| |
| |
| |
Bibliographie
Der ewige Jude, von August Vermeylen. Aus dem Flämischen übertragen von Anton Kippenberg; Leipzig. Insel Verlag 1921.
- Nu hij zoo plechtig-mooi uitgegeven voorligt, met 12 houtsneden van Frans Masereel, zijn we wel fier op Vermeylen's ‘Wandelende Jood’, de schoonste poging in Vlaanderen, om geestelijken diepgang en algemeen-menschelijke beteekenis te geven aan de literatuur. In onze felste kritiek op Van nu en Straks, hebben we nooit geprobeerd de geestelijke beteekenis van Vermeylen's initiatief te kleineeren. Zijn Kritiek der Vlaamsche beweging kunnen we zoo maar niet uit den ontwikkelingsgang van eigen denken wegcijferen. En voor ons modernste streven naar artistieke gezondwording vinden we in de ‘Verzamelde Opstellen’ reeds, richting-gevende leuzen. Alleen werd Vermeylen niet zoozeer door de goden bemind als Rodenbach... en zoo kwam het, dat we het beste van den geest van den jongen Vermeylen hebben moeten verdedigen tegen de verwording der Van Nu en Straks niet alleen, maar ook tegen de bourgeois-verstarring van den overlevenden auteur. Vermeylen is een der eerste kritische flaminganten geweest, die zich zelf rekenschap durfden te geven. En terwijl bijna alle Vlaamsche literatoren knutselen aan artikilaristische taalkrulletjes, die in vertaling als de slapste onzin zouden aandoen, schreef hij in het zuiverste proza, dat Vlaanderen tot op dit oogenblik mocht geven, zijn ‘Wandelende Jood’, symbool van een geestelijke onrust, die als een broeiend onweer over Europa somberde. Het was niet, als andere ‘Europeesche’ pogingen in Vlaanderen, onrijpe imitatie van onbegrepen buitenlandsche literatuur. Elke zin klinkt als gelouterd metaal. De geestelijke architektuur is helaas fragmentarisch gebleven. De taak ging boven de kracht. Van dezen tijd kunnen de kunstenaars alleen de verscheurdheid weergeven. Er zijn geen kathedraalbouwers meer...
In het goede hout heeft Frans Masereel 12 prenten gesneden: volksch en derb als het verhaal, maar niet zoo parnassiaansch van vorm. Deze Vlaming, die in Zwitserland een Europeeschen naam kreeg en door een zooveel gevoeliger toets heel wat boven het werk van zijn handige imitatoren blijft, is zeker een der schitterendste illustratoren van dezen tijd. Het archaïsch-eenvoudige van de houtsnede wordt door hem niet geëxploiteerd om simplistische reminiscenzen van oude volksprenten als modernste waar op de markt te brengen. Bij hem is een verfijnde toespitsing van elk detail naast vlotte epiek.
Ook in prentjes, waarin meerdere episoden gegroepeerd werden, blijft de harmonische samengroei onverzwakt. Ontzettend suggestief werken op blz. 40 bv. de neerdeinende daken en de kurve van den kasseiweg: als de zwijmelende Ahasver de diepte in stort. En dan die onwezenlijke straling van den Kristus midden het gepeupel...
Als het waar is, dat deze Duitsche vertaling buiten Vermeylen om verscheen, terwijl hij zelf destijds voor de Fransche mocht zorgen, hebben we veer wat medidatiestof.
W. Meyboom.
| |
Uit Sovjet Rusland, Beelden en Beschouwingen, door H. Roland Holst, uitgave Brusse, Rotterdam.
- De Engelschman Bernard Russell heette het Bolsjevisme reeds ‘une tragique illusion’; allerminst was hij onsympathiek aan het Russisch Communisme; Mevr. Roland Holst keerde uit Rusland weerom, méér ontgoocheld dan haar lief was; haar sceptisch onderhoud met Gorki over de onbetrouwbaarheid van den communistischen massa-wil zal wel den doorslag in haar teleurstelling gegeven hebben. Ook de lezer wordt door haar lyrische film-indrukken niet overtuigd: er zal ook bij den Hollandschen Bolsjewist, na lectuur, moreele inzinking gebeuren; als groote en eerlijke oprechtheid soms schaadt, dan wél dit journaal, dat ongeveer de erkenning is van een fiasco en dan ook het propagandistisch doel mist. Onze christelijk-sociaal-ethiek houdt het vooralsnog met Maritain's inzicht dat het individualistisch kapitalisme en het Bolsjevisme gelijksoortige boosheden zijn, die beiden
| |
| |
