| |
| |
| |
De Kunst en het Gerecht
WANNEER wij nu van de abstracte idee der gerechtigheid ons wenden naar de practische toepassing van het gerecht, dan worden de voorstellingen in de kunst zoo talrijk dat een overzicht der ikonographie van dit onderwerp een geschiedenis in beeld wordt van de rechtspleging zelf.
De Heidelberger Sachsenspiegel, een handschrift uit de 13e eeuw, de Bambergische halsgerichtsordnung, verschenen te Mainz in 1508, de Praxis criminalis van Milloeus, verschenen te Parijs in 1541, de Praxis rerum criminalium van onzen Damhoudere, verschenen te Antwerpen in 1554, geven in miniaturen of houtsneden de meest verschillende kijkjes op het rechterlijk leven uit de oudste dagen.
Wij zien er hoe bij de eerste Germanen en later bij de Franken de rechtszittingen plaats hadden onder de open lucht onder een boomengroep die hoog boven de streek uitstak en waarheen klagers en beklaagden bij het luiden van de banklok van wijd en zijd gereisd kwamen. De rechter, hij weze koning, priester, vorst of gouwgraaf, is reeds ter plaatse met zijn schepenen of bijzitters. De gerechtsplaats wordt nauwkeurig afgebakend. Eene speer staat naast den rechterzetel in den grond geplant en het schild van den graaf is er aan opgehangen. Met een lans of een staf beschrijft de rechter een ring rond zijnen stoel. Soms is er een paal waar hij zijn paard aan vastbindt en zoover het paard aan den uitgelengden toom kon reiken moest het volk op afstand blijven. De afbakening der gerechtsplaats wees op hare onschendbaarheid. Soms wordt de grond rondom wat aangehoogd tot een aarden muurtje, andere keeren is er een afrastering van planken of aangesneden struikhout, een zijden draad was zelfs voldoende om de menschen op afstand te houden, zoozeer was iedereen doordrongen van de heiligheid der plaats. Zij had doorgaans een ronden vorm, zoodat de belanghebbenden er in een kring rondom heen waren geschaard.
De rechter heft zijn staf omhoog ten teeken dat de zitting aanvang heeft genomen. Gedurende den zittijd mocht die staf wel opgehangen, maar nimmer neergelegd worden. De rechter moest ook blijven zitten op zijn zetel tot zonsondergang. In de Heidelberger Sachsenspiegel komt eene teekening voor waar de bijzitters van den rechter wijzen naar een zon die nog boven de horizontlijn staat om te beteekenen aan de rechters dat zij nog te zetelen hebben tot de zon lager zal zijn gedaald.
In lateren tijd werd er een bank geplaatst op de geweide plaats onder den boom. Het werd de rechtbank waar rechters en bijzitters neerzaten. Ter zij en langs achter was zij voorzien van een beschot, zoodat alleen langs voor de ingang vrij bleef. De
| |
| |
rechter zat er neer op een rood of wit kussen naar gelang zijner waardigheid.
De houtsneden en de miniaturen uit dezelfde werken vertoonen ons de verschillende vormen van godsoordeel die in gebruik waren en vooral op lijfeigenen of vrouwen werden toegepast, omdat zij niet tot de eedaflegging werden toegelaten.
Er was de proef van het gloeiend ijzer dat in de hand moest worden genomen. De hand werd onmiddellijk na de proefneming omwonden, verzegeld en na drie dagen onderzocht. Was zij ongedeerd dan bleek daaruit de onschuld. De heksenproef bestond hierin dat de verdachte heks op het water werd gelegd, dreef zij boven dan was zij schuldig, de watergod wilde geen misdadigers van dat slach in zijn schoot. Bij de ketelproef moest men een ring of een sleutel uit kokend water naar boven halen, kon dat met blooten arm ongedeerd geschieden, dan bestond er geene fout. De minder-bekende baarproef berustte op het naïef geloof dat het slachtoffer opnieuw uit zijne wonden begint te bloeden wanneer de moordenaar het lijk nadert. Daarom werd hij, naakt en over geheel het lichaam geschoren, bij de baar gebracht. Gingen de wonden niet open en bleef het bloed gestold, dan was de man onplichtig. Het tweegevecht was ook een vorm van godsproef, maar die alleen ter beschikking stond van vrij volk en edellieden.
