Vlaamsche Arbeid. Jaargang 13
(1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |
Ie Tooneel.
Arjaan:
Waar mag, verdomd, die jongen blijven nestlen,
zoo laat? Tien uur... Wat ging hij nog naar 't veld
nu alles rust en 't volk z'n deure grendelt?
Begga:
Ik sprak hem van den knecht, uw eigen aanwinst,
die, zoo hij zegt, als waker dienst wil doen
en leven met de ratten op den akker,
wanneer 'n bed hem hier toch werd geboôn....
Selm is gaan kijken of die gekke kerel
geen onraad voor ons is. 't Belangloos aanbod
kan u bedriegen.... Selm beviel het niet.
Arjaan:
Dat zal wat wezen! - Als hij 't werken weigert
met leege beurs en dito maag, wat geeft het?
Wat zou 'k er bij verliezen? Toch geen penning.
En werkt hij... des te beter... 't Batig saldo
komt uwen bruidschat, meisje, wel te sta.
Begga:
M'n bruidschat, lieve Heer, wat onnut is 't!
Arjaan:
'n Mensch in 't leven - luister naar m'n woorden -
kan elke vreugde en elk geluk verruimen
op mate van 't vermogen dat hij heeft
of gaart bij 't wroeten met vereelte handen
of krijgt... door macht....
Begga:
Dat ‘macht’ klinkt wel heel mooi.
Arjaan:
Zoo heb ik eens gehoord, dat zeker heerschap
in twist lag met 'n buur voor weinig zaaks.
Hij wilde 'n schove zwaar-bevruchte rogge
| |
[pagina 171]
| |
van 't buurmansveld... voor de eene of de andre rede.
De buur, die weigert.... 't Was misschien z'n recht wel...
maar, kijk, daar keert zoowaar de koppige eischer,
gewapend met 'n vork.... De buur springt op
en dekt met heel z'n romp de dikke schove....
Wat denkt ge, dat die vork-man toen wel deed?
Hij stak de schoof - natuurlijk mét den buurman -
ondanks 't verzet op een en 't zelfde wapen,
door hem gekozen voor dit moeilijk pleit....
Begga:
't Is aaklig....
Arjaan:
Ja, dat zeggen alle vrouwen.
Ik vind het flink, al snijdt zoo'n tuig wel diep.
Maar zoo kordaat z'n eigen zaakjes reeglen,
dat is, verdomd, toch wel bewondrenswaard!
Begga:
Bewondrenswaard!... Een moord bewondrenswaard!
Rilt dan in u geen enkle vezel, vader,
wanneer ge zooiets dierlijks overdenkt,
of keurt ge 't goed?... Zeg, vader, keurt ge 't goed?
Dat kan niet!... Nee... Dat kan niet! Keurt ge 't goed?
Arjaan:
Kalm, jong'. Ge zijt toch zeker niet bezeten
om zoo te huilen voor 't onnoozel woord
waarmee 'k mijn oordeel vel? De wereld is
niet zóó verdeeld dat elk hetzelfde meekrijgt.
Met eigen hand hoeft men z'n grond te bouwen
en grenzen uit te slaan..., ten spijt van al
wat op die grenzen in den weg staat.
Begga:
Laster!
Wat eerlijk wordt gewonnen, kan gedijen,
maar zóó als gij meent is het onrecht.
Arjaan:
Wat is onrecht?
Moest ik, gebogen, in een duistre hoek,
m'n schamelheid verbergen en niet pogen
m'n eigen dak te hijschen waar elkeen
het hooger ziet dan alles wat daarrond ligt
in armoe of niet-durven of niet-kunnen?
Begga:
Nee....
| |
[pagina 172]
| |
Arjaan:
Zwijg! Ik wroet om macht en doe geen onrecht
omdat mijn ploeg door alle voren snijdt.
De menschen hier begrijpen dat het moet zijn.
Zij zwijgen.... 't Is noodzaaklijk. Dat is 't leven!
Begga:
De menschen zwijgen.... Wat vermag de kudde
wanneer 'n wolf z'n scherpgetanden muil
tot bijten en verslinden opent?
Arjaan:
Gekheid!
Begga:
De menschen zwijgen..., uiterlijk berustend,
maar, vader, vreest ge niet dat, innerlijk,
het vuur steeds opjaagt en, misschien reeds morgen,
u brandmerkt voor uw schuld?...
Arjaan:
Waar is die schuld?
Begga:
Een lieve doode moet ik treuren....
Arjaan:
Hoor maar!
Begga:
Zij heeft geleden.... Is dàt soms geen schuld
die u moet drukken?... O, zij kon vergeven.
Te mild van hart was moeder..., maar het wee,
dat andren goed kan maken, bleef hier stom
en voer tot grover hoogmoed, tot versteening
van 't laatst gevoelen....
Arjaan:
Zwijg, of 'k blijf niet kalm!
Begga:
Sinds langen tijd is 't koud hier en de dagen
gaan traagzaam voort en elke dag is lood
dat neerdwingt en zich stapelt, altijd zwaarder.
Arjaan:
Ga steewaarts, als m'n huis u niet bevalt!