God en de rechten Gods uit Staat en Maatschappij gebannen hebben; geen bewust Christen denkt er aan deze of gene voor te spreken of te redden; er wordt door ons gedacht en gearbeid aan het herstel van het Gods-rijk onder alle menschen; er bestaat een maatschappelijk en onbaatzuchtig ‘communisme’ van honger oorsprong en evenwichtiger realiteiten. Godsdienst opium voor het volk? Het beeld is pakkend en slaat infernaal in: maar wie aan zijn subversisme gelooft verzwakt zijn werkelijkheidszin, al wordt andersom beweerd. Ook een later en ander communisme zal den goeden God moeten dienen. Reeds Russell verklaart: ‘Pour qu'un monde plus heureux puisse être créé, il faudra une mentalité toute différente’. Wij moeten het woord ‘mentalité’ wijzigen in ‘eine weltentfammende ethische Idee’; deze bepaling is van Lange. En Dr J.H. Carp, in zijn proefschrift over het russisch Communisme, zegt: ‘Het Bolsjevisme, dat zich zoo uiterst fél kant tegen de verschillende geestesrichtingen en den godsdienst, dat zich in den aanvang uitsluitend door de nastreving van materieele doeleinden laat beheerschen, bevat niet in zichzelf de kracht der menschheid “eine Weltentflammende ethische Idee” te geven. Ja, een zoodanige idee is zelfs op geenerlei wijze uit het Bolsjevisme als levensbeschouwing af te leiden’. Het Russisch Communisme kan dus niet aandragen met een werkelijke waarborg: een zedelijk ideaal. De christelijke ethische idee alleen heeft een historisch-maatschappelijk en onbaatzuchtig bestaansrecht, waarvan het ‘ethisch postulaat verband (houdt) met 's menschen religieus gevoel’. Het christelijk ‘postulaat der naastenliefde’ kan alleen een geleidelijk en algemeen communisme doen ontstaan uit internationale liefde en geenszins uit internationale wanhoop, zooals
nu. Het wraakgevoel zit bij den tegenwoordigen Bolsjewist nog te veel vooraf; het nieuw sociaal geluk is juist daardoor bij hem constructief mislukt. Garcia Moreno was van een stijl en aard, dat zijn christelijk Ecuador een uitnemend communistische Staat ware geweest. Maar helaas, de smaak van het ‘zout der aarde’ is aan elk ontgaan, ook aan Mevrouw Roland Holst, Holland's begaafde en fijne dichteres. Wij stellen vast dat haar zedelijk levensleed of proletarisch ‘spleen’ aan dit van George Sand wel identiek is: ‘Je suis en désaccord avec tout, et mon âme crie au sein de la création, comme une corde qui se brise, au milieu des mélodies d'un instrument sacre’.
O.
| |
Kann ich auch jetzt noch mein Haus bauen? Richtlinien für den wirklich sparsamen Bau des bürgerlichen Einfamilienhauses unter den wirtschaftlichen Beschränkungen der Gegenwart mit Beispielen von Herman Muthessius. München. F. Bruckmann A.G.
- Op gebied van woningbouw heeft Muthesius wat te vertellen. Zulks bewijzen zoowel het aantal boekdeelen, dat hij liet verschijnen, als de woningen van allerlei aard, naar zijn ontwerpen opgericht. Dat een boekje met bovenstaanden titel in vakkundige kringen bijgevolg belangstelling wekken moest, staat vast. Dat echter de inhoud niet is wat verwacht wordt, is aan den te veel belovenden titel te wijten. Evenwel zij daarmede Muthesius' laatste werk niet zonder meer terzijde gesteld. Lost het boek de vraag, welke zijn titel aangeeft, niet op, het geeft wel degelijk de vele wegen aan die moeten bewandeld, wil een oplossing eens mogelijk geacht worden.
Het lijkt me hier niet de plaats om vakkundig de 18 onderverdeelingen en de praktische voorbeelden, die het boek behelst, te behandelen. Ik wensch slechts nadruk te leggen op punten van groot belang, waarover Muthesius nuchter en objectief oordeelt.
Van drie dingen hangt een spaarzamen woningbouw af: van de vermindering van bebouwde oppervlakte, van een vereenvoudiging der versiering en van een goedkoopere bouwwijze. In verhouding tot den geheelen bouw speelt punt 2 een kleinen rol. Zeer gewenschte besparingen kunnen zonder bezwaar in de onbebouwde woningruimte verwezenlijkt worden, maar doorslaggevend zou evenwel slechts een werkelijk goedkooper bouwwijze zijn. En voorloopig komt daar nog niet veel van terecht. ‘Das hat hauptsachlich seinen Grund darin, das die besten Arbeitsweisen für sie noch nicht entwickelt, die Bauunternehmung auf sie noch nicht eingestellt, die Bauarbeiter noch nicht eingeschult sind’.... ‘Das ganze Gebiet der Ersatzbaustoffe ist eben
| |
| |
noch zu stark in der Entwicklung begriffen, auch sind die Ergebnisse noch vielfach schwankend und ungewiss. Es kommt noch hinzu, das die in Ersatzstoffen gebauten Häuser in der Preiswertung nicht für voll angesehen werden, was angesichts der Notwendigkeit, beim Hause auch die spätere Verkaufsmöglichkeit zu berücksictigen, von grösster wirtschaftlicher Bedeutung ist’. Ofschoon Muthesius verklaart, dat deze toestand zich kan wijzigen, en hij zich aan geen voorspellingen wenscht te wagen, acht hij toch noodig te verklaren, dat elk vakman in de huidige verhoudingen, indien eenigszins mogelijk, toch de goede, oude, beproefde materialen moet gebruiken. En in een ander kapittel geeft hij daarvoor de geldige reden: ‘Dem Bauen entspringen Werke, die nicht für Jahre, sondern für Jahrzehnte, ja für Jahrhunderte geschaffen sind. Deshalb darf sich die vorübergehende Not einen Jahrzehnts nicht in ihnen niederschlagen. Grosse Werte würden durch ungediegene ausführung verschwendet, ein manhafter teil des Volksvermögens in Frage gestellt werden’.
