Vlaamsche Arbeid. Jaargang 13
(1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
KroniekenKunst.Memlinc.Ga naar voetnoot(1)MEMLINC was niet de arme doolaard der legende die voor de donkere poort van het Sint-Jans-hospitaal te Brugge om een onderkomen kwam vragen. De historie heeft hem ons doen zien als een rijk man, een artiste à la mode, die te midden van een talrijke groep leerlingen werkte, door de europeesche aristocratie van zijn tijd gezocht werd en zijn portretten en godsdienstige tafereelen duur liet betalen. Komt hij van Memelinc in Hollandt of van Mömling bij Mainz? Wij weten het niet. Wat wij weten is dat hij in Keulen woonde en al de gebouwen er had geschetst om ze zoo trouw mogelijk op de Rijve van St. Ursula te schilderen. Bij Rogier Van der Weyden te Brussel werkte van 1443 tot 1448 een zekere Hayne, Jone peintre, waar Fierens-Gevaert Hans Memlinc heeft van gemaakt. Bij Van der Weyden kreeg hij zin voor waarheid en de gave om innerlijk leed en lichamelijk lijden weer te geven, de groote vaardigheid ook om goddelijke en menschelijke figuren in een mooi décor te plaatsen. Brussel was toen een kunstcentrum waar Italiaansche, Duitsche, Portugeesche, Vlaamsche schilders rond Van der Weyden bewogen. Hoe is Memlinc te Brugge geraakt? Wij weten enkel dat hij er was in 1468. Heerlijke stad! In de haven de hooggebouwde schepen van de Rijve van Ste-Ursula, schitterend gekleed scheepsvolk. De wijnvaten worden gelost met de groote kraan die wij zien achter het Mystiek huwelijk der H. Catherina. De kooplui rijden aan op hunnen paarden door de poorten der stad zooals de koningen op de Aanbidding der Wijzen. Twee honderd duizend inwoners. Rijkdom, weelde, de praal van het Burgondische hof, de feesten bij het huwelijk van Karel de Stoute met Margaretha van York. Bloemen, fonteinen van wijn, tapijten aan de gevels, tornooien en stoeten. Memlinc trouwt met Anna van Valkenaere; in 1480 is hij een van de rijkste burgers der stad. Hij sterft op 9 Oogst 1494 en wordt begraven op het kerkhof van St. Gilles. Slechts vijftien werken kunnen met zekerheid gedateerd worden. Wij bezitten geen enkel echt portret van den schilder. Memlinc door hemzelf uit de National Gallery is een werk van Dirk Bouts. Het muzeum van Antwerpen bezit zijn oudste schilderij: de beeltenis van Nicola di Sforzore Spinelli, florentijnsch graveur, met een van zijn muntstukken in de hand en achter hem een zuidersche groei van struiken en palmen. Het is reeds een meesterstuk. Tusschen de | |
[pagina 152]
| |
oudste werken moet ook gerekend worden het triptiek der familie Donne (Chatsworth). John Donne was een engelschman die met zijn vrouw en zijn dochter naar Brugge was gereisd om de huwelijksfeesten van Margaretha van York bij te wonen. Het diptiek van Jean du Celier uit het Louvre is meer werk van een miniaturist. De Passie van Turijn laat ons de verbeeldingskracht en het lyrisch gevoel van Memlinc begrijpen. Hier vinden wij ook sporen van den invloed der tooneelspelen op de schilderkunst. De gebeurtenissen uit den lijdensweg zijn voorgesteld als een mysteriespel. Het oeuvre van Memlinc laat zich nochtans niet verdeelen in oud en jong werk. Er is bij hem geen evolutie waar te nemen. Hij is altijd zichzelf gelijk gebleven, ietwat verouderd en nog steeds in de middeleeuwen levend op een oogenblik dat in Italië de schilders moderne wegen opgingen. In zijne voorstellingen van de madonna vinden wij twee manieren: die van Martinus van Nieuwenhoven te Brugge of die van Jacques Floreins uit het Louvre en die der madonna's uit Weenen en de Uffizi. De eene sober, eenvoudig en vroom, de andere overladen met het overwegend belang van het décor. Memlinc ontleent veel aan zijn voorgangers: de spiegel b.v. naast het raam bij de Madonna van Nieuwenhoven zagen we reeds bij de Arnolfini van Jan Van Eyck. Andere bijkomstigheden neemt hij van Hubert Van Eyck en Rogier Van der Weyden over. In dien zin kunnen de Aanbidding der Wijzen van Memlinc met het Triptiek der Koningen van Van der Weyden vergeleken worden. De gelijkenis is treffend. Heel vindingrijk blijkt Memlinc niet geweest te zijn, maar