| |
Over moderne Literatuur
II.
NA dit intermezzo hervatten wij onze beschouwingen over de nawerkingen der symboliek. Uit haar draagt Dada een aanzienlijk erfdeel mee. Meer technies dan zuiver estheties. Mallarmé in zijn Coup de Dés is er de onmiddellike grondlegger van. Het vers is de uitdeining van een vloedgolf, die zijn stuwkracht heeft in het onderbewustzijn en waarvoor de logica geen beddinglegger is. Vaag nog, altans theoreties gezien, beoogmerkt hij het ‘Absolute’. De kunst was zolang voertuig van het sentiment en het verstand. Tans zou zij seingeefster worden van het machtig eengevoel tussen mens en universum. Het dadaïsm laat zijn peillood neer in het onpeilbare. Minder met het inzicht, in de diepste schatkameren van ons wezen licht op te steken en er de vensterblinden te ontgrendelen, dan met de voorvoeling dat deze kameren eindeloos door elkaar lopen en men steeds blijft ingemuurd. De kleinodiën daar opgedolven, worden hun glans beroofd wanneer men ze keurt door het intellektueel monocle. Iemand zei: Kunst is georganiseerde intuïtie. De man verzoent graag water en vuur. Inderdaad: intuïtie die kontrool laat uitoefenen, heft zichzelf op. Het tegendeel volhouden kan slechts een sofism zijn. Subconsciente invloeden zijn niet te raadplegen, wel te ondergaan. Beduidt dit: reseptief staan tegenover alle onderbewuste prik- | |
| |
kels zonder inmenging van de rede, die ze ordenen zou? De rede wordt uitgeschakeld, maar het zal juist een volmaking van het konsept zijn, indien het zich voldragen realiseert, zonder serebrale knutselingen.
Daarom anti-kunst in deze zin, dat ieder rationneel ingrijpen om het subconscient telegram dat uit de diepste regionen van onszelf wordt overgeseind, in omgangstaal te verwerken, reeds een tekstverminking insluit en in maakwerk verkeert. Het dadaïsm is de boeman voor kunstgeleerden. De goedmoedigen verontschuldigen: ‘Het is een zonderling of een schalk’ en de voorname heer in rok oordeelt korrekt: ‘Het is een pathologies geval’. Tu parles! Maar heel het arsenaal der geijkte stereotiepen en lege frazes, die zo breed als eng, zo diep als ondiep zijn, het arsenaal waar het intellektualism zich als in een ‘bombensicheren Unterstand’ meende te verschansen, is in een oogwenk opgeblazen. Het wordt steeds als een grief aangevoerd dat het dadaïsm geen exoteriese kunst is en enkel vatbaar voor ingewijden en zodra zegt de common sense: het is chinezerij. Maar als de enige toetssteen ligt in het bevattingsvermogen van buitenstaanders, dat zo verscheiden geschakkeerd is, hoogten en laagten heeft, waar blijft dan de vaste maatstaf, waaraan kunst dient getoetst? Grondwaarheid: ‘Wer den Dichter will verstehn, muss in Dichter's Lande gehn’.