Ga steewaarts, als het leven hier te ruw is,
te ruw voor de eedle dochter van Arjaan!
Maar 'k zweer het: Zoo die gril u mocht bekoren,
dan zet ge geenen voet meer op den drempel.
'k Onterf u, ik vervloek u zoo ge 't durft!
| |
[pagina 173]
| |
Begga:
'k Zal zwijgen... maar als 't kruis mij ooit doet vallen,
dan, vader, zult ge rouwen om uw doen!
Mij wordt het leven niets....
Arjaan:
Dat moet gij weten!
Begga:
Ik draag al wat ik dragen kan....
Arjaan:
Bij God!
Geen heilige bleef kalm bij zulk gebazel!
Wat doet de boer met een weerspannig paard?
Wat doet hij? Vloek!... M'n zweepe!
(Hij rukt z'n zweep van den muur en treft Begga, die neergevallen is.)
Begga:
Moeder!... Moeder!...
(Plots vliegt de buitendeur open en Selm struikelt binnen, 'n brandende lantaarn in de hand.)
| |
IIe Tooneel.
Selm:
Ter hulp!
Begga:
O, moeder....
Arjaan:
He?
Selm:
Daar ligt 'n doode
te midden van ons veld!
Arjaan:
Wat?... Wat?... 'n Doode?
Begga:
Ach, wat 'n pijn....
Arjaan:
Zeg, Selm, geen zotternij!
Is 't waarheid, ja of nee? Ligt daar 'n doode?
Wat moet die daar? - Waarom? - Maar spreek dan toch!
Selm:
Ik was naar 't veld gegaan....
| |
[pagina 174]
| |
Arjaan:
Vooruit ermee! Wat dan?
Wat verder?
Selm:
'k Struikel.... 'k Draai m'n licht wat hooger
en... God almachtig... 'k zie 't nog vóór m'n oogen:
Daar lag, met peers gelaat en strakken blik,
een lijk....
Arjaan:
En dan?
Selm:
'k Ben weggeloopen, vader,
half gek van 't schrikken....
Begga:
Lust ge wat te drinken?
Arjaan:
Ga naar uw bed, gij!
Begga:
'k Durf niet.
Arjaan:
Naar uw bedde!
(tot Selm)
En werd er niets van eigen veld gestolen?Ja, kijk me zoo niet aan en antwoord?
Werd ons geen tarwe of veldalaam gestolen?
Of zaagt ge niemand vluchten?
Selm:
'k Weet van niets,
dan dat die oogen mij zoo scherp begluurden
in 't vale licht....
Arjaan:
Vooruit, en wijs de plaats.
Wat, duivels! Schrik in boerenlijven, jongen?
'k Moet zien, of niets op 't erf gestolen werd.
(Arjaan en Selm af.)
| |
IIIe Tooneel.
Begga:
Ik durf niet weg.... 't Is alles toch zoo vreemd hier....
zoo duisterzwaar.... Wat zal de morgen brengen?
Ik hoor de stilte suizen in m'n ooren
en 't tikken van den klokkeslinger gaat
| |
[pagina 175]
| |
eentonig voort... en hakt m'n angstgepeins
in zooveel duistre vragen die mij voeren
naar verren einder van verborgen dingen....
| |
IVe Tooneel.(De Gekke Gast duwt de deur op 'n kier en wringt zich door de nauwe opening. Hij is in habiet.)
De Gekke Gast:
Verschoon mij, eedle jonkver, zoo ik u,
in 't stil boudoir, onaangemeld en dartel,
durf storen....
Begga:
God!... Dat is... Gij zijt de knecht...
De knecht die gisteravond....
De Gekke Gast:
Bah.... Waar ben ik?...
Die stem roept tot de werklijkheid mij weer....
Ik dacht reeds dat 'n zeker viezig geurtje
van stalmest - 't is bepaald geen fijn parfum -
m'n neushol kriewlen kwam....
(Begga wil wegvluchten. De Gekke Gast weerhoudt haar en dwingt haar neer op 'n stoel.)
De Gekke Gast:
Een oogenblik.
Ga zitten, meid, en plaag u toch niet langer
met schrik of wat uw hartjë ook beroert....
M'n kostumeering schijnt u te verrassen?
't Is mooi niet? En 'n snit, zoo puur van lijn....
't Zit mij aan 't lijf gelijk 'n mensch-geweten....
Ik kom zoo juist terug uit eene stad,
waar felle vreugd mij even op kon houden....
tot mijne taak.... Pardon, dat wordt te droog
voor vrouwenoor- en hart.
Om kort te wezen,
'k verdoolde. En m'n ster wou me geleiden
naar 't veilig oord waar ik u wedervind.
Begga:
Wie zijt ge dan, die in de stad uw vreugde
en, na de stad, uw ruste herwaarts zoekt?
Gij zijt geen knecht....
De Gekke Gast:
Heel juist, m'n lieve meisje.
M'n naam doet niets terzake in ons geval;
dus vraag er mij niet om....
| |
[pagina 176]
| |
Maar nu wij beiden
zoo knusjes saamzijn, wil ik even bladen
in 't boekje dat m'n notareeks bevat....