Van de verschillende wijzen van foltering zijn ook de meest ijzingwekkende documenten overgebleven. Maar de voorstelling in de boeken van het vak zijn zoo geweldig van realiteit dat zij afstootend werkt. Ik zal u zelfs de opsomming sparen van al de gruwelijkheden die eeuwen aan elkaar den mensch zijn evenmensch en broeder in koelen bloede heeft aangedaan en die dan nog onder de bescherming van de Godheid werden geplaatst. In 1710 verscheen nog te Bern een boek van Waldkirch dat voor titel draagt De gerechte Folterbank.
Doch de tooneelen uit het leven der heilige martelaars, zooals ze o.m. door Fra Angelico en vooral de Vlaamsche primitieven worden voorgesteld, kunnen ons een gedacht geven van de strafuitvoeringen in de middeleeuwen, omdat Fra Angelico, zoowel als de Vlaamsche schilders, die martelingen en gerechtstooneelen hebben voorgesteld alsof zij gebeurd waren op hunne dagen en in de aanwezigheid van gerechtsdienaars die zij kenden. De schoonheid van lijnen en samenstelling, de harmonie en tevens de gloed der kleuren, de sereniteit ook der gefolterden, maken het onmenschelijke van die strafuitvoeringen duldbaar voor de oogen.
Fra Angelico heeft naar het leven van de H.H. Cosmas en Damiaan een reeks tafereelen gemaakt die verspreid geraakten in de Pinakoteek van Munchen, de akademie van Florence en het Louvre-museum van Parijs en ons vier verschillende wijzen
| |
| |
van terechtstelling voor oogen brengen, zooals die in de vroegere middeleeuwen nog in gebruik waren, namelijk het verdrinken, het doodschieten met pijlen, het steenigen en het halsrechten. Het eerste tafereel, de veroordeeling der heiligen, is merkwaardig om de figuur van den rechter die er in voorkomt. Hij is gezeten op een troon tusschen de twee marmeren zuilen van een marmeren muur. Zijn breed-gebaard gelaat met de hooge breed-uitzettende baret teekent scherp af tegen een kleurig wandtapijt dat achter hem hangt, zijn mantel is hem tot in de lenden afgerezen en laat zijn donker onderkleed zien met een kraag van hermelijn. Eerst worden de heiligen in zee gestort van op een rotsachtigen heuvel waar slanke cypressen groeien nabij een ronden tempel. Maar een engel duikelt met hen in de golven en wij zien hoe ze op het volgend stuk veilig uit het water en nog met droge kleeren weer terug aan kant worden gebracht. Daarna wordt er met pijlen naar geschoten en met steenen naar geworpen, terwijl de heiligen aan een kruis zijn vastgehecht. Maar ziet, de pijlen buigen hun punt voordat zij de heiligen raken en de steenen vallen terug op het hoofd der beulen. Van de halsrechting eindelijk werd een idyllische voorstelling gemaakt waar het rood der onthoofde rompen in de kleurweelde van de groene weide slechts een hoogeren bloei brengt in de pracht der bloemen die er te allen kant ontluiken.
De rij van Vlaamsche schilders die rechters, gerechtsdienaars en rechtspleging voor onderwerp hebben genomen, opent met de gebroeders van Eyck. De stoet van rechtvaardige rechters die zij doen optrekken door een rotsachtig landschap met groene boomen en hoogvlakten vereenigt in zich al de schitterende pracht van het huis van Burgondië. Het is een solemneel gezantschap van plechtstatige mannen met ernstig-overwegende gelaten, in rijke mantels van brokaat en damast gehuld, die ergens in een ver land of afgelegen stad over een wereldgeschil gaan beslissen. Dit schilderij zou op zijn plaats zijn in de raadzaal van den Volkenbond.
