, Moravië en Silezië) moest Slovakije komen en ook de Lausitz. Alzoo zouden meer dan zeven millioen Duitschers Tsjechische onderdanen zijn geworden. Voor hen geen zelfbeschikkingsrecht, aangezien dezen, naar de Tsjechische opvatting, van kolonisten afstammen of verduitschte Slaven zijn. Een zelfbewust volk als het Tsjechische weigert in de inkrimping van zijn vroeger taalgebied - van wat het althans als zijn vroeger taalgebied beschouwd - te berusten. Dit doen alleen Noord- en Zuid-Nederlanders. De Slavische volkeren, ook de kleinste stammen, voelen groot zooals de Romanen. Het hypernationalisme, dat wij verafschuwen, zit hen in het bloed en imperialistische bevliegingen hebben zij allen. Zij zijn te zeer bewust van de grootheid van het Slavendom en van zijn roeping om gedwee het hoofd in den schoot te leggen, wanneer historische gebeurtenissen hun zelfstandigheid hebben vernietigd of volkstakken van den hoofdstam hebben afgerukt. Het gevoel van saamhoorigheid, dat de meest uiteengevallen Slavische stammen kenmerkt, is misschien de overwegendste factor in de hedendaagsche geschiedenis geweest. Heel de Slavische wereld stond achter Servië tegenover de Habsburgers, wier erfgenaam was vermoord. Griekenland vond geen enkel bondgenoot, toen de Italiaansche vloot - ondanks het handvest van den Statenbond - Korfoe beschoot en bezette. Het philhellenisme bleek een zwakke klank zonder weergalm te wezen, terwijl het Slavisch stambewustzijn Europa in brand stakGa naar voetnoot(18). Aanhalingen uit de in Rusland gedrukte kranten zouden slechts met andere woorden en kleine bijzonderheden herhalen wat bereids in de hoofdtrekken is geschetst. Echter den ondervoorzitter van den Nationalen Raad J. Dürich, die monarchaal was, reisde naar Rusland; anderen als M.R. Sjtefánik om in voeling met de Tsjechische krijgsgevangenen te komen en om van de Tsaristische regeering te verkrijgen, dat zij hen naar Frankrijk zou zenden (Juli 1916). Het is begrijpelijk, dat de militaire overheid die beproefde soldaten noodig had en over te weinig vervoermiddelen beschikte, hier niet in toestemde. Intus- | |
[pagina 302]
| |
schen organiseerde Sjtefánik de Husietische legioenen op een steviger grondslag. Masaryk kwam eerst later aan. Hij kon geen persona grata bij den Tsaar wezen, hij die pas vóór den oorlog, in zijn standaardwerk over RuslandGa naar voetnoot(19), Nikolaas II als een dwingeland en een huichelaar had geteekend. In 1917 verkregen de Tsjechen het vrije woonrecht en werden eindelijk als leden van een bevriende natie beschouwd. Deze bevoorrechte positie was kort van duur, doordat zij zich niet bij het bolsjevisme aansloten en zijn opkomst betreurden. Na het uitbreken van de maximalistische omwenteling verklaarde Masaryk, dat de legioenen deel van het Tsjechisch leger in Frankrijk maakten en dat zij naar het westelijk front moesten gaan. Zij weigerden zich door de kommunisten te laten ontwapenen. Een deel trok einde 1917 naar Archangelsk en de bondgenooten zonden schepen om de Tsjechen naar Frankrijk te brengen en dezen hadden nog eenigermate deel aan de overwinning der Entente-legers. Het ander deel trok naar Siberië, nadat op 26 Maart 1918 te Penza een vergelijk met den Sovjet was gesloten, waardoor zij hunne wapenen mochten behouden. De legioenen, een vijftig duizend man, geleid door Sjtefánik, die tot Franschen generaal was bevorderd, trachten in den beginne neutraal te blijven tusschen de bolsjevisten en hun tegenstanders, doch moesten af en toe vechten om zich een weg tot Vladivostok te banen. Zij namen deze stad in en in Augustus 1918 was bijna gansch Siberië in de handen der Tsjechen. Volgens de bolsjevisten zouden zij op hun doortocht vele gruwelen hebben bedreven. De reactie verwijt hun gansch ten onrechte Koltsjak, volgens onwraakbare getuigen den meest gehaten man in Siberië, aan de bolsjevisten te hebben overgeleverd. Op 28 October 1918 vernam het Tsjechisch leger in het Verre Oosten de uitroeping der Tsjechoslovaksche republiek en tevens de benoeming van zijn aanvoerder tot minister van oorlog. Dat Masaryk, Benesj en Sjtefánik een helder inzicht in de politieke verhoudingen en mogelijkheden hadden, toen zij Parijs en niet Petrograd tot middelpunt der Tsjechische werking tegen Oostenrijk-Hongarije kozen, behoeft geen nadere toelichting. Parijs, als centrum van den verdelgingsoorlog tegen de Middenrijken, was de aangewezen plaats om langs diplomatischen weg de noodzakelijkheid van een Tsjechischen staat door alle bondgenooten te doen aanvaarden. In Parijs konden de vredespogingen, die de Donaumonarchie zouden gehandhaafd hebben, het doelmatigste bestreden worden. Volgens Benesj vindt men in het antwoord der Entente aan Wilson de duidelijkste sporen van het Tsjechisch verzet tegen een voor Tsjechië voorbarigen vrede. Op 20 April 1918 was de Fransche eerste minister Clemenceau het | |