Dat de nieuwe woningen, die zeker niet aan degelijkheid en komfort te kort mogen komen, aan oppervlakte moeten verliezen in verhouding tot de oude, is, zooals reeds gezegd, een eisch. ‘Der Aufenthalt in einem grossen weitem Raum hat immer etwas befreiendes. Besonders für Leute, die geistig arbeiten, ist ein grosser Raum ein unbedingtes Erfordernis. Das führt zu der Notwendigkeit, dem gebildeten Menschen in seinen Hause, mag es sonst so beschränkt und klein sein wie es wolle, zum mindesten einen grossen Raum zu geben. Es liegt nabe dafür den Raum zu wählen, in dem die familie wirklich wohnt, also im Falle des kleinen bürgerlichen Hauses das Wohn-und Esszimmer. Das Ziel ist also das kleine Haus mit dem einen grossen Zimmer.’
Kan dit vanwege sommige, of helaas vele, huidig huurders, gewoon aan de drie-dooreen-loopende kamers, waarvan minstens twee niet in gebruik zijn, bezwaar ondervinden, meer zal dit nog vanwege dezelfde soort menschen het geval zijn, wanneer het huis met de ingebouwde meubels algemeener zou worden. En nochtans ‘Nur Stühle, Bänke und Tische - en ik voeg er bij bedden - sind im Ein-familiën-hause als Möbel berechtigt’.
Deze enkele punten zijn zoowat het gewichtigste, van wat in Muthesius' werk voorkomt. Zeker zijn er nog vele beschouwingen over vereenvoudigingen van allerlei aard, over besparingen aan materialen en brandstof, over reeksenbouw en normalisatie, maar meestal zullen zijn meeningen over die kwesties geen tegenspraak ondervinden.
De ontwerpen, ter illustratie bijgevoegd, toonen den knappen plannensamensteller Muthesius, maar tevens evenzeer dat de titel van zijn boek onopgelost bleef: bij de meeste staat vermeld, dat uitvoering tot betere tijden uitgesteld is.
Moet nu nog gezegd worden, dat alle architekten iets aan het hoek zullen hebben?
Edw. L.
| |
De keerende kudde, Verzen van C.S. Adema van Scheltema. Uitgave W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, Rotterdam.
- Het gedicht in dezen bundel, dat Scheltema's kunst het meest typeert is wél ‘In 't Herfstbosch’, èn om de plastische levensvisie èn om de troostelooze ethiek.
‘Het herfstbosch verteert zich
in den fonklenden morgen -
De twee eerste regels zijn van een sensitief-visionnaire plastiek, die men geestelijk blijft naproeven; van meer belang echter is Scheltema's vraag:
| |
| |
We weten, dat Scheltema hier heerlijk-pantheistisch bedoelt en zijn ‘God’ heeft geen andere waarde; feitelijk betreurt Scheltema, dat die ‘God’ geen andere levenswaarde voor hem heeft; want, zou zijn allerlaatste onderbewustheid niet een ‘heimwee naar het Christendom’ zijn? Hoor de laatste stroppen:
‘Wat zijt gij dan, wereld?
Voor onze oogen daagt -?’
De lezer ondervindt dat hier het Christendom zich aan 's dichters hart heeft aangemeld; de ouwe sloor-van-het-agnosticisme roept echter uit het diepe binnenhuis:
Scheltema's lyriek heeft zich zóó op deze wijze telkens herhaald; minder, veel minder sentimenteel dan Hélène Swart, maar in 's harten grond ethisch-identiek; sceptische rymen als ‘Boutade’ blijven geriskeerd: het staat heusch niet netjes, zijn eigen lijk te bespotten, dat 's levensrivier afdrijft.
Maar och, Scheltema blijft die goeie, vragende, onvoldane dichter, wiens ‘teleurstelling’ een eucharistisch medelijden verdient.
O.
| |
Le film 1914, par Lucien Laforgue, édité par Clarté, Paris.
