Brevier
GOUDEN vat vol edeler reuken,
als daar uit den oosten ooit,
in paleis of kerkebeuken,
wierd in 't rookend vier gestrooid,
boek vol altijd nieuwe spreuken,
of gij nog zoo oud al waart,
duizend jaar bijeenvergaerd,
edele zalve van mijn herte,
Sprankel die mijn ziele ontvlamt,
troost in lijden en in smerte,
maat en makker mij zoo lief,
Vriend en meester al te saam,
Zaad van mijn begeestering,
Dichten van der dichtren vader,
Bron van tranen en geween,
Speeltuig met gewijde snaren,
Wijn met zuur en melk gemengd,
Wijn met myhre en gal daarin,
Leven van mijn Heere en Schepper,
Leven van zijn kindren al,
Gij gedachtenis van die dagen,
Waar de groote wonderheid,
Ik moet op mijn schouders dragen,
Zaligende boete van mijn zonde,
Wees gegroet o mijn Brevier,
Beeld van allerlei couleuren,
Blombed altijd vol gebloeid,
Moedontwekker leedversmachter,
Leer en wijs en wetendheid,
overvol van stroomen water,
| |
groeve vol van edelsteenen,
nooit noch uit noch doorgegraafd,
Wijzer van 't geducht nadezen,
Leidster van 't gevaarlijk hier,
Dierder dan elk dierbaar wezen,
Wees gegroet o mijn Brevier,
Een ander handschrift, over
't zelfde, maar veel ouder:
Gouden vat vol dierbre geuren,
In den oosten daer gegroeid,
Beeld van allerlei koleuren,
Bloembed altijd vol gebloeid,
Vruchtschael die mijn dorst kunt laven,
Als geen ander vocht het kan,
Wijn waar aller dranken gaven,
in zijn, en de kracht ervan,
Edele zalf der kranken zachten,
troost in 't lijden en de smert,
(dan de balsam) van 't gebrijzeld hert,
Moedontwekker krachtversmachter,
Maet en makker mij zoo kostbaer,
Aen mijn zijde al waer ik ga,
(Als mijn eigen zelf bijna),
Vriend en meester al te saem,
Wapen aen en wederstrijdig,
Ondeurdringbaer en deur al,
borend dat de vijand nijdig,
om zijn lagen leggen zal,
(om zijn schansen zetten zal),
Beke uit d'hoogsten berg gesproten,
Overvol van stroomend nat,
en den voet van 't lam ontstaen,
Waer het lam gewond aen 't hert,
(waer het lam met zijnen voet),
't eeuwig water neergestooten,
op der aerden dalen doet,
Waer 't geslachte lam op staet,
Water dat waer eerst genoten,
't hert niet weder dorsten laet,
Morgendauw en avondzoelte,
rust bij nachte en in de koelte,
Guido Gezelle.
|
|