De gerechts-tafereelen die Rogier van der Weyden maakte voor de schepen-kamer op het stadhuis te Brussel en daar bewonderd werden door Dürer, door koning Filip II, door Guicciardini en Van Mander, zijn jammer genoeg verloren gegaan. Zij werden slechts bewaard op de vier groote tapijten naar de kartons van van der Weyden geweven en die in het kamp van Karel de Stoute te Granson door de Zwitsers werden buit gemaakt. De twee eerste tapijten verhalen de legende van keizer Trajanus, bekend om zijne gerechtigheid en de twee laatsten vertoonen graaf Herkenbaldt die zijn eigen neef doodt omdat hij zich schuldig had gemaakt aan verkrachting en die in 't stervensuur op wonderbare wijze de hostie kreeg die hem door den bisschop was ontzegd, sprekend teeken dat zijn vonnis rechtvaardig was geweest.
| |
| |
Dirk Bouts, naar het voorbeeld van Van der Weyden te Brussel, schilderde voor het raadhuis van Leuven twee gerechtstafereelen, Keizer Otho's onrechtvaardig vonnis voorstellend, die zich thans in het Brusselsch museum bevinden. Op het eene zien wij de halsrechting te midden van de ongevoeligste getuigen die als goede burgers en magistraten van Leuven niets dan hun strengen plicht kennen; op het andere zien wij de vuurproef, de keizer is ontsteld bij de ontdekking van de verraden onschuld en op den achtergrond zien wij de valsche keizerin tot den brandstapel veroordeeld.
Dirk Bouts is een der meest vruchtbare schilders van folteringen en doodstraffen. Te Leuven in de St. Pieterskerk wordt zijn marteldood van St. Erasmus bewaard. Het is een idyllisch voorbeeld van eene der meest gruwelijke folteringen, het uitdarmen van den veroordeelde. Maar de heilige Erasmus ligt zoo kalm en gelaten op het foltertuig dat wij geen oogenblik aan pijn of gruwel denken. De rechter met zijn staf en zijn college van bijzitters, de beulen zelfs schijnen, afwezig, te droomen in dat wonderschoone landschap dat met heuvelen en dalen achter hen zich uitstrekt naar een blauwen hemel.
De marteling van den H. Hipolytus in de St. Salvatorkerk van Brugge is geweldiger van vertoon. De heilige ligt er naakt gestrekt met handen en voeten aan vier paarden gebonden die, door beulsknechten bereden, op het punt zijn hem te vierendeelen.
Van Geraart David kennen wij uit het stedelijk museum te Brugge het oordeel van Cambyses en de foltering van den ontrouwen rechter. Het zijn ook twee justitie-stukken waarvan het bestaan met eene rechterlijke gebeurtenis verbonden is. Na den opstand van Brugge tegen Maximiliaan werd de schout der stad, Peter Langhals, met nog andere magistraten beschuldigd van ambtsmisdaad. Zij werden in verhoor genomen, gevonnisd en onthoofd. De nieuwe magistraten, in hunne plaats door den koning van Frankrijk aangesteld, droegen aan David deze twee gerechts-stukken op om zich altijd de onomkoopbaarheid van hun ambt te herinneren. Op het eerste stuk wordt de rechter Sisamnes volgens het verhaal van Herodotus gevat op zijn eigen zetel, terwijl de koning zijne misdaden opsomt. Op het tweede zien wij den rechter levend villen. Maar zelfs dat rood lillend vleesch van een gedeeltelijk reeds gestroopt been en het bloedig mes dat de beul tusschen de tanden houdt om het vel als een handschoen af te sloven, doen niet ontstellend aan voor ons en deden het nog minder voor den schilder. Het is een rood dat zich herhaalt in de koele harmonie van het schilderij. De kunstenaar is een even nuchter harmonist als de beulen het zijn bij hun werk.
Van denzelfden David is in het Antwerpsch museum een
| |
| |
groep van rechters en Romeinsche soldaten, die deel uitmaakt van een verspreid geraakt triptiek met de kruisiging in 't midden. Merkwaardig is vooral de rechter die te paard gezeten met een gebaar van duim en wijsvinger het juist getal der slagen telt die mogen worden toegediend, terwijl de griffier van op een perkamenten rol het verloop volgt van de strafuitvoering.
In aansluiting met dit laatste stuk kunnen ook de rechtvaardige rechters van Jan Gossaert genoemd worden.