Dadelik dient uit het dadaïsm de negatieve waarde bezijdigd. Van Picabia tot Tzara ligt meer dan een schakkering: het is een substantieel verschil. Picabia raskunstenaar, Tzara fumist, Picabia geroepene, Tzara mystagoog. Het dadaïsm als een ruitenbrekerige beeldstormerij beschouwen: pour démolir le Louvre, is er de zin van verengen. Als uitvloeisel van een ontredderde samenleving als krisiskunst is het een trouw tijdsbeeld. In een tijdsgewricht waar alle werkelikheid tot in het zinloze verdwarrelt en alle dromen ontzield op de baar liggen is het de zuivere tegenwaarde van de maatschappelike ineenstorting en de bouwvallige tijdsmoraal. Maar uit de bouwval is grondstof te vergaren voor het metsen van nieuwe hoekstenen. Vanaf tans is te voorspellen dat het dadaïsm zich heeft geopenbaard als een volstrekt Nihil, een tragies tot de grond richten van al wat is, en dat het afgesloten wordt door het interregnum van vernietiging dat de wereld in haar vitale krachten heeft geteisterd. Het razend Hokus Pokus van een samenleving, die uit de baan naar haar bestemming werd geslingerd en in kokasse kreitsloop naar ondergang wegwentelt. Klabund zegt: der Kunterbuntergang des Abendlandes. Tegen het geweld der gebeurtenissen en hun fatale wending stelde zich voor de kunstenaar het radeloze: A quoi bon? Het geloof in een toekomstwereld die toen vooral hersenschimmig leek en een zeepbel-utopie, is verloren. Het dadaïsm is uiting van onmacht en vertwijfeling, het ganse ge- | |
| |
beuren rond ons tot een ideaalbeeld om te scheppen. Het dadaïsm is onmacht in grootse tragiek. Het is de diepe Weltschmerz dezer eeuw. Men werpt Dada een gebrek aan evenwicht voor en de verstandeling kan het slechts als ‘dartele fantazij’ of ‘geestelike kapriolen’ aanvaarden. Welke pedante klucht de kunstkenners met goede smaak, ook nog fijnproevers genoemd, zo schrander over evenwicht te horen gewagen, als zij zelf op het vlakke
laagland der logica standnemen. Hoe makkelik is het, zich daar op de onverplaatsbaarheid van zijn centrum gravitatis te beroepen. Maar over evenwicht heeft slechts het woord van hem waarde, die ekwilibrist is op de rand van diepten grondeloos. Het kubism heeft zijn platvlak theorie. Beotië heeft zijn zitvlak-theorie: het objektieve denken. Gevolg: kritiek met aambeien. De dadaïsten waren tegen het zitten: zij hadden gelijk.
In vogelvlucht hebben wij tans de gebieden van de mystiek en Dada doorreisd. Blijft het futurism. De rol van het futurism is met de invoer van een gans nieuwe terminologie en zijn verheerliking van het modern decorum niet uitgespeeld. Dit zich beroezen aan een gemekaniseerde omgeving zou weldra bezinken tot rijper inzicht en normenstelling. Zo beoogmerkt het futurism de tegenwaarde uit te beelden van de objektieve wereld, produkt na de innige mutuele doordringing van ervaring en verschijnsel. Niet een realisties duplicata van de natuur, niet haar momentverschijning, wel haar kernwezen. De bruikbare zinbouw (trots der filologen) vermag het slechts de dingen te omschrijven en benadert periferies. Het futurism wil de weg uitgaan naar het centrum. Daarom voorschriften over zinbouw zijn ballast. Het woord moet onmiddellik vizioennair Oproepen, zonder narratief te zijn. Door de aanwending van op elkaar gehoopte kompakte beelden, die geen syntaxis-nasleep meedragen, komt men tot precisere struktuur van wat analytiese werkwijzen onvolkomen en fragmentaries zouden weergeven. Totalisering van de indruk en de uitdrukking op dit plan afgegoten. Het vlakke frontale zinsverband wordt dus naar een diepere perspectief uitgegraven. Beschrijving van de werkelikheid levert een fotografies afdruk. Het syntheties naar voor kristalliseren van haar diepste beeltenis onderschept haar grondgestalte. Geen kodakapparaat met kiekje dadelik klaar. Geen reproductie, wel rekonstruktie. De indruk uit zijn aksidentaanblik ontschorsen, het waarnemingsbeeld zuiveren en herbouwen. Het surrogaat-futurism wou het reproduktief beginsel ontwijken door een totaalsom van toevalligheden, die uit hun los verband kombinatories werden saamgeklemd, als alfa en omega van moderne vizie uit te roepen. In plaats van een uitvoerig een stenografies verslag, maar desondanks de handhaving van het reproduktief beginsel. De enige aanwinst ervan was, dat waar
| |
| |
de optiese dynamiek van het grootstadsgebeuren of een sportprestatie naar geijkte stelregels van detailschildering in beschrijving zou verlomen, tans de mogelikheid openkwam deze dynamiek op de hiel te volgen, te vangen en rythmies om te zetten. Maar enkel ‘raccourci’, enkel snapshots naast elkaar zetten, zou zich tot beweging verhouden als een statiese aanzichtskaart tot stadsanimo, als gehakt tot levend vlees. Schilderkunstig was het uitgesloten de beweging kontinu voorstelling te geven, gezien de onbewogenheid van de vizuele indruk, waarbuiten schilderkunst nooit vermag weer te geven. En een dooreenvriemeling van talloze dier trilbeelden van het netvlies zou in evenredige verhouding leiden naar een parcellering van de dynamiek, niet tot haar verfilming. Dynamiek sluit in: richting in tijd en ruimte. Het schilderij sluit in: situering in tijd en ruimte. Richting en situering sluiten elkaar uit: Dynamiese plastiek vermag niet haar richtsnoer te bereiken, zij draagt de tegenstelling in zich en vervalt steeds in de methodes die zij aanvecht.
