Vlaamsche Arbeid. Jaargang 13(1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 425] [p. 425] De lange Omvaart AAN lager wal vol avarij is de tocht van droomgaljoenen in zilvervaart nabij. Waar de woeker is van wier staat diep stroomin een seinpost op de pier. Wij gleden uit een donker binnendok de bruggeslagboom viel op snel verkeer menigten op beide kaden staan vervreemd, ze vriendverwant en ver in 't firmament peilt niemand zijn ster. Wij varen uit. Eens was in 't land het geweld van wilde watersnood klokkeklagen overdood de golfslag, dijkendoorbraak, overspoelde vlakte lichtingen en dorpen nieteling was de mens lotsonderworpen. De laatste reddingboot is in bars barenslaan vrakkig vergaan. Maar toen keerde 't schiksel dat der dingen loop bestiert de teistering tot zegen. De vloed week en ieder stroombed werd een dal doortand met pezig gewas en rilde loveren weldadig regende horen van overvloed hemelval midden zonnetoveren. De wereld die lijdzaam verging in nood had stuwing van kracht en wasdom in haar schoot oogsten overrijp deden de grauwe grond verblonden de aardeling een gift godgezonden. O het wonder in de groei van kiem tot vrucht als winterwaden het zaad koesteren dat openspat in een lavendelnacht doorheen de goede gang der getijden. Teelbodem ingesneeuwd, lentebotten zonbezoend, zomerzwaar gedijen en dan de mannelike macht van de maaier die aanschrijdt om het Eden oermenselik in deemoed te betreden en mannakorrels gaart voor avendlike dis. Zeisenzang wees het hooglied van machtigen en geringen in het nuttigen van de blonde broodbeet zal algoedheid onstpringen. Als valavend van opaalheuvelen glijdt. omvat de leest van het zomerlief, zoen haar perzikwang slinger saam saranbande rond de vreugdevuren niets kan de vrucht uit 's Heren gaard verzuren. [pagina 426] [p. 426] Zomerlike gaven goudgraan uit het kaf gelezen en ontschorst door mannenarm gedorst saamgebundeld in de heilige haven om scheep te gaan overzee de pletting tot gedegen brodenwonder tegemoet bij het maal der wijzen. Zo mijn diepst betrachten geteeld in doorweende noodnachten. Boetedoening heeft het koud gestaald. Toen heeft mijn lijdelijk gepeins zich uitgedeind in reine ring lichtberg midden nevelen van vertwijfeling feedoordwaald. Vruchtenvracht van messidorgetijden is op onze boot geladen die ontankerd van de ree de stroom klieft waar wij beddinggravers waren. De beiaard twijnt zijn breiwerk van kristallijn. Roeiers stroomop stroomaf fluks en refluks riemslag regelmaat bolle bries. Adieu avendlik genot van serenaden aan bebloemd balkon de gangway is gehaald koude kwetsuur is het snijpunt van herinneringen gezanten uit een droomdomein bannelingen kerkervér vlotbrug op neer zotte zwemmer die bodem peilt en als hij uitproest aan het oppervlak aquaria meebrengt in zijn ogen. Nagedachtenis filmiek aldoor sneller ach, wie filtert de zee in een druppelteller? Onze boot is bont bemand we hervinden onszelf veel-een maar alle bindt een wil: de zeerob die pruimt, een neuzelende nurse de speeltafelavonturier alle werden vol eenvoud tussendekpassagier de man van het roer, de man van 't kompas wij alle hebben 't land aan 't vasteland, wij minnen de zotte zee en haar barenboezem, maar vooral oh, de maalstroom, de maalstroom [pagina 427] [p. 427] die voert ons ver van waan en droom want diep en ondoorgrondelik ligt in ons een vergezicht bedolven in de diepste wezenschicht dit op te graven als projektiebeeld voor het uitzicht der dingen adelt ons alle mijn broederen, tot zonnezendelingen. Eerst tot de handen hol en garstig zijn zult gij Uw akkergrond bewerken vele roven de bloeiselen, die verwelken bij hun tast maar zij die derven, de sterken treden dubbelrijk an 's levens dis te gast als de tijd van volle wasdom is gekomen. Dan kan de zon triomfant weerkaatsen in de mistige meersen der melaatsen Lazaruswindselen worden in de wind een feestbanier en welig is het spel van blonde dieren in de zon. Verlading van alle ilusies kostbare snuisterij BREEKBAAR maar tohu-bohu en gedrang top bottom alles andersom maak schoonschip van stuur tot bakboordzij rrrrrrrrrrrrrrrrrrrr katrol. All hands on deck. Sireensis haal de meertouwen. Vertrek. Aan wal wuiven treurweduwen weemoedvrouwen Voor wij zeeziek zieltogen in veilige kajuiten bloeit ons wezen duizendvormig in de vruchtenlading naar buiten. Onze boot is broos en bewogen door het klein buttercream-machien uit de pralerige konfektvitrien onze boot van wiegewagen zal naar de Levant ons dragen. De wilde giertij aan wal is kalm klimaat op zee in haar mantelplooien neemt de zee ons mee. Matrozenzang op de kale kade. Vogue la galère. Valt aan de kim de laatste dijk een simoen zet aan uit de 4 windstreken tegelijk uit koers geslagen [pagina 428] [p. 428] de wind heeft een kwade hoest en de golfslag stuwt onze notedop als een kermisschommel. Rrrrrrrrrommel. Het vat geeft wat het inheeft laat ons dyonisies braken menu à rebours. Mesjogge matrozen whiskywoest kapot kompas. Zal de paketboot vrakkig landen? Wij alle zijn zeilers naar een overzij. Nachtelik trilt de zee fosforessens en hemelen ronden hun gewelf tot mysterienmantel voor de moedermaagd in schaduwschemer lichtomtogen voor ons opgedaagd. Behoed ons heer van S.O.S. en 't gebed der schipbreukelingen de laatste strohalm en 't verzuipen als een hond stort een ster in onze dode lamp. Als de loods lam ligt en bezopen als een zwijn de machien ontvricht en als men drijft op Gods genade stijg in de mast ten uitkijk treed vol koenheid in de wagenis. Hij die zich offert zal de redder zijn. Hij wende oostelik de steven daar is bereikt de kaap de goede hoop van zijn leven. Dan stilt de storm en de vloed wordt één lispeling die de invaart van het heilrijk zacht voorzegt en de nachtnimbus om de maan zet zich uit in alle sferen tot morgenrood. Uit het slib van de laaglanden zijn rilde rozelaars ontbloeid de stroom draagt bloembergen op de boord en vruchtbaar ligt de wereld als een moederflank. Hij die over toog de Hellespont aanschouwt volheerlik het wonder van de fonograaf bij de kannibalen. In aller wezen ondergrond is de tocht in 't belofteland uitgemond en uit de loden stroom van leed de Styx onder ongerepte hemelen van onyx barsten overstelpend springaders van leven open. Mei-Juni, 1922. Victor J. Brunclair. Vorige Volgende