In de 16e eeuw ontmoeten wij nog andere folteringen, altijd ter gelegenheid van voorstellingen uit de heiligen levens, maar die in de gewone strafrechtspleging van den tijd der schilders nog steeds in voege bleven. Zoo het koken in ziedende olie op het triptiek der graflegging van Matsys, het riemen snijden uit den rug op het schilderij van Francken, de marteldood van St. Crispijn en St. Crispiaan die overigens nog met andere liefelijkheden uit de folterkamer worden vereerd, namelijk het steken van stalen punten onder de nagels van de vingers; het tanden uittrekken op het schilderij van Jordaens, de marteldood der H. Appolonia, zooals de menigvuldige voorstellingen ook der H. Catharina ons het gruwelijke radbreken in herinnering brengen, waarbij de veroordeelde met boeien aan den grond vastgeklonken op zijn naakt lichaam de zware slagen van een telkens omhoog getortst en neerploffend wiel in onvangst moest nemen, tot zijn aldus geraadbraakte leden, tusschen de spaken van het wiel gevlochten, op een paal werden tentoongesteld, waar dan langzaam en pijnlijk de dood moest worden afgewacht.
Jan Luycken, in zijn onverbiddelijk getrouwe koperplaten, zou later de vele folteringen der Spaansche inquisitie voor het nageslacht aanklagen, zooals het branden van de tong, het geeselen op den blooten rug, het levend verdrinken, het versmooren in een ton en de vele brandstapels waarvan de smoor voor langen tijd den hemel der Nederlanden moest verduisteren.
De allergruwelijkste foltering die mij uit de heele geschiedenis der kunst bekend werd, is wel deze door Lucas Cranach voorgesteld op een zijner beroemde koperplaten waar wij een man zien die, het hoofd omlaag met beide beenen opgehangen, van onder tot boven in twee wordt gezaagd. Van dezen zelfden Duitschen meester is de eerste voorstelling van de valbijl, die enkele eeuwen dus voor de zoogezegde uitvinding der guillotine reeds bij halsrechtingen werd gebruikt.
Merkwaardig mag het heeten dat in heel dat kunstwerk van twee drie eeuwen tijds, buiten Jan Luyken, en dan nog zoo bescheiden, geen enkele aanklacht wordt vernomen tegen een zinnelooze en voor ons hedendaagsch gevoel wraakroepende gerechtigheid en 't lijkt als een satire wanneer wij op het Ecco Homo van Rembrandt de Justitia met hare weegschaal zien afgebeeld wanneer de gegeeselde en gefolterde Ecco Homo's
| |
| |
elkaar door de eeuwen hebben opgevolgd onder dezelfde gerechtigheids-balans zonder dat ooit de openbare opinie tegen hare wettelijke wreedheid in opstand is gekomen. Het moet wel zijn dat de algemeene gevoeligheid der menschen toen op een lager pijl stond en de vrijheid van denken nog niet geheel was veroverd.
Als een encyclopedie in beeld van heel dat oude rechtskundig tijdvak van het bruutste geweld kan Breughels Justitia worden aangehaald zooals die ons bekend is door de prent naar teekening van Breughel door van Schijndel gegraveerd. Zij stelt een gerechtshof voor in de 16e eeuw met allerlei figuren van rechters, advocaten, boden, soldaten, beulen, enz. Op den achtergrond ziet men de voorstelling van strafoefeningen. Zij diende tot frontispice van een boek door de Groot, Inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid.
* * *
De eerste kritiek op rechters en juristen ontmoeten wij in Holbein's doodendans, waar wij magistraten door den knokkeman verrast zien op hetzelfde oogenblik dat zij in de beroepsuitoefening, die straks misschien foltering voor den beklaagde kan beteekenen, zich laten omkoopen door de klagers.