In de literatuur komt de weergave van beweging kompleter tot haar recht, omdat zij niet vasthangt aan een star, opties beeld, maar de kontinuïteit oproepen kan en rythmies dooraderen.
Het invoeren van de onomatopee als uitdrukkingsmiddel is vieux jeu. Immers geen wiegelied of het heeft zijn: doe, doe; in Volendam zingt men bij de blokkendans:
en geen smidslied of het zegt ringking.
In feite is dit de grofste nabootsing en zeer terecht heet Frans Coenen in Groot-Nederland zulk piekerwerk: impressionnism in de luiers. De futuristiese stormloop had ook zijn weerslag in de politiek. Maar dat Marinetti zich heeft gespannen in het gareel van de landhongerige pyjama-poëet d'Annunzio, pleit niet voor zijn demokraties inzicht. Het eviva la guerra tot een stelregel verheffen is een idioot dienstgebaar ten overstaan van het bourgeois-kapitalism en de Italia irredenta expansiezucht, een stroming die met de drijverijen van de Groot-Belg Neuray in het zelfde militaristiese vaarwater dobbert.
Dat anderzijds veel futuristen het kommunism aankleven wijst bij deze belijders van een zo grondverscheiden maatschappelik credo op een algemeen-aanwezige, mystieke drift om het defekte sociale raderwerk algeheel te ontwrichten en een natuurrechtelike levensregeling te bestreven. Hier vindt ze haar ideologiese grond in het pan-romaans kultuurideaal, ginds in de diktatuur van het proletariaat.
Het algemeenzicht der contemporaine kunst heb ik hiermee zeer schetsmatig en vluchtig opgezet. Op een ontwikkelingstheoretiese kurve mag dit betoog geen aanspraak maken,
| |
| |
op kronologiese methodiek evenmin. In de veelvormigheid harer verschijningen poogde ik de zin nabij te komen. De vulgarisators van wat hier gemeenlik voor nieuwlichterij geldt besluiten in de regel tot een voorstelling van de jonge Vlaamse dichtkunst als volgzame sleepdraagster het spoor optrekkend van haar overrijnse geestelike vaders. Immers het daghet in den Oosten. Een inwijding in het expressionisties heiligdom: daar heb je de hogepriesters: Werfel, Däubler, Lasker Schüler heel de trits, en in een adem, zonder dat de man die zegt: ik weet het, zich verslikt. Dat vogelen van zo diverse pluimage in dezelfde kooi worden omtralied laat de kakelkritiek toe haar vlerken uit te slaan en op de hoogste sport als opperkakatoe waanwijs te kwetteren.
Het is er mij niet om te doen op hen, die rondgaan met het staalboek der mensheidslyriek, iets af te dingen. Maar de verwarring die zij stichten door voormelde dichters voor te stellen als enkel door schakkeringen in een algemeen streven gedifferentieerd is ergerlik zoniet grof, omdat grondverscheiden opvattingen zonder verder onderzoek klakkeloos worden vereenzelvigd. Rond Werfel, de Vader Cats van heden, wordt op de trom geroffeld om hem te lauweren. Däubler, zojuist van de Parnassus verhuisd, is ook van de partij. Döblin en Stramm zinken in het niet. Het is steeds gewaagd met namen te gochelen, ook al begunstigt men ze met een eervolle vermelding of met een spotgoedkoop epitheet als: prachtmens of albetrachter.