door de teederheid en de waarde der behandelde gelaten zou hij zijn meester verre ovetreffen. In zijn heiligen, in zijn heilige vrouwen vooral, is Memlinc op zijn best. Zij werden zoo scherp gekarakteriseerd dat men er portretten heef meenen in terug te vinden. Zoo de H. Barbara uit het Mystiek huwelijk zou Margaretha van York wezen, de H. Catherina zou Marie van Burgondië voorstellen en de drie heerschappen in rijke kleedij die bij de onthoofding van Johannes op het zijluik aanwezig zijn, zouden Karel de Stoute, Hubert en Jan van Eyck verbeelden. Wat er ook van zij, de gelaten van de H. Catherina en van de H. Barbara maken Memlinc tot een eenigen schilder van de vrouwelijke schoonheid in de XVe eeuw. In de Rijve van Ste-Ursula wordt Memlinc de nauwgezette verluchter van de Gulden Legende, zooals die het verhaal geeft van de wondere heilige en hare 11.000 gezellinnen. Georges Huisman noemt dit werk een ‘maagdelijke symfonie’. Het is geen tocht naar het martelaarschap, maar de ontscheping van een zwerm kostschooljuffertjes die met vacantie naar huis komen. Wanneer zij moedig de lange baan opgaan van Bazel naar Rome schorten zij haar rokjes op en bestijgen een voor een of in groepjes den kronkelenden bergweg. Buiten de donateurs die in de grootere composities voorkomen heeft Memlinc een groot getal afzonderlijke portretten geschilderd. | |
[pagina 153]
| |
Waarschijnlijk hebben vele van die portretten deel uitgemaakt van diptieken als dat van Martinus van Nieuwenhoven. Zij zijn vol waarheid, soms wel geïdealiseerd, maar zonder eenige wijziging in de houding, in de gelaatstrekken van de modellen. Zijn mannen zijn doorgaans levendiger dan zijn vrouwen. Het Laatste oordeel van Dantzig wordt door Georges Huisman niet meer aan Memlinc toegeschreven, wanneer Fierens-Gevaert in Les primitifs flamands het nog stellig voor een Memlinc houdt. Uit het werkhuis van den schilder en niet van zijne hand zijn onder meer de Madonna met het kindje Jesus en drie musiceerende Engelen uit de verzameling Bethune van Aalst, de Afdeeling van het Kruis uit het St. Jans Hospitaal van Brugge en de Marteling van St. Sebastiaan uit het Brusselsch muzeum. In dit laatste werk vindt Huisman wel de techniek van den meester, maar niets van zijn bevallige harmonie. Een geheel verkeerd aan Memlinc toegeschreven werk is het stuk uit het Antwerpsch Muzeum: Christus en de Musiceerende Engelen. Georges Huisman schijnt hier wel gelijk te hebben. Nergens vindt men bij Memlinc de goud-fond waarop de figuren zich afteekenen, de wolken ook liggen niet in zijn werkwijze. De Christus-figuur doet misschien nog wel aan Memlinc denken, maar de engelen gelijken meer op die van Hubert van Eyck uit de Turijnsche Uren of die van Dirk Bouts uit de Kroning van Maria te Weenen. Memlinc is geen oorspronkelijke figuur. Het type zijner madonna's ontstond onder invloed der gebroeders van Eyck en der duitsche primitieven. Aan Van der Weyden ontleent hij zijn rustige landschappen, zijn sierlijke middeleeuwsche steden, de composities ook van een Geboorte, een Aanbidding, een Besnijdenis, een Kruisiging, een Kruisafdoening, een Verrijzenis. Zelfs kleinigheden en gebreken werden klakkeloos overgenomen, zooals de te korte beenen van zijn Christuslijken, de harmonieuse plooitjes der kleeren, de waarachtige tranen der madonna's. Hij onderging ook invloed van Dirk Bouts, vooral bij de portretten en van den verluchter Simon Marmion, die hem de miniatuurschildering leerde. Memlinc mag ook geen groot mystiek schilder genoemd worden. Hij blijft te nuchter van geest tot in de meest tragische tafereelen uit het leven van Christus of Maria. Uit zijn werk spreekt slechts de dagelijksche devotie van een oprecht geloovige. De maat, de bevalligheid, een groote handigheid waren zijn deel. Hij wist zijn kleine liefelijke, lachende en mooi gekleede heiligen zoo sierlijk bij elkaar te brengen op het perspectief van een gothische stad of een lentelandschap. De wereld waarop zijn figuren zich afteekenen heeft iets van die beminnelijke teederheid die een zieke man aan het uitzicht der dingen geeft wanneer hij na langen tijd herstellend weer voor 't eerst bij het open raam mag zitten en droomen. P.B. | |