Wel is het waar dat de heele en halve geleerden, de doctores juris, de doctores utruisque, die met hunne kinderachtige quaestiones et deductiones rond het corpus juris aasden en de werkelijkheid der levende menschen uit het oog verloren, in de humanisten en de volksschrijvers vijanden hebben gevonden die met felle roeden wisten te geeselen. Erasmus, in zijn Lof der zotheid, had reeds scherpe woorden voor de juristen. ‘Onder alle geleerden, zoo schreef hij, begeren de rechtsgeleerden den eersten rang en geen zijn zoo vol eigenwaan dan deze. Al hun streven gelijkt het steenen-opstapelen van Sisyphus. In een adem lijmen zij een menigte van wetten aan elkaar, zonder zich verder af te vragen of zij tot iets deugen. Zij hoopen verklaringen op verklaringen, adviesen op adviesen en maken alzoo dat hunne wetenschap de zwaarste van alle schijnt’.
De advocaten ook bleven niet gespaard ‘multi sunt advocati pauci electi’ werd de evangelische tekst op hen verdraaid.
‘Zij gelijken waschvrouwen’, zegt een volksschrijver van den tijd, ‘gelijk waschvrouwen hun goed uitwringen terwijl de eene links en de andere rechts draait tot alle vocht eruit is, zoo doen ook de geldzuchtige en gewetenlooze advocaten, doordat zij klager en beklaagde zoolang de beurs uitpersen tot er niets meer in zit’.
Een ander haalt het voorbeeld aan van een rechter die van eene der partijen een kalf had aangenomen. Toen de andere partij dit vernam, schonk zij een koe aan des rechters vrouw. Toen de zaak moest voorkomen bemerkte deze die het kalf ge-
| |
| |
CORNELIS SAFTLEVEN: ALLEGORIE OP DE VEROORDEELING VAN JOHAN VAN OLDENBARNEVELD.
(Amsterdam Rijksmuseum).
| |
| |
PIETER DE BLOOT: DE STUDIE VAN EEN ADVOCAAT.
(Amsterdam Rijksmuseum).
| |
| |
geven had dat zijn zaak niet vooruitging zooals het hem eerst werd voorgespiegeld en meende bedekt aan den rechter te mogen herinneren dat zijn proces zoo klaar was dat een kalf daarin wel recht zou kunnen spreken. De rechter gaf hem voor antwoord dat de koe zoo luid geloeid had dat hij het kalf niet meer kon hooren.
In aansluiting met dezen gedachten-gang onder het publiek tegenover advocaten en juristen kan hier worden aangehaald het stuk bij den advocaat van kwade zaken uit de school van Breughel en waarvan een der vele nagenoeg geheel op elkander gelijkende exemplaren in het Antwerpsch museum aanwezig is. Wij zien er boeren met allerlei mondkost die bedeesd en verlegen te wachten staan tot zij door den schraapzuchtigen advocaat achter zijne met stapels papieren beladen tafel zullen aanhoord worden.
Tot dezelfde soort behoort het stuk van Quinten Matsys, de advocaat en zijn kliënten. Wij zien er een rechtsgeleerde die twee partijen, een man en een vrouw, tot akkoord wil brengen, maar schijnbaar het meest toegevendheid toont voor den man die de open beurs reeds in gereedheid houdt.
Eigenaardig is ook het stuk Boer en advocaat van een meester der Antwerpsche school uit den aanvang der 17e eeuw. Wij zien er een advocaat die voornaam en gewichtig een stuk leest, terwijl met klagend gebaar de kliënt zijne zaak uitlegt.
Scherper wordt de satyre tegen den advocaat in het stuk van Cornelis Salftleven uit het Boymans museum te Rotterdam. Het is een zaal met twee kantoren. Aan het eerste links op den achtergrond worden de menschen in ontvangst genomen. Een boer en zijn vrouw raadplegen er een man die schijnbaar de helper of handlanger is van den advocaat, die wij wat verder zien. In het midden van de zaal staat een ander helper met kop en pooten van een roofvogel. Hij wijst op een papier iets aan een boer met hondenkop en een beurs in de hand. Eindelijk voor het kantoor van den beroemden practizijn zijn de menschen weer als dieren voorgesteld. De advocaat zelf heeft den kop van een uil met zwarte baret en toga met bont afgezet. In een groot boek schrijft hij gewichtig wat een boer en boerin hem vertellen. De boer heeft een varkenskop en pooten, draagt aan den gordel een groote geldbeurs. In zijn rechterhand heeft hij hoed en stok, met de linker biedt hij den advocaat een goudstuk. De vrouw heeft een eendenkop en pooten. Een geweldige kikker zit naast het paar. Boven het bureau van den advocaat is een papier opgehangen waarop het oud Hollandsch spreekwoord: Die wil rechten om een koe, die blijft vrij tuys of brengt er nog een toe. Er om heen hangen worsten, links een zak in den vorm van een half varken. Op den achtergrond hangt een spiegel, een portret en liggen op een schab bundels paperassen, waarboven
| |
| |
een reeks zakken, de dossiers van den tijd, met een etiquette op elk. Links op den voorgrond een mand met eieren, een schaap, een koe, de giften in natura voor den rechtsgeleerde. Het stuk doelt zichtbaar op de domheid der kliënten en de aanstellerige waanwijsheid van den advocaat.