Ars ancilla ethicae, het Sesam open U van deze dichters naar een ‘seinsollende Welt’ is een vervallen beginsel. Aanvaardt men op de ganse lijn de beijvering van een toekomststaat als van primair belang, dan ligt het voor de hand, dat men alles dienstbaar maakt om dit streven de politieke stuwkracht bij te zetten waardoor het overwicht verwerft als machtsfaktor en doorslagkracht op de schalen van het feitenapparaat. Daar kan belletrie opdoeken. Het gemeenschapsideaal zal zich verwezenliken, mijnheren, langs de stembus of op de barrikade, dit naar gelang het politieke kansenspel op een al dan niet schaakmat staan van de aan te vechten machten uitzicht opent. De verletterkundiging leidt tot revolutie-romantiek, aanklacht tegen de staat (Ward Hermans vooruit) en als onze kunstvulgarisators nu werkelik menen kiemen van ‘nieuw leven’ te ontdekken in het bombasties en woordpralerig werk van Toller dan hoeven ze maar even aan de Grote Vooravend te denken. Het onderscheid ligt in de requisiten en in de zeer bijbehorige episodiek. Maar de kunstkritieker, waagt hij ook een sprong in een vreemde ideeënkreits, valt toch steeds op zijn poten terug als een zeer wijze kater (met of zonder heelkundige behandeling). Aplomb, mijnheren, aplomb alleen kan u redden. Daarbij neemt hij natuurlik alles plechtstatig au sérieux, zichzelf vooraan.
| |
| |
Wij staan, na de révolte, voor een organisatoriese taak. Het is tans nodig het kaf uit het koren te lezen en in de wan der vergeten dingen te werpen. Eerste toets voor ons waardeoordeel: een juister toespitsen van de normenstelling. Of dit door een formuul als: het expressionism is geen bepaalde richting in de kunst kan worden ingezet, is meer dan twijfelachtig. Nochtans de goedmoedse doorsnee intellektueel, die over alle uitingen van geestelike bedrijvigheid (de terminologie is van hem) graag zijn zeg heeft en graag op een gestoelte staat, houdt de expressionistiese kronkelstroom binnen de zeer brede oeverlijnen van zijn eklekticism. De bedding precies delven durft hij niet aan. Hij kanaliseert liever een overgroot stroomgebied. De vloed zal er zijn loop wel volgen. Het zal in het land van die man nooit grote watersnood worden. Ik hou van grote watersnood. De verbruikte substansen worden afgevoerd en het land wordt vruchtbaar als de stroom terug binnen zijn bedding treedt. Zulkdanig moment doet zich tans voor. We hoeven ons als vaarman te orienteeren. Hogere, gevraakte formuul, als rubber rekbaar, biedt geen houvast, en ze is aangewezen voor lui van wie te zeggen is: ‘Les philistins gobent le modernisme comme ils goberaient un oeuf: avec sérénité, avec béatitude’.
Het duitse expressionism is meer dan een reagens op de stippelige gevoelsmozaiek uit de impressionistiese romantijd, tegen de proefkonijntjes van de experimentele psychologie, tegen de Lebensschnittchen (met of zonder kruiderij) van de realisten, tegen de ledepoppen der symboliek.
Het verdient alle lof een terugwerking in te luiden tegen de simili wetenschappelike dramatiek, die onder haar tragiese opgeblazenheid koude diagnose herbergt en te herleiden blijft tot een min of meer kompleks geval van nervenaandoening (Spoken van Ibsen blijft na de neo-Salvarsaanbehandeling lastig misbaar) om de kunst terug te voeren op het plan der vermenseliking en der primitiviteit. Deze wekroep is echter leuzenleeg. Vermenseliking: door werfeliaanse predikant-poëzie en ersatz-godsdienst of door maatschappelike hervormingen? De rol der ethiek is hier zowat omschreven als reinigingsdienst van een evenwichtiger sociale orde. Voor het overige gaat ze te raad bij Jean Jacques Rousseau en vindt als maatschappelike haar uiting in het graagbeleden kommunism.