- Een op vuil krantenpapier gedrukt album, met een dertigtal teekeningen. Met een beklemd gevoel bladert men het door. Wat is een gruwelfilm over Russische hongerellende naast deze ontzettende verbeelding van Frankrijk-in-oorlog? Kneuzingen van den groven galgenhumor, die een enkele maal heiligschennend hoont, zijn nog zoo schrijnend niet als het bitter besef van schuld aan de oorlogsgruwelen, dat ook de radikaalste dienstweigeraar nog in zich draagt. Aan de schitterende virtuositeit van deze, met enkele brutale lijnen samengebalde karikaturen denkt men geen oogenblik. Wat heeft kunst nog te beteekenen voor den grooten haat, die hier naar uiting drong? De teekening heeft niet mee te beteekenen als de opschriften. Op de slotbladzijde was de revolutionnaire drift zoo geweldig, dat alle verbeelding te kort schoot en enkel het simpele woord bleef van wanhopige hoop. Heeft ooit een menschengeweten zoo'n hoonend ‘J'accuse’ tegen zijn eigen land gericht? Een boek als een bom. Men voelt, dat bittere onmacht naar een lino deed grijpen, waar de bom alleen uitkomst geeft. Men denke aan R. Roland's fijn-ironische Lillulli. Zoo hoog fijn en spot alleen wie zich au dessus de la mèlee gevoeld heeft. Maar dit album is de tragisch wraak van een, die een ongeneeslijke wonde meedraagt uit de Europeesche nachtmerrie. Van het oorlogs-Frankrijk heeft hij alleen de zedelijke verwildering, de geëmbuskeerde hypokrisie, de officieele leugens en ophitsingen onthouden. In al hun wrangheid, met de ironie van een tranenloos leed, krijgen we de oorlogspsychose van massa en leiders uitgebeeld: het kapitalisme, dat ‘un bonne saignée’ noodig acht en het Jeanne d'Arc-patriotisme. Ook de dekadente immoraliteit in een ontzettend gedurfde voorstelling, te walgelijk om schunnig te zijn. Bij de na-oorlogsche misère zwijgen de opschriften: het daklooze vrouwtje, het hongerende gezin rond de haringgraat, de gevangene achter de tralies... De mooiste
van alle prenten is misschien nog die met den reuzigen proletariër, turend naar de fabrieken, waarvoor een lilliputtig politiekorps de wacht optrekt. Wat zijn Vlaamsche spotprenten onnoozele grapjes tegenover zoo'n gebalde spot.
M.C.
| |
Wat is de wijsbegeerte der geschiedenis?, door Ed. Vlietinck. Antwerpen 1922.
- Een betoog, wat hard en dor soms in zijn bondigheid, voor genetische geschiedenis. Nadruk wordt gelegd op de inwerking van het stoffelijk
| |
| |
en natuurlijk midden, de actie der economische factoren en ten sotte van de geestelijke en zedelijke omstandigheden op de menschelijke daden. Aanleiding kan deze degelijke voordracht worden tot breede uitweiding: daartoe kan de beknopte bibliographie aan het slot van het boekje leiddraad en gelegenheid bieden.
J.A.G.
| |
Polnische literatur, von Alexander Brückner.
- Gecondenseerd in een kleine honderdtal bladzijden, een bondig, doch volledig overzicht der Poolsche literatuur vanaf 1400 tot den dag van heden. Nevens de biografie der schrijvers, vindt men er hun werk met enkele breede toetsen ontleed. Een tijdtafel en naamregister volledigen deze handleiding en een tiental simili-afdrukken van de beeltenissen der bijzonderste auteurs, krijgt men er op den koop toe achterin. Degeljik uitgegeven door Ferd. Hirt, te Breslau, onder modern omslag, in ‘Jedermans' Bucherei’, die op algemeen wetenschappelijk gebied reeds menig belangwekkend nummer in de wereld zond.
| |
In koele schaduw. Schetsen van M. Molenaar M.S.C. Uitgave Nederl. Boekhuis. Tilburg.
- Bij ons is er herinnering aan suggestief proza van dezen Franciscaner-pater uit Hollandsche tijdschriften; schets na schets van dezen bundel: lyrische visie op God; vermengde beschouwing, literaire beschouwing, die het alluur aanneemt van het contemplatief-lyrisch verhaal. Zonder de kleurloosheid van een Bruno Destrée hebben ze, jammer genoeg, toch niet de gedrongen puntigheid van den oer-Hollandschen Böhmer-protestant Luyken; in deze vrome literatuur moeten we ons tevreden houden met: fijne, lyrische adem; ja, soms te veel periphrase, de gesymboliseerde zegging, die hinderlijk is aan onmiddellijke uitdrukking; veel in den rythmischen opzet der zinnen: ‘l'ennui de l'uniformité’: toch zijn er gansche gedeelten, die naar christelijken aard en naar visie gelijkwaardig zijn aan het beste van Claudel's ‘Corona Benignitatis anni Dei’, naast andere, die ofwél te precieus - door zegging of gevoel - ofwel te gemakkelijk-lyrisch aandoen; met minder lyrische zin-vorming zou de schrijver allerlei beters bereiken. Van het slechtste is een zin als: ‘De hevige droefheid van 't pas vernomen doodbericht droomde nu uitgedeind in een effen gelatenheid met enkele heuvelingen van opstijgend smartgevoel’. Na ‘Warholt’ zijn we reeds lang over dergelijke lintworm-preciositeit heen! De inhoud van het boek vroeg een beter titel.
| |
Paul Cezanne, von A. Vollard. Mit 24 Abbildungen, Kurt Wolff Verlag, München, 1921.