[pagina 303]
| |
met Masaryk volkomen eens geworden over de grondslagen van den nieuwen staat. De Národni rada kreeg een leening van Frankrijk. Na den brief van den minister van buitenlandsche zaken S. Pichon aan den secretaris van de Národni rada E. Benesj was, ofschoon de beslissing op het slagveld nog moest vallen, de onafhankelijkheid van Tsjecho-Slovakije iets meer dan een droombeeld (29 Juni 1918). Den volgende dag overhandigde de voorzitter der Republiek Poincaré het vaandel aan het 21e bataljon jagers van het Tsjechisch leger in Frankrijk, waarvan de inrichting bij besluit van 16 December 1917 was goedgekeurd. Sedert Mei was Balfour gansch voor de zaak gewonnen en Groot-Brittannië erkende op 9 Augustus de Tsjechen als oorlogvoerende bondgenooten. Op 2 September namen de Vereenigde Staten een overeenkomstig besluit en op 9 September Japan. Italië wachtte tot den 30n October. De Národni rada van Parijs stelde zich op 26 September tot voorloopige regeering aan, liet op 14 October den bondgenooten weten, dat hij voortaan de leiding der politieke aangelegenheden der Tsjechische en Slovaksche landen op zich nam en riep op 18 October de onafhankelijkheid der natie uit. De Národni rada, met Kramárzj als voorzitter, Klofátsj en Sjvehla als ondervoorzitters en Soukup als secretaris, die in Augustus 1918 te Praag definitief was aangesteld, vergaderde op 19 October om het volk het besluit der voorloopige regeering aan te kondigen. De Donaumonarchie viel als een kaartenhuisje uiteen, toen het antwoord van Wilson op 20 October de laatste illusiën van keizer Karel in rook had doen opgaan. Graaf Andrássy, minister van buitenlandsche zaken in het ministerie door den pacifist Dr. H. Lammasch voorgezeten, zond op 28 October een nota, welke de opvatting van President Wilson in zake het zelfbeschikkingsrecht der volkeren van de Donaumonarchie aanvaardde. Niets verzette zich meer tegen de wettelijkheid van het voorzitterschap van Prof. Masaryk, den vogelvrij verklaarde; Dr. K. Kramárzj, de ter dood veroordeelde, werd eerste minister der Tsjechoslovaksche Republiek, die te Praag op 28 October 1918 werd uitgeroepen. Slovaksche afgevaardigden kwamen den 30n October te Turtsjiansky sv. Martin en verklaarden, ondanks de aanwezigheid van Magyaarsche officieren en ambtenaars in de stad, dat het Slovaksche volk wenschte bij den Tsjechischen staat ingelijfd te worden. Dit was het logisch gevolg der vergadering van 1 Mei 1918 te Liptovj sv. Mikulásj, waar Dr. Sjrobár, die door de Magyaarsche overheid toen werd ingerekend, de nationale eenheid van Tsjechen en Slovaken plechtig had verkondigd. Noch Pelcl, de historicus, die in 1790 twijfelde of er over vijftig jaar nog Tsjechen zouden zijn, noch Dobrovsky, de grondlegger der Slavistiek, die in 1810 de Tsjechische zaak verloren achtte, noch J. Jungmann, de vernieuwer van het Tsjechisch, | |
[pagina 304]
| |
die in 1828 schreef: ons is het droevig lot beschoren, getuigen te wezen van de volkomen vernietiging onzer moedertaal, hebben de heerlijke toekomst van hun volk vermoed, maar Polacky, die reeds in 1848 naar Rusland uitzag en zijn schoonzoon Rieger, die in 1869 aan de Fransche regeering een memorandum zond, waarin er spraak was van de hulp van het Tsjechische volk aan Frankrijk in geval van oorlog met Duitschland. Om zich los van Oostenrijk te maken hebben de Tsjechen geen schroomvalligheid gekend. Leeken noch geestelijken - onder dezen, vooraan, de premonstratenser Zahradnik, voelden zich door hun eed van trouw an den keizer gebonden. Zij zetten hun vrijheid en hun leven op het spel om hun ideaal te bereiken, het ideaal van elk volk, dat zijn kultureele zelfstandigheid wil behouden. Durf en offervaardigheid straalden uit al hun daden. Zonder het verraad der Tsjechische regimenten zou Maarschalk Potiorek geen tegenslag in Servië hebben gehad, zou Przemysl niet zijn gevallen, zou Rusland reeds in 1915 zijn verslagen. Toen Roemenië overrompeld lag, toen de bolsjevisten den strijd opgaven, bleven de Tsjechen pal en zij sarden nog meer dan vroeger de Oostenrijksche regeering. Noch de Polen, noch de Roetenen, noch de Slovenen, noch de Kroaten, noch de Roemeensche noch de Italiaansche onderdanen van keizer Karel hebben in de eerste plaats de Donaumonarchie ten val gebracht, maar de Tsjechen. Grillparzer was een ziener, toen hij in het midden der vorige eeuw schreef, dat het voor Oostenrijk een ongeluk was Tsjechen als onderdanen te hebben. Doch de schuld lag bij de Habsburgers en niet bij de Tsjechen, maar dit zegt de schrijver van Ottokar nietGa naar voetnoot(20). Dr. G. Schamelhout. |
|