Nóg tusschen haakjes.... Vraag niet wie m'n vader
of wie m'n moeder was.... Dan blijf ik stom.
Begga:
Kent gij uw ouders niet?
De Gekke Gast:
Nee, meisje. 'k Denk wel
dat ik, als boorling, snel te vinden werd gelegd.
Begga:
Och arme....
De Gekke Gast:
Dank. Dat woord verkwikt m'n knoken.
- 'k Bedoel m'n hart of iets dat daarop lijkt. -
Dus, ouderloos en zonder educatie
en met 'n vloek - dat wist ik - op m'n schouders,
begon ik 't werk dat mij beschoren was....
De luiers die m'n schaamle naaktheid dekten,
bevatten, naast 'n droeve profecij,
'n wapenmerk dat duidde op edel afkomst....
Begga:
Een edelman?...
De Gekke Gast:
M'n ootmoed knielt in 't stof.
Zoo nam ik op m'n wapen en m'n noodlot
en toen begon de lange lange reis....
Begga:
Wenscht u geen eten, heer?
De Gekke Gast:
Ik dank u, meisje.
Ik ben niet voedseldicht.... 't Is lastig, hahaha.
Nu krijgt ge, na m'n korte ontstaansbewijzen,
de kern van m'n verhaal, het eenig doel
dat mij hierheen voert met m'n moede leden....
Gij zijt heel jong....
Begga:
Ach, heer....
De Gekke Gast:
....en wat de menschen
gewoonlijk noemen ‘schoon’....
| |
[pagina 177]
| |
Begga:
Wat wilt ge toch?
De Gekke Gast:
Ik heb geen ouderdom.... Uw vader, kind,
heeft me geschat op meer dan duizend jaar,
maar 't is 'n leuke gast.... Ik ken z'n nummer
en 'k mag soms wel 'n guitig, gekkend woord.
Dat streelt mij... na de wilde en eeuwge zaken
die drijven m'n gebeent naar Zuid en Noord....
Maar vloek op hen, die mij zoo vaak vervloeken!
Verschooning, meid.... Het is mij heusch ontsnapt.
Gij weet niet wat mij steeds den grijns doet voeren
op 't snuffelend gelaat, noch wat mij brengt
naar 't zoeken van de vreugd die 'k steeds moet derven;
de menschelike vreugd.... Ik meen: gevoel.....
Begga:
'k Begrijp u niet.... Uw woorden doen mij schrikken.
De Gekke Gast:
Niet noodig, kind. Nog ben ik tam en stil.
Wat buiten u en mij ligt wil 'k vergeten
omdat de rust hier huist... de goede rust.
Begga:
Ge schijnt wel moe....
De Gekke Gast:
Eenvoudig klinkt uw taal, kind....
Gij zijt het eerste licht dat mij bereikt
sinds ik gedaante kreeg en rondzwierf om
te zoeken wat de menschen vrede noemen.
Begga:
Hebt ge geen dorst?
De Gekke Gast:
Nooit.
Begga:
Nooit?
De Gekke Gast:
't Is nutloos vragen.
De vrouwen zijn, sinds Eva, nieuwsbelust
en weten graag van alles en nog meer.
O, 'k weet wel, 't komt onnoozel van hun lippen
gelijk den kus bij 't eerste rendez-vous.
Begga:
Waarom die kus?
| |
[pagina 178]
| |
De Gekke Gast:
Ja... vraag het aan den mulders
of brouwersgast van 't dorp.... Die weet het wel.
Begga:
Ik ga met niemand om....
De Gekke Gast:
'n Jong begijntje?
Hebt ge ook 'n psalmboek en 'n kapelien?
Begga:
Gij spot....
De Gekke Gast:
Waarom niet?
Begga:
....wijl ge niet beseft
hoe loom de dagen drukken, als geen zon
ooit schijnen komt....
De Gekke Gast:
Dat klinkt zoo hulploos, meid?
Begga:
M'n vader...
De Gekke Gast:
......is 'n rijke boer met nukken,
ik weet het, en uw broeder is zijn zoon. -
Dus staat ge alleen.....
Begga:
Hoe kunt gij 't alles weten?
De Gekke Gast:
'k Begrijp.... En kan geen enkle kerel hier
u vuist en hart bedeelen?
Begga:
Niemand.... Niemand!
De Gekke Gast:
Kieskeurig juffertje met boerenmuts,
wat loopt ge triestig en verloren rond!
Kon ik u helpen, 'k deed het....
Begga:
'k Hoor gerucht.
(Zij gaat luisteren aan de deur.)
't Is niets....
Een half uur vroeger en ge zaagt
het juffertje ten gronde, lijk 'n lam
en zweepslag, vloek en zweepslag voor het beest
dat krijschen mocht en zich niet redden kon....
| |
[pagina 179]
| |
De Gekke Gast:
Wie sloeg u?
Begga:
Hij die andren heeft geslagen,
die moeder dood kreeg en slechts leven wil
waar meesterschap z'n laagheid kan bedekken....
De Gekke Gast:
Hoho!...