- Cézanne is een persoonlikheid die velen wel eenigermate juist weten te appresieren. Toch zal een werk als dat van Vollard, de bekende Parijsche kunsthandelaar en intimus van de schilder, van een bizonder waarde blijven. Niet alleen omdat het prettig geschreven en goed vertaald is, of met 24 niet te zeer bekende werken is verlucht. Het zijn juist de kleine levensbizonderheden - ook van Cézanne's dorpsgenoten Zola en Baille staan er karakteriserende dingen in - manies, tegenslagen en suksessen, atelier-observaties e.d. die een juiste kijk geven in de psyche van den artiest, wiens baanbrekende kunst zoveel omstreden is geworden. En van de karakterisering van deze kunst is psychologiese kennis van den schepper ook van zeer groot belang. Jammer dat als dusdanig Vollard's boek toch niet geheel geslaagd is. Het is wat te luchtig, te vlotweg geschreven en van Cézanne's duidelik merkbaar streven naar vorm rept maar een enkel klein zinnetje, een uitroep van Cézanne zelf.
Een boek om er konklusies uit te halen is het niet, maar voor iemand die Cézanne's kunst meent te kennen, is er toch nog heel wat te leren. En prettig te leren. En als zodanig heeft het werk zijn waarde, want in de hopeloze verwarring van de hedendaagse kunst en voonamelik kunstteoriën, is een absolute kennis van de baanbrekende meesters onzer periode, hoogst gewenscht.
De uitgave is zeer goed verzorgd.
J.v.d.V.
| |
Ferdinand Hodler, von Adolf Frei. H. Haessel Verlag, Leipzig, 1922.
- Evenals het werk van Vollard over Cézanne, is dit boekje over Hodler voornamelik als materiaal voor psychologies inzicht van belang. Het is wel meer teoreties en mist
| |
| |
hierdoor het prettig levendige van Vollard's werk, maar anderzijds is het in al zijn beknoptheid ook dieper en algemener. En evenals ik hierboven schreef over Cézanne, ook de verdieping onzer kennis omtrent Hodler is zeer gewenst. Uit de vloed van boeken en boekjes, welke over de allermodernste schilders verschijnen, kan zelfs de meest veelzijdige en penetrantste meelever van het hedendaagse kunstgebeuren maar een min of meer verwarde inzicht verkrijgen. De geschiedkundige, onbevooroordeeld kalme waardeering der kunst wordt door boekjes, als hier besproken, ten zeerste bevorderd met als direkt gevolg dat de kunst in hare evolutie dieper wordt doorschouwd. Is het niet de taak der geschiedenis, ons standpunt in het heden en de richtlijnen voor de toekomst te helpen bepalen? Nu we het expressionisme rondom ons zien zieltogen, Picasso zich inspireert op Ingres en Meidner het Verisme proklameert, kan alleen hij, die de geschiedenis der schilderkunst heel, heel goed beheerst, iets wagen te veronderstellen in welke richting de onderbewuste aandrang der meest sensiebele artisten, ons voeren zal. En waar Piccaso - dit is een echt artiest - van de grootst mogelike vormverbreking weer zoekt naar hoogste vormvolmaking, durf ik beweren dat Hodler zijn grootste waardering tegemoet gaat.
Cézanne, als uitlooper der impressionisten, maakte alles ondergeschikt aan het subtiele wonder der kleuren. De vormverbreking, welke hierdoor ontstond in de details, dwong hem tot aksentuering der groote kompositorielijn, sterker dan ooit was gezien. Het ekspressionisme, dat aan het dynamies vermogen hoogste waarde hechttte, ging steeds verder in deze vormverwaarlozing der onderdelen, om in de grote lijn na veel en te veel geteoretiseer in de impasse te raken der abstrakte beelding. Nu moet de heethoofdige lezer niet direct menen dat ik hiermee ekspressionisme of abstrakte beelding of wat ook afbreken wil. De objectieve waarde van een van Eyck. van een Rembrandt, een Rubens, een Cézanne en ook een abstrakte Maas. De Troyer of Piet Mondriaan, zijn best te bepalen en te vergelijken. Dat het geval Picasso en het Verisme-manifest van Meidner c.s., etc., de bekampers van het ekspressionisme zal doen grijnslachen in ijdele zelfgenoegzaamheid, is niet erg. Prof. W. Worringer schrijft aan hun adres in Kunstlerische Zeitfragen, p. 8: ihr Triumf ist der Triumph der Ahnungslosigkeit. Er sei ihnen gezönt. Wir begnügen uns damit, ihnen das Recht, rechtzuhaben, zu bestreiten und schreiben ihnen met ruhigen Lächeln ins Stammbuch, was Friedrich Hebbel so kurz und pragnant formulierte: ‘Der Philister hat sehr oft in den Sache recht, nie in den Gründen’. Nie in den Gründen! Und darauf allein komt es bei solchen Fragen an. Met overslaan van de ekspressionistiese periode zal noch de gewone man, noch de jonge artiest komen tot de grootste zuiverheid van modern voelen, die hem een neo-Ingres zal laten genieten of scheppen. En ik zeg hier neo-Ingres omdat het geval Piccaso het meest bekend is. Maar juister zal na min of meer langen tijd gesproken worden van een nieuwe Hodler indien altans Hodler tot de anderen mag gerekend worden. Zijn kleur, zijn lijn, zijn geestelike visie, zullen hem
sterk op den voorgrond plaatsen. Veel van Hodler te weten, diep hem te kennen, zal dan zeer wenselik zijn.