[pagina 154]
| |
Muziek.Overzicht.Bouwgrond.UIT de persoonlike herinneringen van Gabriel Fauré over het Niedermeyer instituut, waar hij opgeleid werd, knippen we het volgende, dat ons een biezondere wenk schijnt te geven: ‘Un point capital dans l'organisation de l'Ecole, c'est que, sous le régime de l'internat, l'enseignement des humanités y était donné de pair avec l'enseignement de la musique.’ We geloven hier een verklaring gevonden te hebben voor de achterlikheid onzer Vlaamse school: absolute eenzijdigheid in de opleiding onzer komponisten. Hoevelen onder hen zijn er bekwaam om een degelike verhandeling over esthetiek te schrijven? (Lode Ontrop is zowat de enige die hier uitzondering maakt). Resultaat: een school zonder esthetiek, een school zonder princiepes, een school die haar eigen bestaan niet formuleren kan, die zich vastklampen moet aan een intuitief gevoelde tradietie, en die in die tradietie stikt! Schuld hieraan heeft grotendeels de geest die de leiding van ons Conservatorium beheerst: klein-burgerlike eenzijdigheid. Programma en lesuren zijn er rechtstreeks op gericht alle neven-ontwikkeling te beletten. Een leerling die het Conservatorium normaal doorlopen wil, moet er op 14-jarigen ouderdom van afzien de kursussen van andere gestichten te volgen. Dat is dus de intellektuele bagage waarmee het zijn ‘eerste prijzen’ het artistieke leven inzendt. Zelf voegt het er niets aan toe. Wel bestaat er een uitgebreide bibliotheek, die, zegt men, zelf tamelik up to date is, maar, die is natuurlik niet toegankelik voor de leerlingen. Parade is iets waarmee men in ons Conservatorium gaarne zichzelf en anderen zand in de ogen strooit. Zijn de fameuze ‘Concours’ iets anders dan parade? Resultaat, kwintessense en samenvatting van zulk systeem kunnen ze niets anders zijn dan akrobatie-exhibitions. De leerling levert er zijn techniek, zijn vingervaardigheid, maar zijn realisatievermogen, zijn fakulteit om een werk te begrijpen en uit het dode teken te reconstrueren blijven er op 't achterplan, omdat zijn prestatie gedurende zowat een jaar tijds met het oog op de gebeurtenis door de leraar gemouleerd, gekneed en herkneed is. De innerlike psyché van de konkurent is een zaak waar men zich niet om bekommert, en die men gemakkelikeidshalve, met het oog op het eind-resultaat, herleidt tot een wassen fonograafplaat waarin de leeraar het juiste aantal voorgeschreven trillingen stift. Heel het streven van ons Conservatorium hoorden we een professor in een klavierklas resumeren: ‘Als ge hier niet komt om er (= de muziek) uw brood mee te verdienen, sta dan uw plaats af aan een die dit wel van plan is’. Zijn brood verdienen! 't Is een noodzakelikheid, en we zijn ver van te beweren dat een musicus uit idealisme moet verhongeren. Maar | |
[pagina 155]
| |
de trekorgelvent, die zijn gezanik van de een herberg in de andere sleept, verdient zijn brood ook! Als een Conservatorium niets meer opleveren kan dan gestyleerde orgelventen in zwarte jas, is zijn kulturele rol nul. En zo is de toestand. Waar zijn ze, die eerste prijzen, die er jaarliks met tientallen uitkomen? Ze worden opgeslorpt door 't muzikale leven, trachten een ogenblik in 't centrum van het lustig wiel, dat ons Fox-Trott-wereldje is, te geraken, maar worden weggeslingerd, naar de randkussens toe, waar niets meer leeft, waar niemand ze nog opmerkt en het enige wat nog aan hun enkel-optreden herinnert is het lokbord achter hun venster (voorzien van het belastingszegel): Leçons de piano par professeur diplômé. - Prix modérés’... Zalige broodwinning! Programma en lessenrooster van ons Conservatorium dienen herzien te worden. De lucht wat opgeklaard. Wat minder klatergoud en wat meer degelik onderricht. Op 't ogenblik is 't een karikatuur van wat het wezen moest. Een gebreveteerde fabriek van opera- en nachtbarorkesten. | |
