| |
Bibliogarphie
Vondel, Balthasar Moretus II, Leonardus Marius en Hendrik Barentsen, door Dr. Maurits Sabbe. Drukkerij Erasmus, 1921. Gent. Verh. en Meded. K. Vl. Akademie.
- Al zijn de resultaten der opzoekingen, in deze korte schets neergelegd, beperkt tot enkele klein-typeerende détails, de aanloop tot verder onderzoek die ze opleveren, mag niet onderschat worden. De bizonderheden omtrent de fratsen van Joost van den Vondel Junior zullen wel niet veel belang opleveren; maar tot het reconstitueeren van het milieu waarin Vondel Senior als jonge bekeerling evolueerde, kunnen ze waardevol bijdragen. Typisch blijft dit feit van een late reciprociteit: B. Moretus II drukt een tractje van H. Barentsen: Roomsche smokkel-literatuur die noordwaarts gaat, op dezelfde persen, die de mystischkettersche werken van het Huis der Liefde in 't licht brachten.
J.d.G.
| |
Solaes, door J.W. De Boer (Uitgave Brusse, te Rotterdam).
- Deze De Boer schreef reeds vroeger vreemde romans als ‘De Gek’ en ‘De Kolk in de Kreek’, en maakte er naam meê. Zijn ‘Solaes’ is volle neo-romantiek, ademloos geschreven ‘in een Meimaand’, getrouw aan zijn motto ‘I'll dip my pen into my heart, and write’. Ongetoomd proza, dat niet de nuchtere ingehoudenheid kent van vele hoog-hollandsche auteurs, die zeer bedachte zinnen schrijven en aan uiterst preciese woordkunst doen. On-hollandsch is dit roman inzoover de als-van-zelf-opwellende woorden de visie en het beeld, de feiten en gebeurtenissen onregelmatig als vooruitloopen, zonder dat kloeke kristaliseering ontstaat van personen en omgeving. Het leeft on-echt achter een bleek en blauw gaas: een onwezenlijke sluier, waarin Solaes, de hoofdfiguur, en de overige personaliteiten met romantische namen, eerder vermoed dan werklijk gezien worden. Men hoort de menschen in dit verhaal spreken als achter een doek, uit een nevel, in een diepte. Het is bij van Schendel zijn minste kwaliteit dat hij in zijn ‘Zwervers’-geschiedenissen ook nevelpijpjes rookte; want ook Van Schendel proeft men in De Boer, zoowel als Van Oordt en
| |
| |
Marie Koenen; maar juist met verre aanvoeling, omdat Van Oordt nu zoo heelemaal klaar-precies is en Marie Koenen veel reëel-Limburgscher dan deze Limburgsche roman. Deze heb ik niet ten einde kunnen lezen door het onbehagelijk gevoel maar steeds in ‘mist en nevel’ te tasten met telkens een struikelen over gansche bladzijden woorden en verwardheden. Zal men nooit begrijpen, dat het woord de grootste vijand is van een schrijver? En is dit boek weer niet een uitgestrekt woorden-moeras, waarin de goedwilligste lezer verdrinkt?
K.v.d.O.
| |
Hektor, door Anna van Gogh - Kaulbach (Uitgave Brusse, te Rotterdam).
- Een dierengeschiedenis die het belang en den omvang verkrijgt van een gewoon romantisch menschenleven is bedenkelijk; Fabre en Long zijn dierenliefhebbers, die haast met objectieve wetenschappelijkheid over het dier schreven, zoodat hun sympathieën niet zoover romantisch uitgroeiden dat daardoor de werkelijke waardigheid van den mensch aangetast werd. Het dierensprookje valt uit deze beschouwing gansch buiten: Grimm en Lafontaine, ook Jules Renard, de schrijver der ‘Histoires Naturelles’, hielden het gefingeerde tastelijk voorop, al handelden de dieren werkelijk als menschen; het sprookje zelf leeft buiten de gewone menschelijke verhoudingen om, al worden wél menschelijke gevoelens in de dieren gelegd. Bij de begaafde schrijfster Anna van Gogh gaat het heusch wat anders. De hond Hektor is 146 blz. lang een zeer individualistische, erg opdringerige persoonlijkheid, die feitelijk het hem omringende menschenwereldje buiten de natuurlijke proportie beheerscht; het wordt ten slotte niet aannemelijk en het is dan ook best mogelijk, dat een weinig beproefd honden-vriend zich aan die ‘hondsche’ levensuitrafeling ergeren zal; het gaat ook om zoo heel weinig-ongeweten en niet om het oer-onbekende, zooals bij Long en Fabre; Hektor is een doorsnee-burgerlijke hond, wiens ‘ik-je’ voor zijn ‘middelmatisme’ veel te veel de menschelijke belangstelling opeischt. En dat ook is mis, glad-mis. Bij Anna Van Gogh werd deze hondenroman een psychologische fout, daar zij geenszins een sprookje, noch een kinderboek heeft gefantaseerd, maar een ernstig roman geschreven voor geoefende romanlezers. 't Is werkelijk jammer voor zooveel sterk en lenig schrijftalent. Echter geef ik toe, dat bij oude juffrouwen deze Hektor zal ‘verslonden’ worden. Het versje is nog waar: ‘De vriendschap van het lieve dier, verschaft mij elken dag plezier’.
