Vlaamsche Arbeid. Jaargang 13
(1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Nachtromance.
VEREENZAAMD onder sterrenlicht
sluipt zwerver door den middernacht.
de knaap valt uit zijn droom en lacht,
de maan verhakkelt zijn gezicht.
De zottin weent met open haar
aan 't venster, dat getralied staart.
Den vijver langs in stille vaart
verliefden gaan zeer wonderbaar.
De moordnaar smoort in wijn zijn hart.
Doodsangst heeft zieken aangeraakt.
De nonne bidt gewond en naakt
voor 't kruis des Heilands en zijn smart.
De moeder in haar slaap zacht zingt.
Het kind tuurt naar het nachtravijn
met oogen, die slechts waarheid zijn.
In 't hoerenhuis gelach verklinkt.
Bij smoutlicht diep in 't keldergat
de doode schrijft met witte hand
een grijnzend zwijgen op den wand.
De slaper fluistert immer wat.
| |
Muziek in Mirabell.
EEN bergbron zingt. De wolken staan
in 't klare blauw, als witte kruinen.
Bedachtzaam stille menschen gaan
des avonds door de koude tuinen.
Het oude marmer is gegrauwd.
Een vogeltrein schuift in het wijde.
Een faun met doode oogen schouwt
naar schimmen, die in 't duister glijden.
| |
[pagina 358]
| |
Het loof valt uit den rooden boom,
waait binnen door de open ramen.
Een vuurschijn scheurt den kamerdoom
en teekent bange spokennamen.
Een vreemdeling treedt door de poort.
Een hond stormt door vervallen hallen.
De dienstmaagd dooft een lamp, - gaat voort.
Het oor hoort 's nachts sonaten schallen.
| |
De profundis.
ER is een stoppelveld, waarin een zwarte regen valt.
Er is een bruine boom, die eenzaam ruizelt.
Er is een fluisterwind, die leege hutten omwaait.
Hoe treurig deze avond.
Het dorpje voorbij
sprokkelt het zachte weeskind nog karige aren bijeen.
Hare oogen grazen rond en gouden in de deemstering
en haar schoot wacht den hemelschen bruidegom.
Bij de thuisreis
vonden de herders het zoete lijf
verrot in 't doornenbosch.
Een schaduw ben ik van verre donkere dorpen.
Gods zwijgen
dronk ik uit de bronnen des wouds.
Op mijne slapen treedt killig metaal.
Spinnen zoeken mijn hart.
Er is een licht, dat in mijn mond uitdooft.
's Nachts zag ik mij op eene heide,
stijf van onraad en 't stof der sterren.
In 't hazelaarshout
klonken weder kristallen englen.
Vertaling van A.W. Grauls. |
|