J.v.d.V.
| |
Het zingende lied, door Jan J. Zeldenthuis. (Uitgave Amsterdam. J. Emmering).
- Hoe staat het met de Hollandsche dichtkunst? Is deze nieuwe dichtbundel een antwoord, dan zijn we wel fel-sceptisch: met zulk een boekje is Hollandsche poezie feitelijk wél ‘à terme’; Quérido's lof in ‘Het Handelsblad’ begrijpen we niet. Gladde rijmen, geschaafde regels, dichterlijke gemeenplaatsen bij de vleet: nergens een beeld dat iemand letterlijk overstag gooit: werkelijk nergens: alles is zoo ivoor-glad als een biljart-bal. Wat men zooal hoort in Zeldenthuis' poetische gemoedskamer? Van alles en nog wat, vooral de na-resonantie der poezie van '80; de stemmen van bekende poeeten klinken er uit historische verte in na; alles is reeds vroeger zooveel krachtiger en beter, zooveel smakelijker, zooveel echter gezegd; we hebben het eens veel frisscher, veel inniger gehoord. Drie zaken maken ons tureluursch: dat voor die afgelurkte poezie Holland een uitgever te veel heeft, dat er steeds een regiment lezers klaar staat om die Muze te begroeten, dat de Hollandsche kritiek dit slach poezie even lovend introduceert als rond 80 in de ‘Julia’- | |
| |
periode; ‘Jan Salie’ bewijze dat wij ons vergissen! En dan hangen wij onze lier aan de wilgen.
O.
| |
Dichters na '80 (verzameld door Dr. D.C. Tinbergen en Herman Middendorp), Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink.
- Een titel als ‘dichters’ beteekent natuurlijk niet ‘de dichters’: dit kan onvolledigheid ten goede duiden. Maar onvolledig blijft keur en samenstelling in elk geval. Aan opzet denken we niet, wel aan onwetendheid. Tegenover de Zuid-Nederlanders bleven de verzamelaars schromelijk te kort; zoo werden o.m. ‘voorbijgegaan’: Om. K. De Laey, Constant Eeckels, Jan van Nijlen, Herman Baccaert, Jan Hammenecker, August Van Cauwelaert, Emiel Van der Straeten, Jozef Muls, Delfien Van Haute, Alois Walgrave, Lambrecht Lambrechts, Hugo Verriest, Vermeylen, Ontrop, De Meyere, Herckenrath; ook niets van de allerjongsten, b.v.: Paul van Ostaeyen. De verontschuldiging ‘dii minores: gaat niet op! Als Daan F. Boens, een Vlaamsch gelegenheids-dichtertje van den kouden grond, met vier gedichten prijkt, bewijst dit, na wansmaak, dat de verzamelaars geen benul, geen kennis hebben aan een beter soort Zuid-Nederlandsche dichters. Overigens, hoevelen der besten in Vlaanderen moeten voorbijgegaan voor men literair-critisch berechtigd is de poezie van ‘korporaal Daan F. Boens’ te plaatsen?
Ten overstaan van Noord-Nederland is deze bloemlezing minder sterk onvolledig; zulks om poezie-opname van jongeren as François Pauwels, Willem de Mérode, J.J. De Haan, J.J. De Stoppelaar, Volker, M. Beversluys e.a. wat prettig aanstemt. Waarom echter niet evenzeer vertegenwoordigt dichters als Aart van der Leeuw, Bloem, Nyhoff, Bonn, Uyldert, Greshoff, Walch, Zeldenthuis, Binnewierts, Smulders, De Clerck, Kemp, Miek Jansen, enz.? De ‘Getij’ en ‘Stem’-jongeren noem ik nog niet eens....
Deze anthologie had belangrijk aan beteekenis gewonnen hadden de verzamelaars enkel gegaard uit de werkelijke na-Tachtigers, met uitsluiting van Nieuwe Gids, Van Nu en Straks (buiten V. Langendonck en V. d. Woestijne bleven de overige Van Nu en Straksers ongeplaatst) en de West-Vlaamsche Gezelle-periode, die overal elders ‘ruim vertegenwoordigd’ zijn; er werden nu plaatsen geusupeerd waarop de jongeren en de allerjongsten recht hadden.
Een volledig historisch beeld schenkt deze bloemlezing dus niet; uit het werk der geplaatste Hollandsche jongeren is echter in het algemeen met smaak gekeurd en als ‘kennismaking’ verdient het in vele Vlaamsche handen.
O.
| |
Prof. Dr. H. Bavinck, door Fr. S. Rombouts. Nr. 9 uit de Malmberg's Paed. Bibl. ('s Hertogenbosch, Antwerpen). fl. 3.
- Geene dorre biografie, maar een gids bij de studie van Bavinck's werken; waarvan eene kompakte samenvatting onder katholiek-kritische belichting.