Brussel: Eerste uitvoering van: Valse (poème corégraphique). Ravel.De uitvoering van dit coregrafies poema (volkskoncerten) heeft in de hoofdstad heel wat diskussie uitgelokt. Voor hen, die in Ravel niets erkennen willen dan de gerafineerde mozaieklegger van ‘Ma Mère l'Oie’, was dit kernachtig oeuvre een desillusie, natuurlik; voor wie echter de waarde van Ravel als kunstenaar erkent, zonder met zijn over-sensuele, naar dekadens leidende tendens mee te gaan, deed Ravel zich hier heel sympathiek voor. De Valse is wat ze zijn moet: een uitgangspunt van plastiese dynamiek. Ze bevat rhytmen en kontrasten, die de fortuin van een danser uitmaken moeten. Stevig en toch zwierig, kort en afwisselend van lijn doet ze enigszins denken aan Chabrier's España, doortrokken van de geest der Wienerwalz à la Strauss. | |
Oude koormuziek.Een kongres voor gregoriaans gezang en kerkelike kunst, had plaats te Parijs op 8 December - paralleel met illustrerende uitvoeringen in verschillende kerken. Een heel interessante tak der muziekgeschiedenis, van aktuele waarde, waaraan bij ons op 't ogenblik weinig belang gehecht wordt. Op dit terrein ware nochtans voor degelike koren, zoals we er een paar bezitten, nuttig werk te leveren. Het is een feit dat er over 't algemeen te weinig lijn in het werkplan van al onze konsert-organisaties ligt. In dit opzicht is het zeer betreurenswaard na de oorlog de konserten voor Gewijde Muziek (leider L. Ontrop) niet heringericht te zien. Zou de proef niet weer te wagen zijn? We maken een periode | |
[pagina 156]
| |
door van reaktie tegen het materialisme, van zoeken naar een nieuw ideaal, en we twijfelen er niet aan, dat een inrichting als de genoemde uit zulk een periode een niet te negeren levenskracht zou kunnen trekken. Een openbaring van de in die lijn ligende werken uit vroeger perioden, zou, anderzijds, in al ons zoeken heel wat klaarte en stevigheid kunnen brengen. | |
De buitenlandsche kronieken en wij.Uit de belgiese bijdragen in buitenlandse kronieken over Cesar Franck hulden en herdenkingen, spreekt weer duidelik het onbevooroordeeld optreden, dat de Brusselse kroniekers, zoals in al hunne verslagen, bezield. Het kleinste brusselse recital vindt er zijn plaats, terwijl van heel de verdienstelike prestatie van de ‘Nieuwe Concerten’ (leider L. De Vocht) geen spraak is. Moet men nog steeds ‘en vogue à Bruxelles’ zijn, eer men waard is aan Parijs gesignaleerd te worden? | |
Ingezonden.E.L.T. Mesens. Danse pour le piano.Mesens is een kind van zijn tijd en zijn werk is er de incarnatie van. De realistiese klankomzetting van het moderne leven. Eenvoudig: de fox-trott formule omgezet in esthetiese waarden. Het dancing-deuntje geëvolueerd tot artistieke stijl. Eén varieteit van lijn en rhytme, koortsig als het leven zelf. Geen droog muzeum-exemplaar op sterk water, maar een dans, die dans gebleven is, die bij het styleringsproces zijn vitaliteit bewaarde. Dancing-pianisten mogen hem gerust gebruiken zonder scrupule van heiligschennis. De eerlike uiting van een jong mens, vol artistieke intuitie, meer dan vol wetenschap, vrij van would-be gemanieerdheid. Het opus staat eigenlik buiten het werk van Mesens. Catalogeerders worden verzocht nog wat te wachten een ze het etiketje plakken. | |
A. Verhoeven: 5 klavierstukken. (Uitgave De Ring.)Bij de beoordeeling van ieder kunstwerk is het redelik rekening te houden met wat Jean Cocteau de artistieke hierarchie noemt. Verhoeven behoort tot een generatie die haar laatste woord gezegd heeft, en zijn vijf klavierstukken voegen daaraan niets toe; onder harmonies opzicht staan ze zelfs ten achter op sommige producten uit hetzelfde midden gegroeid, en zijn melodiek mist het persoonlike karakter dat een Jef Van Hoof er steeds op te drukken weet. Meest bevallen ons nr. 2 Wals (waarvan de inzet niet zonder charme is) en nr. 3 Mazurka (niet vrij van Chopin's invloed, maar met en onder rhytmies oogpunt heel karakteristiek slot). Over 't algemeen: mangel aan inspiratie, louter uitwerking van | |
[pagina 157]
| |
techniek (vooral 1 en 5), die echter niet ‘meisterhaft’ genoeg is om de belangstelling gaande te houden. Het geheel mooi verzorgd uitgegeven door ‘De Ring’, duidelike muziekdruk, fraaie letter, alleen de tamelik dwaze Ex-Libris mocht een metamorphose ondergaan. K. Albert. |