Begga:
'k Ben moe... 'k ben toch zoo eindloos moe....
De Gekke Gast:
Ervaring! Bij m'n zeis! Waar zijn uw grenzen?
Een nieuw kapittel voor het zware boek
dat, nauw begonnen, reeds te lijvig wordt....
Nu wil ik niets beginnen, meid, maar later
zal 'k wis iets voor u doen.... Dus, blijf geduldig.
| |
Ve Tooneel.(De Schoolmeester sluipt binnen.)
De Schoolmeester:
Ik groet u, Begga.... He... wat wil die man daar?...
De Gekke Gast:
Wat komt dit stil paar sokken hier verrichten?
Begga:
De meester....
De Gekke Gast:
Zoo? Is dat het knappe cijfer?
De Schoolmeester:
Ontgoocheling kan wreed zijn voor 'n hart.
Een andere verovert wat ik dacht
mijn eigendom.
De Gekke Gast:
Ik heb het niet geschonden,
o meester-met-een-hart. Blijf maar gerust.
M'n toon gaat vaak crescendo.... Ook van avond
bracht ons gesprek - het was slechts een gesprek -
mij boven 't medium....
Ik heb met u,
op raad van boer Arjaan, een vraag te ontwarren.
De Schoolmeester:
Is 't waar, m'n lieve Begga?
| |
[pagina 180]
| |
De Gekke Gast:
Zeg maar ja.
De man is nog bedwelmd door z'n vermoeden.
Schenk hem wat lindenthee of koude melk,
dan wordt hij kalmer.
Begga:
Wilt ge drinken, meester?
De Schoolmeester:
Nee, dank u..., dank u....
De Gekke Gast:
'k Bid u, zet u neer.
Verzamel al uw wetenschap, heer boekworm;
uw kennis, uw ervaring, uw practijk,
de volle dosis van uw hersenvulsel
en leg drie rimpels in 't geleerde voorhoofd;
frons nu de wenkbrauw boven 't peilend oog;
uw lippen saam....
De Schoolmeester:
Wat wilt ge toch?
Begga:
Wat wil hij?
De Gekke Gast:
Zoo is de spanning goed. De les beginne.
De boer heeft me gezegd, dat ieder mensch
moet kunnen cijfren....
Begga:
Spreekt ge van m'n vader?
De Gekke Gast:
'k Spreek van ‘de boer’. Dat is toch wel 'n mensch?
Dus, ieder mensch moét kunnen cijfren. Mooi zoo.
'n Mensch die 't kan, zàl cijfren. 't Is noodzaaklijk.
Hij telt de knoopen van z'n vest en later
de vesten in z'n kast; nog later telt hij
de kasten in z'n huis; daarna dan telt hij
zijn huizen op zijn land....
De Schoolmeester:
Niet slecht gevonden....
De Gekke Gast:
Bezitten en bezitting grooter maken
is, zegt de boer, geluk. Zoo is 't bewezen
dat ieder mensch 't geluk in cijfers oplost.
Wat is dus 't best: De cijfers of 't geluk?
| |
[pagina 181]
| |
De Schoolmeester:
Wat zal ik zeggen?... Begga... 'k ben zoo dorstig....
Begga:
Wat wilt ge?
De Gekke Gast:
Geef hem liefst een glaasje wijn.
Hij is z'n stemming kwijt!
De Schoolmeester:
Wat zal ik zeggen?
Uw vraag past minder bij m'n daaglijksch werk.
Ik leer de dorpsjeugd... maar m'n schaamle studie
hield zich nooit bezig met zoo'n raadsels, heer...
Wat is van cijfers of geluk het beste....
Ik meen dat... als, bij voorbeeld, een verloofde
zijn meisje vragen moest naar haren bruidschat,
hij toch geen afbreuk deed aan haar geluk....
De Gekke gast
(tot Begga):
Zeg, is 't u duidlijk?
Begga:
Ja, maar 'k laat hem komen.
Als dàt moet liefde heeten....
De Gekke Gast:
Meester, hoor eens!
Ge hebt haar wat doen schrikken. 't Is wel jammer.
Ik acht uw kans verkeken.... 't Is wel jammer.
De Schoolmeester:
'k Bedoelde 't eerlijk....
De Gekke Gast:
Eerlijk is elastisch.
'n Minnaar heeft twee harten, volgens 't weer.
Is 't zonneschijn, dan gespt hij vaak een zwaard om;
als 't regent smelt hij als de mulle sneeuw.
De Schoolmeester:
Is dat voor mij?
De Gekke Gast:
Het is 'n klein presentje.
Steek dat op zak.... Eens zal 'k u nog ontmoeten
en zal de ontmoeting niet zoo hoflijk zijn!
De Schoolmeester:
Wat meent gij?
| |
[pagina 182]
| |
De Gekke Gast:
Ha! Gij spreekt van liefde en bruidschat!
Gij stelt geluk en cijfers naast elkaar!
Wat moet ik, stumperd, bij den mensch ervaren?
Steeds ikzucht, ikzucht, grijpensgrage klauwen!