Na eeuwenlange kultus van Utopia, het koekoeksheim der romantiek en het fiktief toevluchtsoord van alle aangetasten met wereldwee beveelt de kategoriese imperatief ons de gronding van een maatschappelik Eden door de Daad. Geen gedroomde nevenzijdige wereldorde, geen Koninkrijk Gods dat een breekbare ideologie voorspiegelt, maar een ervaarbare werkelikheid. De politisering van alle geestkracht naar de gestalte- | |
| |
nis van een Elyseum in de kern van het wereldgebeuren hergeeft de staatsmanschap haar oorspronkelike bestemming: d.i. naast het behartigen der volkswelvaart, ook de geestelike luister in een hoger licht stellen. De Daad zal het bouwvallige der samenleving slopen, niet reformisties herplaasteren, om de toekomststaat op te trekken. Zo zet idee zich om in handeling: maatschappelike vormwording van ons ethos.
Feiten zijn feiten. Er is daarover niet fantasmagories weg te mijmeren: ze zijn te aanvaarden als onmiddellik reformgegeven. Zo is zuiver ethies betracht, recht slechts te verwezenliken door macht, zijn tegenvoeter. De Daad, hiermee bedoel ik zelfs de overwogen daad als rezultante van een ideaalpolitiese gedragslijn, draagt ambivalens in zich. De Daad is tweesnijdig. Zij kan slechts konkreet worden door het verwerven van een machthebberschap dat ethies verwerpelik is. De Daad als revolutionnaire agitatie is enkel tot verwezenliking aangewezen na de fermentering van het volksgemoed. Zolang deze fermentering (een wellust voor troebelwatervissers) niet loskomt, blijft politiek een schipperij tussen partijprogrammas. Het doel heiligt de middelen. Jawel, maar hoe vaak ontadelen niet de middelen het doel? Een hervorming die zich maatschappelik verwerkelikt en bestendigt, vervalt onfeilbaar in haar tegendeel. Haar staties karakter vermag niet met de wisselingen in het wereldbewustzijn in harmonie te blijven. Wat heden onder is is morgen boven en vice versa.
Men zal voorwerpen: dit is de navelkijkerij, het indifferentism van ‘Van Nu en Straks’ in eer herstellen. Dwaling. Het anarchisties individualism dat zich bij de 90ers uit het gemeenschapsleven loshaakte om zich mikrokosmies te vereenzamen in het verfijnen van private wellust, werkte zich politiek uit tot een volslagen ruggegraatloosheid, belletries tot een verzeldzaming in overprikkeld, niet zelden wereldmoe sensitivism.
De fin de siècle-geest, het egocentries zelfbehagen en zelfbespiegelen is dood aan daden en bracht geen ethos. Daartegenover stellen wij het religieuze algevoel, dat de uiteenlopendste confessionnele of wijsgerige belijdenissen in zijn zuiver hymne aan de schepping versmelt. De schakkeringen liggen hier evenwijdig met evenveel leerstellingen, 't zij van spiritualistiese of pantheistiese geaardheid, maar grondlaag is de begenadiging, deze wereld te schouwen in haar universele rondgang, haar bestendige metamorfoze.
Of dit zich manifesteert in dyoniziese roes of in kontemplatief godsverlangen, grondverschil is hier niet, want deze universele beleving van het Al zal zich verweven met individuele gestemdheden.
Maar alle beweegt toch één reagens: de verwijding van
| |
| |
het Ik uit het kwade koortstempo der dekadentie om zijn hartslag te verhevigen, intens in eenklank met het algebeuren.
Mijn skepsis tegenover politiek als gestaltingsmedium der Idee berust niet in theoreties geschil, maar is een slotsom uit feitenmateriaal. Het welslagen ener hervorming is reeds de val der hervorming.