K.v.d.O.
| |
De Nederlandsche litteratuur na 1880, door Herman Robbers (Elsevier's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam).
- Naast het nuchter-constateerende, dat De Vooy's ‘Historische Schets van de Nederl. Letterkunde’ kenmerkt en diens statistiek van beperkte puntigheid, doet Herman Robbers breed-causeerend en aangenaam verhalend aan, zooals hij het werkelijk laatst deed op het Stadhuis te
| |
| |
Antwerpen; rad, vlot, uitgebreid-belezen. Hij ‘vlindert’ over de bloemen der Tachtiger-literatuur, waarvan hij-zelf een uiterst sympathiek vertegenwoordiger is. Maar zijn meeningen hebben den subjectieven hartstocht, die evenveel haten doet als minnen; het is de bekende ‘parti pris farouche’ van J.K. Huysmans, zonder wat een kunstenaar als Robbers niet te verbeelden is. Toch, aan de objectieve noodzakelijkheid schaadt het wel, daar bij de artiesten zijner voorliefde met meer belangstelling wordt stilgestaan dan bij anderen; eigenlijk doen wij dit allen ook, al hoeft elk zich wél te wachten ‘groepeeringen’ of ‘verschijnselen’ van historische beteekenis zoo voorbij te gaan, dat verwaarloozing storend inwerkt op het relief der literaire gebeurtenissen. En dan is het allerjammerlijkst, dat Robbers - onze oprechte ‘vriend’ Robbers - de Roomsch-Nederlandsche literatuur niet, zooals het hoort, in zijn merkwaardig boekje tot haar recht doet komen en, ja, eenigszins (smalend, de Roomsch-Nederlandsche tijdschriften ginds bejegend, zonder zelfs ze te noemen of ze gegradeerd bestaansrecht toe te kennen. Dit heeten wij op onze beurt een tendentieus apriorisme, dat fél schaadt aan de innerlijke waarde zijner beschouwingen. Geestverwanten of niet, Calvinistisch of Katholiek, andersdenkenden als wij zijn, ons komt erkenning toe, wanneer eigen literatuur haar voortreffelijke waarde heeft. Kan beinvloeding onzer kunst door godsdienst een beletsel wezen? Bij aanvaarding van dit standpunt hoeft ook alle Roomsche Schoonheid verworpen, die juist uit de ethische diepten des geloofs hare ontroerende, waarde ontving. Ontdoe Gezelle van zijn Geloofs-inhoud als bron van inspiratie, en zijn dichterschap-zelf is verdwenen! Men heeft elke literatuur te aanvaarden, ook in haar ‘binnenkant’, of liever in haar ‘binnenwezen’, zelfs wanneer zij niet met een
andere levensbeschouwing strookt. Alle letterkunde is betrouwbaar qua schoonheid, ook dan nog wanneer haar inwendige levenswaarde afkeer verwekt en tegenspraak. Den critici staat het achteraf vrij, zich niet met het levensbeginsel des schrijvers eens te verklaren en daartoe hunne meeningen te doen gelden. Gaf ik, waarde vriend Robbers, elastische ruimte genoeg aan dees meening? Ik schreef ze loyaal met een volstrekt aanzien van uw letterkundige persoon, die ook een recht heeft op vergissing, bv. tegenover.... Van Eeden.