Pieter de Bloot, een ander Hollandsch meester uit het begin der 17e eeuw, heeft ongeveer hetzelfde geval, maar minder fabelachtig, voorgesteld. De kliënten moeten klaarblijkelijk hier ook weer voor twee kantoren komen, alvorens bij den meester in verhoor te worden genomen. De figuren voor 't bureau zijn hier deftige burgers. De advocaat maakt een gebaar van geld te willen zien, de man rechts dubt over zijn leege beurs. De ander kliënten zijn arme lui die in deemoed wachten op hunne beurt. Aan den ingang zien wij een man met eene koe, want dezelfde spreuk staat boven den lessenaar van den rechtsgeleerde geschreven. Aan de wanden hangen dezelfde zakken als bij Saftleven met de bundels der in behandeling zijnde zaken. Bij de Bloot is er meegevoel voor het domme volk dat zich laat uitpersen. Saftleven daarentegen stelt ze venijnig voor als domme honden, varkens of eenden.
In de tweede helft der zeventiende eeuw van den zelfde Cornelis Saftleven ontmoeten wij een beroemd proces van den tijd, de veroordeeling van Johan van Oldenbarneveld, advocaat der Staten van Holland, slachtoffer van een van 't zijne verschillend staatsinzicht en van den hartstocht en den haat zijner tegenpartij. Vier en twintig rechters, met Nicolaas Kromhout als voorzitter, werden over hem en zijne medegevangenen aangesteld. Oldenbarneveld werd ter dood veroordeeld. Op 13 Mei 1619 trad de een en zeventigjarige grijsaard leunend op zijn stokje naar 't schavot, dat op het binnenhof te 's Gravenhage was opgericht. Hij zuchtte: ‘o God, wat komt er van den mensch’, betuigde nog eens zijn onschuld, knielde neer voor den kapblok en hief toen biddend de handen omhoog, zoo nabij den hals dat hem met het hoofd ook eenige vingertoppen werden afgehouwen.
De tijdgenooten reeds noemden de vier en twintig die den grooten man veroordeeld hadden een bloedraad en Saftleven heeft ze met een bijtend sarcasme voorgesteld in de gedaante van wilde dieren die den onschuldigen aangrijnzen vol haat en blinden hartstocht.
Het stuk Palamedes of de vermoorde Onnoozelheid van Vondel werd door de Oldenbarneveld-gebeurtenis geïnspireerd. Het is van den eersten regel tot den laatste ook een bijtende en kermende aanklacht tegen de kerkelijke partij die de terechtstelling op den Lands-advocaat volvoerd had.
David Bles behandelde een ander proces; Ferdinand Huyck voor de schepenbank waar de edelheid en voornaamheid van
| |
| |
den verdachte duidelijk uitkomt tegen de brute woede zijner aanklagers en de domheid zijner rechters.
Maar eerst in de 19e eeuw ontmoeten wij een beslist en verpletterend aanklager tegen alle geweld en onrecht van de wettelijke macht en vooral van de militaire dwingelandij. Het is de spaansche schilder Goya die in een reeks van tafereelen, ontleend aan de overrompeling van Spanje door Napoleon, een onweerstaanbaar rekwisitorium uitspreekt tegen de barbaarschheid van elken oorlog en het militair gerecht dat er bij van toepassing komt.