Ofschoon het verdienstelijkst werk van Dr. Bavinck, als paedagoog, wel geweest is, onder uitgesproken invloed der Duitsche school, de breede en kristelijk-gezonde opv. beginselen in Nederland te vulgarizeeren, zal het ons toch de moeite loonen, aan de hand van Rombaut's boek, in nader kontakt te treden met dees eminente verschijning, die de Nederl. paedagogiek zoo omwentelend beinvloed heeft.
| |
Zelfopvoeding, door W.F. Becx, Pr. Nr. 10 uit Malmberg's Paedag. Bibl. ('s Hertogenbosch, Antwerpen), fl. 3.
- Het staat schitterend met de opvoedkunde! Ten minste, indien we op onze plezierige dagen in boekreklaam vastelijk gelooven moeten. Inderdaad, voor enkele franken kunnen we o.m. koopen: wilsopleiding, zelfbeheersching, karaktervorming, zelfopvoeding...
Eere dus aan W.F. Becx, die in zijn voorwoord den bluf van z'n boektitel herleidt tot: eene poging om iemand tot zelfopvoeding te brengen.
In die poging is de schrijver dan ook meesterlijk gelukt: beters kan er desbetreffend niet gepresteerd worden. Alhoewel een paar inleidende hoofdstukken (o.a. Natuur, Familieleven) ietwat te los in mekaar zijn geworpen, valt ons des te meer de stevige concentratie op van al 't geen er aan zakelijke gegevens over de reeks toonaangevende theologische en paedagogische werken verspreid ligt.
| |
| |
Buiten deze hoofdverdienste, verovert het werk vooral z'n eigen-aardigheid door het anti-classicale van z'n procédé, vertrekkend niet van de menschelijke eindbestemming, maar wel van de menschelijke konstruktie.
Warm aanbevolen aan ieder die 'n mise au point van z'n levensstandpunt wenscht.
T.V.
| |
Godsdienstige en sociale tracten (Geloofsverdediging, Antwerpen).
- Dominicaansche apologie des geloofs is thomistisch verstandswerk, dat daardoor een sterk behoedmiddel blijft tegen valsch geloofs-gevoel; deze tracten bedoelen dan ook het socialiseeren der zuivere religie-kern, niet in een bestudeerden stijl, noch in een moilijken vorm, maar met zakelijke bevattelijkheid, bestemd voor de ‘gewone lezer. Twee brochuren ‘Het H. Sacrament des Autaars’ en ‘Dat zij één wezen’ openen de nieuwe reeks van dit jaar. Zij sluiten sympathiek aan bij de Noord-Nederlandsche apologetische werkjes van zaliger Pater Bensdorp (Famulus); zij wenschen ook niet ten achter te staan bij de anti-kettersche apologie van priester Van Dorp in ‘De Tijd’, uit Holland, Roomsch Noord en Zuid herwinnen socialer bedrevenheid in het hanteeren der geloofswapens; dit is polemische verdienste!
O.
| |
Binnen en buiten (Leesmethode-uitg. De Sikkel, Antwerpen).
- Een vriendelijk kinderboekje, voor de school bestemd, naar den trant der Hollandsche leesboekjes, die door Vlaamsche kinderen zoo graag begeerd worden; de illustraties veraangenamen natuurlijk de lezing.
| |
Het leven van de heilige Lutgart, door Thomas van Cantimprè, verdietscht en ingeleid door Al. Janssens, Uitgave S.V. de Vlsamche Boekenhalle, Leuven, 1921.
- Het leven van deze Vlaamschen heilige - zoo vernemen we uit de flinke, losse inleiding - danken we aan een even behendige als godvruchtige chantage der abdis Hadewich, van het klooster van Aywiers. Aan Thomas, die in vertrouwelijke relaties stond tot de heilige - familiarissimus ejus - werd door Lutgard zelf een relikwie - den vinger der heilige - toegezegd. De abdis echter wou die enkel afgeven op voorwaarde dat Thomas Lutgart's leven zou beschrijven. Al is het werk nu wel aan Hadewich opgedragen, het heeft historische onafhankelijkheid van geest genoeg om de misbruiken in het klooster te critiseeren, waar deze de betamelijke uitoefening van den godsdienst belemmerden of schaadden. Reeds door deze onpartijdigheid is het Leven van hooge waarde, zoowel algemeen cultureel als hagiographisch. Het mist daarbij het aartstamme der meeste moderne heiligenlevens, wier schrijvers in zelfvoldane superioriteit stikken al dekken ze geestelijke armoede met overdadigen ootmoed. Thomas' proza is warmbloedig en zachtvloeiend lijk enkel een middeneeuwsche ziel kon schrijven. In heiligen eenvoud. ‘Gelijk een voedster, met den waaier het kind in de wieg beschermt, zoodat de onbeschaamde vliegen zijn rust niet storen, zoo verwijlde Christus van dien dag af aan de poort van haar hart om het te bewaken’.
De vertaling is lenig en vlug. Ze eerbiedigt den tekst in een aangenaam naief rythme. Heel het werkje door loopt de tekst in voetnota paralleel met het Leven van Lutgard in verzen van Willem van Afflighem; eene paraphrase, die bij poozen een schoone literaire waarde bezit.