Genoeg daarvan! O.... meelij moest gij hebben,
gij die getuige zijt, zoolang reeds, van het leed
dat deze vrouwe zwijgend moet verkroppen....
Begga:
Hij voelt het niet....
De Schoolmeester:
Wat voel ik niet?
De Gekke Gast:
Gij aast
op honig uit een rijken korf en krophalst....
Eén ons latijn in honderd ponden vet....
Is 't niet genoeg om eene bruid te winnen?
De Schoolmeester:
Dat gaat te ver.... 't Geduld heeft grenzen....
De Gekke Gast:
Zeker.
Blijf zitten. Nog is 't lesje niet voleind!
Die vrouw hier....
Begga:
Laat hem heengaan... o, ik bid u...
De Gekke Gast:
Die vrouw hier kan nooit de uwe worden, meester!
De Schoolmeester:
Wat zegt ge? Begga?...
De Gekke Gast:
Ik verklaar het u.
De Schoolmeester:
Waarom zou zij de mijn niet worden?
De Gekke Gast:
Lafaard!
Wat huichelt nog uw wezen, wijl ge voelt
dat al m'n woorden priemen in den waanzin
die u omkleedt....
Begga:
Geen woord meer. Ik zal spreken.
Nooit zal 'k één greintje liefde kunnen voeden
voor wie mij niet wil helpen om mijzelf.
| |
[pagina 183]
| |
Te lang reeds mis ik steun, waar alle ruwheid
en bruut geweld mij kwetsen in dit huis.
Ik zag u nooit, toen mijne moeder leefde...
maar toen die arme dood was, kwam de zwerm
van geldbeluste minnaars zich ontfermen,
kwansuis om mij.. Het gold den lieven bruidschat.
De Schoolmeester:
Ik protesteer....
Begga:
De zelfde maat past u!
De Gekke Gast:
Hoe, zwijgt gij, cijfermeester!
De Schoolmeester:
Ploert!
De Gekke Gast:
Kollega!
De Schoolmeester:
Dat zet ge mij betaald!
De Gekke Gast:
Zoodra ge wilt....
Maar ruim u weg... en spoedig, zoo ge niet
een handschroef rond uw nek wilt voelen.
De Schoolmeester:
Begga?...
De Gekke Gast:
Goê rust en meditatie....
De Schoolmeester:
Wacht tot morgen!
(De Schoolmeester af.)
| |
VIe Tooneel.
Begga:
O, dank voor dezen dienst... 't Is de eerste maal
dat ik gesteund word.
De Gekke Gast:
't Is wellicht de laatste.
Begga:
Wat meent ge?
| |
[pagina 184]
| |
De Gekke Gast:
Ja.... M'n arbeid roept me weer
naar 't volle leven, her- en derwaarts, eeuwig....
Nu schijnt het of ik rust, maar in de wereld
vaart steeds m'n geest.... Dat kunt gij niet begrijpen.
Begga:
Nee, ik begrijp niet, maar ik dank u, dank u
voor 't goede dat ge deed....
De Gekke Gast:
In koud bedenken.
Gevoel zal ik nooit hebben. 'k Redeneer,
maak weefsels van m'n logica en vind
veel waarheid in het net van m'n gedachte.
De bloeiend-ranke lente heeft gesproken....
Tevreden is de maaiensmoede man.
Begga:
Wat klinkt dat treurig?
De Gekke Gast:
Treurig? Bij m'n zeis!
Wat klinkt het treurig in 'n holle ton
als drinkebroer vergeefs naar laafnis zoekt.
Begga:
Uw leed en 't mijne vormen ééne schaduw,
maar toch ontwaarde ik, dank aan u, wat licht
van blijen morgen.... O, ge kunt niet weten
hoe goed het is, zich niet alleen te voelen
en recht te gaan langs hobbeligen weg....
(knielend)
Zie.... Stil is de avond.... Stil zijn m'n gepeinzen....
'k Zou willen schreien....
De Gekke Gast:
Ja, dat moet wel goed zijn;
Ik kan het niet. 'k Ben als 'n doode krater,
waarin, heel zwart, de dorre diepte gaapt.
Begga:
Ge wordt zoo somber....
De Gekke Gast:
Als een knekelhuis!
O, zaagt ge wat in 't binnenst van m'n schedel
aan 't wentlen is.... ge zoudt van schrik bezwijmen!
Wat zijt ge, poppenspel, een ledig ding,
en toch zijn al die poppen personaadjes....
He.... Blauwbaard! Vreet uw vijfde of zesde vrouw!
| |
[pagina 185]
| |
Hier! Hansworst! Sla uw knuppel op dien suffert
en schreeuw, met dom gelaat, de dolste klucht!
Kom! Vischwijf! Dikgebuikt en rad van tonge....
Doe lachen, schreien, gieren, huilen....
Begga:
Nee!!!
Niet verder... 'k smeek u... 'k voel m'n bloed verkillen....
De Gekke Gast:
Ja.... Gij zijt goed... en daarom zal ik zwijgen.
Begga:
Wees stil en laat om ons die stilte blijven.
De Gekke Gast:
Wees stil... Tik-tak... die klok is mijn vriendin.
