Vlaamsche Arbeid. Jaargang 13
(1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Waikiki.
LAUWE geuren als een zucht uit wingerden gestegen
drijven door het duisterblauw.
Ergens langs de stille wegen
krijt een enkakeli hoog en rauw
en rijt de nacht van een.
Donkre vormen scheemren; matte baren sluipen om me heen
en rekken zich en stijgen
en dan weer nijgen;
en nieuwe sterren branden in de oude hemelstee
boven de Hawaianzee.
En ik gedenk, vergeet, aanroep, vergeet,
en peins opnieuw aan 't oude lied,
'n sprookjeslied van ijdelheid en leed
van twee die minden of - minden niet;
van één wiens wilde hart zoo koortsig heeft geslaan
een hele tijd reeds aan een ander oceaan.
| |
Tover.
IN 't donker kermt de luide zee
en de aarde nu, waar alle onheil loert
is diep ontroerd.
O nu te weten dat je slaapt in vree!
Weg van alle gewoel en koorts, alleen
op een gedachte daarheen
te vlieden waar je rust
in een koele kamer en door de nacht gesust,
half naar voor, ademend stil,
- een blanke arm - en om je hoofd wat haargeril.
Je schoonheid, je macht, je tover
lijk heuvels op het middaguur of zon op lover,
heersen rustend over aarde en lucht.
Boven 't donkre, blanke duister zweeft in stil gerucht
de wijding door de macht terwijl de winden
| |
[pagina 292]
| |
reuzelen om het huis van de beminde.
Heel de lange bange nacht
houden de heuvels en waters en bomen de wacht
en maken van dauw en bloemen de baan
waar jij in morgentooi zult gaan.
Traag wijkt het duister van je stee
en stil en vreemd en wondermooi je dut.
Een heilige vreugde is over de aarde geschud,
een heilige rilling vaart door de zee.
Vert. Amaat Burssens. |
|