Lees het boekje voor uw naief genoegen en uw bescheiden Vlaamsche devotie. En als ge kunt volg dan de behendige Baedeker-aanduidingen der inleiding voor een pelgrimagie naar Aywiers.
J.G.
| |
Karl Marx. Geschiedenis van zijn leven, door Franz Mehring, Geautoriseerde vertaling, door Jan Romein; W.L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, Rotterdam.
- Dit breed opgezette levensbeeld, dat toch voor de arbeiders bestemd was, blijft het laatste groot werk van den historikus van het Duitsch soialisme. Op verzoek van mevrouw Lafargue, Marx' dochter, had hij toezicht op de bewerking van diens omvangrijke korrespondentie. Uit dezen arbeid is deze Marx-biographie gevloeid, de aantrekklijkste en ook de volledigste. Het was een gelukkig idee van den vertaler een eenvoudig levensbericht van den auteur vooraan te plaatsen. Mehring is een typisch
| |
| |
overgangstype in het Duitsh socialisme. Een dominee-zoon uit Achter-Pommeren, die zelf theologische studies gedaan had en slechts langzaam naar het socialisme geëvolueerd is. Hij heeft met weemoed aan die generatie teruggedacht, die ‘de reinste kracht der burgerlijke beschaving in den dienst van den proletarischen klassenstrijd wist te stellen’. Zuiver Duitsch bleef het kultuurbesef van dezen geleerde, die aan de Duitsche klassieken bijzonder interessante studies heeft gewijd. Het Joodsche type bleef daartegennover zuiver kosmopolitisch. Als orthodox Marxist was hij geen angstvallig schriftgeleerde: ‘Het Marxisme is geen onfeilbaar dogma, maar een wetenschappelijke methode’. Zijn anti-Reformisme bleef hij in den wereldoorlog trouw. Deze Duitsche bourgeois bleek ten slotte beter tegen de patriotische epidemie bestand. De zwakke oude man werd geknakt door het bericht van den moord op Rosa Luxemburg, die een kapittel schreef in deze Marx-biographie. Van hem is het bitter woord: ‘Als de Pruisische generaalskliek weer aan de macht komt, zal zij Noske wel aanhouden, want van zulke methoden nemen zelfs de Pruisische Jonkers de verantwoording niet op eigen rekening’. Over zijn dood hingen in Sovjet Rusland de vlaggen halftop.
In de biographie, die zeker geen werk van blinde adoratie is, wordt ook het inniger gezinsleven van Marx mooi en innig beschreven. Zij geeft van het bewogen Europeesch geestesleven, waarin Marx met zoo fel-gebiedende hand gegrepen heeft, een zeer breed beeld.
| |
Zonnige jeugd. Kinderliederen van Arhur Meulemans, Seyffardt's Muziekhandel, Amsterdam.
- In een genre, dat zelden aan de banaliteit ontsnapt, heeft Meulemans toch weer een paar frisch klinkende liedjes gegeven. Jammer dat de bewerkte tekst zoo nuchter is. Er moet toch plezieriger inspiratie te vinden zijn!
| |
Van wingewest naar zelfbestuur in nederlandsch indie, door J.E. Stokvis. Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’ Amsterdam. (Elsevier's Alg. Bibl. Nr. 3).
- Een eeuw Nederlandsch-Indische geschiedenis. Wat Multatuli in gloeiende verontwaardiging ‘Max Havelaar’ deed scheppen, wordt hier objektief behandeld. Het kaHpitalistische liberale cultuurstelsel, in Multatuli's tijd het heerschend regiem in Indië, huldigde het materialistische beginsel, dat den mensch een slaaf maakt van zijn economische behoeften. Dit cultuurstelsel moest - volgens het rapport van commissaris-generaal Dubus de Gisignies - Java dienstbaar maken aan het moederland en de Europeesche markt en den Javaan aan het Europeesche kapitaal. En vooral ‘no sentiment in business’.
In de z.g. ‘ethische periode’ - na 30 jaren van overgang en onzekerheid - zocht het exploitatie-stelsel gewetensrust in de staatkunde der ‘zedelijke roeping’ jegens de inlandsche bevolking. Tot ook deze periode met het ontwaken der Indische volksbeweging, in 1912, een natuurlijk einde vond. Sedertdien wordt de praktische koloniale politiek gedrongen in de richting van Indië's zelfbestuur. Een stellig accoord werd nog niet gevonden, maar de vervulling van dit program-punt, zal voor Indië een eerste zweem van de onafhankelijkheid zijn, die de Indische Partij tracht te verwezenlijken.
De ontwikkeling van de Nederlandsche koloniale politiek in de richting van zelfbestuur wordt in dit boekje kort geschetst. Het bezit al de kwaliteiten die we in de tot nog toe verschenen deeltjes van deze serie-bibliotheek mochten waardeeren. Een interessante kijk op Nederlandsch-Indische toestanden. Ook voor den Zuid-Nederlandsche lezer vol nuttige wenken.
G. Berg.
|
|