Het koppelteeken tusschen mij en 't leven,
maar niemand kent haar taal....
Begga:
Ik voel geluk,
voor 't eerst sinds vele jaren.
De Gekke Gast:
Dank die klok!
Zij is 't die 't uur moet slaan van eindlijk rijzen
voor u die veel geleden hebt, doch niet
voor hen die cijfren....
'k Hoor uw vader komen.
Z'n stap klinkt dof en wattig in den nacht.
Begga:
Ga liever heen.
De Gekke Gast:
Onnoodig.
Begga:
'k Vrees z'n woede.
De Gekke Gast:
't Bekoom hem goed.
| |
VIIe Tooneel.(Arjaan en Selm.)
Arjaan:
Verdomd! Wat wil die vent?
Selm:
Wie is dat?
| |
[pagina 186]
| |
Arjaan:
'n Rabauw met saterstreken?
Die nachtelijke herrie neemt geen eind.
Een doode, buiten; hier 'n onbekende
die pinkoogt in het lamplicht.... Zeg eens, heerschap,
wat gaf dit needrig huis de hoogë eer
van uw bezoek?... Was uw koetsier bedronken
of dacht ge, bij afwezigheid der kat,
het beste brokje der schapraai te stelen?
De Gekke Gast:
Zwijg....
Selm:
Heer! Wat moois! Straks gaat-ie nog bevelen!
De Gekke Gast:
Zwijg....
Begga:
'k Ben zoo bang....
Arjaan:
Wie zou mij hier doen zwijgen?
Maar... zie ik goed? Dat is, zoowaar, de knecht!
Zeg, man-van-werk en sterke-zonder-voedsel,
hebt gij 'n wandlaar uitgeschud om 't kleed
dat als 'n vlagge rond uw kastje fladdert?
Daar is de deur.... Ik lust geen graten, hoor.
al dekt haar ook 'n rijkgevoederd plunje!
Daar is de....
De Gekke Gast:
Zwijg, vermeetle gekke boer!
Selm:
Haal ik den hond?
Begga:
Nee! Selm!
De Gekke Gast:
Gaat zitten!... Zitten!!
Ik duld geen woord, geen zucht, zoolang ik spreek.
Gij, boer, zult mij het beste brokje schenken
uit uw schapraai.
Arjaan:
Verdomd!
De Gekke Gast:
Gij zult het, boer!
Ik zei u gister: Af en toe wat praten.
| |
[pagina 187]
| |
Nu is mijn tijd van praten, denk ik, daar.
Ik ben geen knecht; gij allen zijt mijn knechten!
Selm:
Haal ik den hond?
De Gekke Gast:
Die steek ik in m'n zak.
Waar ik gebied, daar moet uw mond verstommen,
al was hij vol van ongesproken haat
of vreugde of leed of welgedijd fortuintje. -
In mijn paleis staan alle deuren open,
te binnenwaart.... Naar buiten keert niet één!
Mijn rijkdom is gemeten aan ùw zwakheid;
Gij leeft op aard, mijn rijk is onderaardsch
en nooit ontvolkt. Mijn leuze blijft: Gelijkheid.
De dikste boer staat even laag als hij
die, schraalhans, steeds z'n ribbekast beduimelt.
De nar is koning en de koning nar
en beider huid - al wordt ook de een gebalsemd -
acht ik gelijk voor 't zoolleêr van m'n schoen.
Selm:
Ik haal den hond!
De Gekke Gast:
Ja, haal en vreet hem op, man!
Gij zanikt als een troostelooze weduw
die zucht om al 't blanketsel dat vergeefs
haar fletse grauwe wangen opkalfatert,
wanneer zij, in 'n crisis van verdriet,
den buurman haar beminlijkheden uitstalt!
Arjaan:
Ga slapen, Begga!
De Gekke Gast:
Wacht nog even, boer.
Het voorwerp van m'n pogen moet verbeiden
dit oogenblik dat gij mij familjaar
den arm neemt en me noemt: ‘geachte schoonzoon’.
Arjaan:
Wat wenscht ge dan? Ik weet niet wat me klein maakt
voor u... maar 'k ben toch in m'n recht, als hoofd
van eigen huis, u klaar bescheid te vragen?
Ge biedt u eerst als knecht aan en bespreekt,
op willig-kalmen toon, uw needrig' eischen...
Ja.... 'k ging akkoord met u... doch, dat ge thans,
gelijk 'n losgebroken stier, mij aanvalt,...
verdomd! hoe rijm ik dàt te saam? 't Is gek!
| |
[pagina 188]
| |
En toch... uw fraaie kleeding... uw manieren,
hoe zonderling ze ook wezen, stemmen mij
tot denken en bewegen 't koppig kanten
van de eerste ontdekking naar 'n milder doen.
Begga:
Ach, laat hem gaan. Hij heeft niets kwaads bedreven....
(De Gekke Gast
(tot Arjaan):
Verstandge taal, boer. 'k Louter uw gedachte
en, onbewust, wordt gij 'n goeie vriend!
Arjaan:
Hebt ge veel geld?
De Gekke Gast:
Hm, hm...
