ik heb onderschept, hoe je toen in de knel zat. Meer: ik stel zelfs op prijs, de pogingen die je in het werk hebt gesteld, om me de leugenachtigheid te verbergen, - of althans te verbloemen, - van je verzinsels...
Toen het verhaal betreffende Cagliostro had aanleiding gegeven tot zulke hilariteit, dat de echo van dat geschater er zelfs onwelvoeglijk door werd, viel me eerst óp, hoe beminnelijk je hals is, wanneer je je voorover buigt en je gelaaat schuil gaat achter je opgeheven handen...
Was dit eerste bezoek al niet stichtend voor beiden? Ik was er immers al dadelijk van overtuigd dat jij, instinktmatig, de kwetsbare plek had aangevoeld, en dáár nog wel, waar ik mijn armuur het sterkst waande...
Mijn liefde ten overstaan van die arglistigheid: Sint-Joris tegen den draak? Je bleeft me, op de eenige vraag die ik je stelde, dat antwoord schuldig waar ik kontrool op had. En waaruit ik zelf dan mijn toekomst zou hebben afgeleid.
Wat je strategisch niet met verbluffing wist te bereiken, zou je beproeven te bekomen met de evokatieve kracht van in verteedering gedrenkte woorden. Maar die verrassing heb je me gerezerveerd voor een later onderhoud...
Ik heb je betaald voor die eerste audiëntie. Ook je blik gaf me te kennen, dat je niet de dupe was, van dit financieel en psykologisch bedrog. Financieel bedrog: want niet geëvenredigd aan je verdienste. Psykologisch bedrog: want ik vergoedde je immers enkel voor het genot dat de liefde, in dit stadium van verwachtingen, met zich brengt en niet voor de woorden, waarmee het je doorgaans lukte, anderen te paaien...
Met mijn toekomst was ik maar ingenomen in zooverre ik me inbeelden kon, dat jij er een rol in zoudt spelen. Ik had me in jou verliefd. Toch verontrustte je bijzijn mijn gemoed. Ik verlangde naar je bijzijn en ik duchtte het. Naar je bijzijn verlangde ik, omdat het strijd veroorzaakte en mijn wezen, in strijd, volkomener zich zelf is. Ik duchtte je bijzijn, omdat ik den tegenstand geleidelijk bezwijken zag onder den drang van mijn verweer en mijn aanval, en daar met dien tegenstand, ook eindigen zou, de strijd: doel van mijn leven. Niet met het bezit van wat men begeert hangt het opperste genot saam; enkel met de begeerte, den strijd welke voorafgaat aan dat bezit, - de overwinning of de nederlaag.
Nu ben ik er tevreden over, dat jij je waardigheid onberispelijk wist óp te houden tegenover mijn onbezonnen gedrag. Niet om jou, om me zelve; er werd aldus voorkomen, een zich nog dwazer aanstellen van mijnentwege. Het was zóó reeds voldoende ongerijmd...
Ik bood je liefde aan, jij me leugens. Zoo onderstelde ik. Vergeef me: ik wist toen niet beter. Je loogt niet om me te bedriegen, maar uit noodzaak. Ook de liefde blaakte jouw hart.