Want het is vooral tegen het willekeurig militair gerecht dat hij optreedt. Op den tweeden Mei van het jaar 1808, den bloedigen dos de Mayo uit de geschiedenis van Spanje, werden te Madrid een groep burgers door Marats troepen gefusileerd. Op een donkeren avondhemel, waar de toren en een verre stad grijs op afgeteekend staan, ziet men in den valen schijn van een lantaarnlicht een rampzalige groep van menschen naast een plas bloed en den lijkenhoop der reeds gevallen slachtoffers. Er zijn er die nederknielen en met gebaren van schrik en ontzetting de handen in wanhoop wringen, eene staat recht met wijd-open armen, uitpuilende oogen en verschrikkelijk ontdaan gelaat. Maar onvermurwbaar staan de Fransche soldaten in gelid, de geweerloopen met bajonetten recht op de weerlooze menschen gericht. Het salvo gaat weerklinken. Goya moet razend geweest zijn toen hij dat meesterstuk schiep. Men voelt erin den brandenden haat voor den klank der sporen van Marat's huzaren op de steenen van Madrid, men hoort eruit den wanhoopschreeuw van een reddeloos verloren massa.
Toen de kunstenaar, doof geworden en menschenschuw, in eenzaamheid ging leven op zijn villa buiten Madrid, terwijl de zwarte dagen voor zijn land nog duurden, kwam al de vroegere bitterheid van zijn hart nog eens naar boven en hij schiep zijn werk ‘Desastres de la Guerra’, dat als een wraakkreet is van een rechtvaardig man tegen het onrecht van den oorlog en de barbaarschheid van de militaire terechtstellingen.
Callot had vroeger reeds de ruwheid van den 30-jarigen oorlog aangeklaagd, maar hij miste den gloed van verontwaardiging en de overtuigende kracht van Goya. Wij zien in de talrijke reeks platen die het werk uitmaken, stervende mannen, doode en verminkte lichamen, verkrachte vrouwen, kinderen die aan stukken gehakt worden onder de oogen der van angst verdwaalde moeders, vrouwen die met den moed der wanhoop en gewapend met steenen en bijlen tegen de Fransche dragonders inloopen of de lont uit de handen der stervende artilleristen rukken om de kanonnen af te vuren, in één woord, al de gruwelen van een overrompeling met moord, gewelddaad, hongersnood, desolatie, heldenmoed en barbaarschheid. De nutte- | |
| |
loosheid van elken oorlog klinkt door heel de reeks als een echo die de kunstenaar verduidelijkt in het onderschrift van een zijner teekeningen: Tot wat einde? en waarop het antwoord viel: Nada! voor niets!
Maar na hem zou Parijs het kokende centrum worden van waar voortaan alle aanklachten uitgaan tegen een verouderd gerecht. In de eerste helft had Preud'hon nog klassieke gerechtstukken gemaakt, als La vengeance divine trainant le crime devant la Justice humaine, en la Justice et la Vengeance divine poursuivant le crime. Het zijn nog opvattingen uit den tijd dat alleen de misdaad belang had en het al of niet toerekenbare van den dader door de moderne criminologie en anthropologie nog niet waren bestudeerd door mannen als Lombroso, Max Nordau en Enrico Ferrer. Een ander even romantisch akademisch stuk is de gerechtigheid van Trajanus door Delacroix.
Maar de hekelende kritiek op het gerecht begint pas met Daumier. Hij is een rechtvaardige en hartstochtelijke minnaar van de waarheid. De wet trekt hij zich niet aan en nog minder wat rond hem voor gerechtigheid geldt. Hij wordt voor het assisenhof gesleurd om zijne teekeningen en herhaaldelijk tot boeten en gevangenis veroordeeld. Hij wordt er nog heviger om. Overal waar een ideaal vertrapt, een arme vernederd, een zwakke over 't lijf geloopen wordt, snelt hij ter hulp om te beschermen en te wreken. Hij is gedurig op het justitiepaleis en zijne teekeningen zijn als zweepslagen in 't gelaat van onrechtvaardige rechters of liegende advocaten. Van op de tribunen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers boetseert hij de koppen, de knieën en de buiken van de wetgevers. Niemand heeft als hij de beroepsmisvorming betrapt van zekere juristen en pleiters.