Arjaan:
Ik màg dit vragen.
'k Ben heereboer en vader....
De Gekke Gast:
Wat is geld?
Bedoelt ge zoo een aantal ronde schijven,
waarop 'n beeltnis met latijnsche spreuk?
En gij, die op de markt 'n koe, 'n ezel,
naar hun gewicht keurt, schat uw evenmensch
naar het gewicht dat hij aan schijven meebrengt?
Dat noem ik onrecht, diefstal.... Gij moest hangen!
'k Bedank voor de eer van zoo'n beluste schoonvaâr!
Arjaan:
Kom, kom....
De Gekke Gast:
Wat larve zijt gij, duizendpootig
uit modderigen grond gekropen!... Denk eens,
wat wellust zou 't niet zijn, zond ik die larve
met flinken schop naar hel en eeuwigheid,
gelijk die korendief van gister avond!
Arjaan:
Wat korendief? Die man door ons gevonden
op eigen veld?
Begga:
Wat angst beklemt me nu?...
Arjaan.
Die dief?...
| |
[pagina 189]
| |
Selm:
Die dief?... Wat wil hij daarmee zeggen?
Sloegt gij hem neer?
De Gekke Gast:
Ik heb hem doodgebliksemd.
(Selm loopt naar de deur.)
(Begga loopt hem achterna, roepend:)
Wij zijn gevloekt.... Selm! Selm!!...
(Selm rukt de deur open. - Juist op dit oogenblik treden vier mannen voorbij, dragend op 'n berrie, en onder 'n laken, den doode.)
De Gekke Gast:
Daar is hij juist....
Selm
(roepend):
Ei! Zet eens neer!... De moordnaar is gevonden!
| |
VIIIe Tooneel.(De Man-der-Wet treedt binnen.)
De Man-der-Wet:
Wat zegt ge?...
Een drager
('t hoofd binnen stekend):
Toch?... Waarachtig?
(Begga is naar 'n zijdeur geloopen, doch blijft er luisterend staan, door angst overweldigd.)
De Gekke Gast
(tot den Man-der-Wet):
Onbeleefdrik!
Begin met groeten, eer ge verder sammelt!
De Man-der-Wet:
Wat zegt ge?...
Selm:
't Is 'n gek ofwel 'n duivel,
die tot op 't laatste spotten blijft en dol
z'n hoogmoed bot viert....
De Gekke Gast:
'k Wensch u goeden nacht, heer!
Onnoodig is 't te spreken met veel pathos.
Ik heb dien man - toen hij nog ‘man’ kon heeten -
gemetamorfozeerd in eene mummie.
De Man-der-Wet:
Den moordenaar past vooreerst rouwmoedig zwijgen.
| |
[pagina 190]
| |
Selm:
Wat rouw gevoelt zoo'n schurk wel?
De Man-der-Wet:
Nu geen woord meer.
Ik sta hier in 't besef van al m'n plicht
en duld geen knipoog waar die hooge plicht
mij noopt tot handlen, streng maar ook rechtvaardig.
De Gekke Gast:
Ik kon op 't zelfde thema ook borduren
Ons beider plicht vormt evenwijdge lijnen,
met dit verschil, dat gij 'n figurant zijt;
Ik speel de hoofdrol, streng maar ook rechtvaardig.
Arjaan:
Wat muil!
De Gekke Gast:
Eén enkle maal toch, waarde Wetsman,
ter wille van 'n gril, zal ik gedoogen
dat gij de rollen keert. Dus, gij de hoofdrol
en ik 't ootmoedig werktuig....
Selm:
In den leiband!!
De Man-der-Wet:
Genoeg! Bekent gij uwen manslag, kerel?
De Gekke Gast:
Ja, hoogeerwaarde..., maar dat ‘kerel’ klinkt niet
op hoogeerwaarde lippen in uw ambt.
De Man-der-Wet:
Uw schuld staat vast. 'k Neem u, in naam der Wet,
gevangen en gebied u mij te volgen.
De Gekke Gast:
Te voet?
De Man-der-Wet:
Te voet.
Arjaan:
Wat muil! Wat duivelsmuil!
De Gekke Gast:
Dat is weer onrecht.... 'k Ben toch de gelijke
van gindsche mummie? En die wordt gedragen....
Maar kom..., 'n wandling in den koelen nacht,
in stijf gezelschap, stijft ook m'n ervaring
en drijft meteen m'n studie hooger op.
| |
[pagina 191]
| |
De Man-der-Wet:
Dragers, voort!
De Gekke Gast
(tot Begga):
Tot weerziens, liefste meisje.
Het zou te fel mij spijten, moest ik thans,
bij 't afscheid, niet 'n souvenir u schenken...
'n Nuttig ding... voor wie slechts tellen kan...
(Hij geeft haar 'n zandlooper.)
Steek dat op zak... en is het ding ooit ledig,
dan wacht ik u in m'n beloofd paleis....
(Begga neemt werktuigelijk aan.)
De Gekke Gast:
Tot weerziens!
Selm:
Schoft! Breek snel uw maagre knoken!
Begga
(spontaan):
Och arme....