Maar evolutief gaan de beschavingsmomenten het volmaakte toe. En het loont een gans labeurleven, dit processus slechts met één stond te versnellen. De ‘vita nuova’ is te stellen als een maatschappelik experiment en berekening van politieke hypothezen. Als zodanig kan slechts het tastbaar feit bewijsvoering voor de ideologie zijn en in de gegeven omstandigheden acht ik pronostics daaromtrent een voorbarige inductie op mogelikheden die tegengesteld kunnen uitvallen, acht ik toekomstmuziek georkestreerd op onvaste motieven.
Naast de beijvering van een maatschappelik Nieuwland een ethiese opstanding inluiden, dit is de poolster in ons firmament.
| |
III.
De Vlaamse literatuur thans? Komt het schouwspel zien. Op het gelijkvloers hebt U de gelagzaal. Zetel van de lettergilde: De Korenbloem. De festijnen met slappe gersten zijn aan de gang. Fritz Francken is magister bibendi. Rond zijn slapen klautert nog de lauwer van de Rode Pelikaanprijskamp. O zoete drank der mokkaboon. Ledeganck bis. Naast hem tweelingbroeder in de rederijkerij, distilleert Ward Hermans bombast. In een hoek, uit de woeling weggelopen, staan de allerjongsten in romanties zelfbeklag en maanziek gebazel over uit vrijen gaan. Zoeven werd Pol de Mont ingeleid en de talentbedeling gaat aanvangen. In de tabakswalm marsjeert de schimmenstoet van Vlaanderens heldenheir uit roemrijk verleden. Fritz Francken, de liereman, roept manhaftig: Slaat op den trommele! De tremolo is nog niet van de lucht of een muzenzieke maagd kweelt iddylies: Mijn hart is droef en schoon. Nachtegalenslag, maanmirakels, traanklierpoezie begeleid met de buikspraak der begeesterde bombarie. De romantiek bloeit hier zachies uit. Hogerop liftman! Het patheties grosse-caisse gedonder verstomt stilaan. Daar hebt U zoetere melodie. Walsmuziek. En treedt uit: hier ontmoeten zich de mondaine lui. Herman Teirlinck staat voor een fijngeslepen psyche, waar het licht in iriseert, zelfgenoegzaam te pozeren en doet schalks. In zijn mondhoeken kwijlt nog het pallieteriaans pruimensap: Zwanzers zijn wijsgeren. U kunt de formuul gerust omkeren. Johan Meylander heeft het tot chef de rayon gebracht en beveelt zijn fashionkledij aan als attribuut van verfijning. Hij
| |
| |
klontert de Vlaamse pootaarde van zijn geverniste schoentippen. Excuus heren dekadenten voor deze bolwassing. Maar U houdt zo zielsveel van shampooing en ongraag haal ik een te ruwe roskam door Uw zo fijn frisuur.
Daarnaast een bergplaats voor waterproofs. De van de Woestijnianen ijveren voor de impermeabilisering van het Ik. Daarom lopen ze zo vaak van de regen in de drop en, om de aquatiese vergelijking door te zetten (een bokaal goudvissen heeft Teirlinck de Vertraagde Film geïnspireerd) als het stortregent in Vlaanderen, kan het dun Fonteintje van Roelants en Herremans niet eens zijn eigen gelispel beluisteren. De dekadentie is een glanstijd geweest in de Franse literatuur. Na het naturalisties gruwel, een inkeer naar subtielere genietingen. Aangescherpte zintuigelikheid, zeldzame receptiviteit was haar kenmerk. Overfijnd door het aansluiten van stimulansen met onadekwate zintuigen. Synestesia. Geluid wekt vizuele indrukken: grondsteen der progammuziek. Een opties beeld zet zich klankmatig om: grondsteen der kleurlyriek (Kandinsky). Op de spits gedreven leidt deze ontvankelikheid tot het motto dat als hoofding voor heel de neerslagkunst bovenaan is te stellen: Curaçao is de muziek der doemelingen.