Na Daumier neemt de Fransche karikatuur een aanloop tegen het gerecht en hare bedienaars waarvan de uitlatingen niet meer te volgen zijn in het bestek van deze rede: Dumas, Grand Jouan, Bernard Naudin, Ricardo Florès, Delannoy, d'Ostoya, Jossot, Paul Poncet, zijn met geweldige teekeningen te velde getrokken tegen de Fransche rechters, de advocaten, de mouchards, de dwaasheden van het rechterlijk onderzoek, de onmenschelijke wreedheid van de nog steeds bestaande doodstraf, de valsche begrippen van de eer, l'honneur, de verouderde instelling van de jury en hare verrassende vermakelijkheden, de gruwelen van La petite Roquette, waar minderjarige kinderen te Parijs worden opgesloten.
Onder al deze kunstenaars is Georges Rouault misschien de grootste. Conservator van het Musée Gustave Moreau te Parijs en met een zuiver klassieke opleiding onder dezen bijna Grieksch-aandoenden meester, heeft hij zich op het aller-modernste geworpen van zijn tijd. Hij schilderde herhaaldelijk tooneelen uit de boetstraffelijke rechtbank of het assisenhof te
| |
| |
Parijs. Hij staat voor die tooneelen niet hekelend en opstandig als de teekenaars van l'Assiette au beurre. Hij geeft ze weer zooals hij ze ziet, maar hij ziet ze, als de janklaas-poppen van een foorkraam. Men voelt ook in zijn voorstellingen van rechtbanken, duidelijk uitgedrukt, den angst om het leven en de hoogste belangen der enkelingen die er op het spel staan en wat een geweldige ontroering onder het theatraal uitzicht der justitie verdoken ligt. Men wordt bij zijn werk ook innig er van bewust dat er geen menschelijk gerecht is en dat ten slotte alle vonnissen maar vergelijken zijn of benaderingen van wat het ware gerecht zou kunnen wezen.
Een aandoenlijk stuk dat van diep meegevoel spreekt voor den vervolgde en de pijnlijke gestrengheid van een altijd toch faalbaar gerecht, vinden wij in den vader van den veroordeelde, door Jacob Smits.
In de Melancholia van Durer, die als een verkorte inhoud van heel des kunstenaars prachtig werk ken gelden, zien wij het menschelijk genie in de gedaante eener sombere vrouw neerzitten tusschen al de veroveringen van den geest. Spijts hare ontzaglijke vleugels waarmee zij heel de aarde en de hemelen heeft bestreken, kon zij niets leeren van blijvende waarde en duurzaam geluk. Die vrouw stelt wellicht Dürer zelf voor, die ook als Dr. Faust alle werelden had bezocht op jacht naar illusies die hij niet te pakken kon krijgen. En tusschen de vele illusies die daar nu als een rommelhoop neerliggen rondom hem, hangt ook de weegschaal der gerechtigheid als een waardeloos tuig aan den ouden grijzen muur.
In dezen, onzen tijd, dat alle menschelijke instellingen worden aangevochten, is het niet te verwonderen dat de kunstenaars die steeds vooraan gingen in de groote geestelijke omwentelingen, ook het gerecht niet hebben gespaard. Wanneer eerst hier en daar en met den dag luider en luider overal stemmen weerklinken, die roepen, dit is onrecht en dit is mijn wet, dan is zulks een veeg teeken voor het bestaande recht en de vastgestelde orde. Maar het is nochtans de strenge plicht van magistraten en advocaten van het bestaande recht te handhaven zoolang een nieuwe wet en een nieuwe orde niet sterk genoeg gebleken zijn om de oude te verdringen. De toga die wij dragen en die ons magistraten en advocaten op zekere oogenblikken van het leven om zoo te zeggen tot eene afzonderlijke caste maakt, waaraan de uitvoering en de goede toepassing der wet en der gerechtigheid zijn toevertrouwd, moet ons herinneren aan de waardigheid van een ambt dat spijts de kritiek waaraan geen enkele menschelijke instelling kan ontsnappen, toch zijn ouden hoogen adel heeft en zijn onloochenbare schoonheid.
Jozef Muls.
|
|