De Gekke Gast
(tot den Man-der-Wet):
Voort! Want licht kon rheumatiek
uw hoogeerwaarde beenen komen plagen,
indien ge kou vat in dit vunzig hol....
De Man-der-Wet:
En route!...
De Gekke Gast:
't Wordt heel plechtig en ontroerend.
Uw arm, m'nheer.... en speelt u soms ook whist?...
(De dragers gaan verder. - De Gekke Gast en de Mander-Wet volgen.)
| |
IXe Tooneel.
Selm
(met de lantaarn aan de deur gaand.)
Daar gaat hij... Die verwenschte rare vlegel...
Het spijt me dubbel dat ik niet den hond
de slippen van z'n jasje deed verkorten....
Arjaan
(tot Begga):
Wat gaf hij u?
Selm:
't Is vast 'n helletuig.
Begga
(in 'n climax van angst):
Ik weet het niet.... Kunt gij die woorden lezen,
gegrift in 't glas?
| |
[pagina 192]
| |
Arjaan:
Dat is weer kostertaal....
Wacht even....
Selm:
Zie.... Dat staat soms op de graven,
gebeiteld in 't arduin.... Ik lees het wel....
‘Hodie mihi...’ en... ‘Cras tibi...’, 'k weet het!
De kistenmaker heeft mij 't eens gezegd...
‘Ik heden, morgen gij’, bedoelt het.... Vat gij?
Begga:
'n Doodenspreuk...
Arjaan
(gedempt):
Verdomd! 'n Doodenspreuk....
Begga:
Ach, moeder! Moeder!... Red mij uit m'n onrust....
Is hij de Gast dien 'k reeds zoolang verbeid?
Mij draait het hoofd, als dronk ik gif of gal...
Eens moest hij komen, 'k wist het....
Arjaan:
Wat vertelt zij?...
Selm:
'k Versta 't niet....
Begga:
....maar ik wist noch dag noch uur.
Is hij de Gast?... Hij spreekt van z'n paleis...
en vrede bracht hij, waar ik naast hem was.
Hij is het, ja..... Geen meisje van te lande
had ooit zoo'n prins te volgen en te minnen.
Arjaan:
Kom jong', ga naar uw bed....
Begga:
Ik durf niet.
Hij zal nog komen dezen nacht....
Arjaan:
Ga slapen;
de rust zal u wel sussen.
Selm:
Begga, kom....
Begga:
Nee... 'k durf niet... Laat mij hem verwachten, menschen.
Leg vuur aan, want het is zoo koud in huis...
| |
[pagina 193]
| |
Gaat beiden weg nu.... O.... daar is de boer weer,
de boer met koffers goud.... Zijt gij een vader?
Nee, 't kan niet, want uw vingers staan te krom....
Arjaan:
Ga slapen....
Begga:
Waar is z'n geschenk?... Is 't ledig?
Nog niet.... Wat duurt het lang!...
Arjaan:
Ga slapen, zeg ik!
Wat heks bezwoer haar?
Selm:
't Lijkt wel zinloos praten.
Kom, Begga... 'k leid u op de trap...
Begga:
Wie zijt gij?
De knecht moet zwijgen, als ik hem gebied.
Gij draagt m'n sleep, wanneer ik hem zal huwen....
maar leer eerst zingen met een open hart....
Arjaan:
Verdomd! Trek haar naar boven als het moet.
Wat doen we morgen, na zoo'n nacht, op 't veld,
met slaaprige oogen en 'n zwakken arm?
Ga naar uw bed... Bij God! Wat is zij bleek...
Gaat ook die slag mij kraken? Al m'n hoop
van mooglijk stijgen in de wereld.... Selm, ga weg
en neem haar mee.... Hier hebt ge de lantaarn.
Begga:
Ben ik nu schoon genoeg.... Wat zegt ge, nar?
Wijs m'n vertrek... en, moest de prins mij roepen,
ik ben bereid... Wees vriendlijk en beleefd
en spreek niet van onze armoe.... Och... hij kent ze!
Leg nog wat klatergoud rondom uw halsboord,
geachte meester-van-ceremonie.... Tot morgen...
Tot morgen.... Licht me voor, heer maarschalk...
't Is grappig in zoo'n oud vermolmd kasteel....
(Begga en Selm af, langs 'n zijdeur.)
| |
Xe Tooneel.
Arjaan
(grendelt de buitendeur, neemt de lamp van de tafel en gaat naar eene zijdeur. - Somber zegt hij:)
Wat zou m'n jarenlange wroeten baten
als zij moest heengaan....
| |
[pagina 194]
| |
(Vat den zandlooper en smijt hem in den haard aan stukken.)
Dat vervloekte tuig
in gruis, daar vóór m'n voet....
Wie tart mij
als ik den slagboom van m'n wil verhef?
Geen duizend gekken met hun holle stem
verschrikken mijn gedachten in m'n leven....
verschrikken mijn gdachten in m'n leven....
......
De nacht is kort... en morgen rijst de zon...
Dan zal ik kalmer voortgaan.... Morgen... morgen....
Af.
DOEK.
(Slot volgt.) Anton Van de Velde. |
|