K.v.d.O.
| |
Ver uit het gewoel, verzen van Edw. B. Koster (Uitgave Luctor et Emergo, Den Haag).
- Edward B. Koster is een soort ‘overgangsdichter’ van '80; in verre na niet los van de rhetorische dichterlijke taal via Hofdijk, heeft hij toch, in zijn beste oogenblikken, een adempje der Tachtigers; hij is een tamelijk grove ‘inleider’ of bijlooper’ van de ‘Nieuwe Gids’, maar een, die in zijn natuur-sonnetten de plastische fijnheid van Perk mist. Hij gaf daarbij soms epiek - we herinneren ons goede brokstukken uit zijn ‘Niobe’ - die slechts de Grieksch-heldere uitgehouwenheid van Kloos' ‘Okea- | |
| |
nos’ misten, om zeer goed te zijn. En in dezen dichtbundel-met-den-slechten-titel is er afzonderlijk wél eenig moois te ontdekken, dat alleen reeds Robbers had moeten doen besluiten, hem in zijn ‘Nederlandsche Litteratuur’ te citeeren. Toch is in het algemeen de schrijver van ‘Tonen en Tinten’ niet te genieten om de lang-dradige, nietszeggende vodderigheid zijner meeste verzen. Een voorbeeld:
De wind springt uit zijn diep-verborgen krocht
en rent al wapprend door de onstuimige lucht,
de blaadren drijvend tot een rondedans
om stoere boomen, die met streng gebaar
den wildzang weren, en hun takken wijd
van 't steile lichaam uitslaan naar den dwaas,
die hen met hol gegalm verschrikken wil’.
Dit is van 't allerslechtste, ook als visie, zoodat het bundeltje, op vele plaatsen iets soortgelijks, onecht getooid is met de waardelooze schaaf-krullen van de Nieuwe Gids-rhetoriek.
K.v.d.O.
| |
Politische erdkunde, door Arth. Dix, Jedermanns Bücherei, uitg. Ferd. Hirt, Breslau. 1922.
- De ingrijpende wijzigingen in den politieken en ekonomischen status van landen en volken, door den oorlog teweeggebracht, heeft versche belangstelling voor landen volkenkunde gewekt.
Politieke aardrijkskunde is de analytische studie van het staatkundig leven der volken op den aardbodem; in den geest van Arth. Dix behandelt ze: ‘das Verhältnis der politischen Gemeinschaften zu den bewohnten Erdräumen und Verkehrsgebieten’.
‘Das Neue Weltbild’, de veranderde kaart van Europa, en vooral de materieele en ideëele ‘Triebkräfte’, die op afbakening en wijziging der staatkundige grenzen aansturen, mochten zich in de bizondere belangstelling van den schrijver verheugen.
In deze ‘Politische Erdkunde’ zijn alle elementen aanwezig, om de belangstelling te boeien van allen, die zich met de kultuurproblemen bezig houden.
Een twaalftal kaarten dienen om de historische ontwikkeling van zekere politieke stroomingen te verduidelijken, en maken interessante vasstellingen mogelijk.
Schrijver en uitgever hebben er naar gestreefd, ons een degelijk geschreven en smaakvol uitgegeven overzicht van de na-oorlogsche politieke- en ekonomische stroomingen te geven. En verdienen daarom alle waardeering.
G. Berg.
| |
The purpose of corneille's cid. Gustave L. Van Roosbroeck Pioneer Printers, Minneapolis, 1921.
- De verloren zoon zend naar 't oude vaderhuis dezen blijk van zijn werkzaamheid. En het is heusch niet kwaad. Van Roosbroeck beschouwt in dit werkje de oorzaken of juister de gelegenheid, die Corneille plots, na een periode van betrekkelijk goed werk, een meesterstuk deed voortbrengen
| |
| |
in Le Cid. Veel gewicht wordt er gelegd op het punt, waarom C. een Spaansch held voor 't licht bracht in den tijd van den Fransch-Spaanschen oorlog (1635-1638), wat aan een verzoenend gebaar van Anna van Oostenrijk, de dochter van Philip III, moet te wijten zijn. Ook Richelieu's houding wordt aan de hand van literair-historische gegevens opgeklaard in zake zijn afkeuring van Le Cid. Het is een brokje, wat specieuce, maar levende en interessante literatuurgeschiedenis.
J.G.
|
|