Mijlenver staat deze nabootsing van uitheemse fin de siècle kunst van het epikurisme dat Jean des Esseintes in ‘A rebours’ drijft tot ‘un jeu de symphonies intérieures’.
Van deze leer hebben de Rode Zeilers als epigonen slechts de uitwendigheden afgeschuimd. Een ‘gommeux’ die kleeft van pommade en sandwichman is voor een modewinkel als dekadent uitzenden, is dit begrip ondiep maken, tot in het minderwaardige exhibitionnisme toe.
Liftman hogerop! Daar staan de sensaties van de ivoren torenwachters netjes in rarekiekkasten geordend en Van de Woestijne uit zijn zwaar beklag in een doorwoeld twelingbed. Zijn stem is hartochthees en morrenmoe. Zal straks het gebed hem vervromen, wijding over hem vaardig worden?
Altijd excelsior, liftman! Zovele lagen van de Vlaamse geest hebben wij doorstegen en de benauwenis grijpt ons naar de keel. Daar mediteert Wies Moens in zijn benediktijnersel. Er is geestdrift over eigen deemoed, die in groteske hoogmoed dreigt om te slaan. Ontferm U over de geringen, je eigen suprioriteit wordt groter naarmate je haar maatstaf verkleint. Feestelik bedankt voor de profetenparade. Kunst is geen filantropie.
Op de top komt Paul van Ostayen als windmaker om de muffe kamertjesbeklemming die wij doorstegen, duchtig te ventileren. Nauw is hij aan de gang of de beeltenissen vallen van de wand. Music Hall, Het Sienjaal en Bezette stad: een drieluik wordt in de plaats gehangen.
| |
| |
Music Hall. De blasé toon van het luchtig dandysme dat er zich in openbaart wordt reeds gepuurd tot een fris, onbevangen, lichtelik vroom levensgevoel. Gezien midden de rotzo van onze dichters met stemminkjes, hypokondriese en sentimentele, is dit boek een hele verruiming. De bleke kniezers over verloren dulcinées, ook de filodokse ‘Goden in 't diepst van hun gedachten’ worden met één slag bezijdigd. Toch is het moeilik deze verschijning te begroeten als van aard om het uitheemse handicap op Vlaanderen in te halen, om gelijke tred te houden met aanverwante figuren uit het buitenland. En evenmin is hiermee betoogd dat van Ostayen zich als epigoon, als overnemer van vreemde avantgardisten aanstelt al draagt zijn werk vaak hun invloed onverwerkt in zich.
Twee polaire gestemdheden betwisten elkaar het voorplan bij van Ostayen. Sensualisme dat soms in fletse boulevard-zinnelikheid verweekt (Klabund invloed) en dat in geval dominant zich wellicht tot een satanies baudelairiaans levensnihil zou ontwikkelen, en religiositeit, die in het Sienjaal de toppen der mystiek betreedt, Godnabij.
Het Sienjaal is geloof, Godsvrucht, wijding. Onmiddelliker in volle eenvoud dan de opgeschroefde bijbelteksten van Wies Moens, die vaak tweedehandse Tagore zijn. Waar van Ostayen's poëzie direkte beleving van omgeving en tijd inhoudt, teert Moens op fikties en vervalt in koddig deemoeddilletantisme. Als zodanig is hij even gemaniereerd als de simili-dekadenten die van alluur houden. In beiden veroordelen wij het gebaar, het onvergroeide, het liefhebberen bovenop, hier als genieter, daar als boeteling. Het Sienjaal draagt whitmaniaanse sporen en ook de jong Duitse lyriek rilt in de snaren. Wiegelied voor het Geliefde is een omwerking van Else Lasker Schüler's ‘Die Pavianmutter wiegt ihr Paviänchen in Schlaf’ met een paar lichtelike varianten. Het Sienjaal is een opgetogen hosannah aan het leven, dat in Bezette Stad tot een bang lamento zou vervrangen. Midden het ontredderd gebeuren der oorlogsjaren stonden wij algeheel mesjogge: De music-hallchansonnier heeft het voor ons zoo onvergankelik verklankt: ‘Nous avons perdu la boussole’.
Het inhaerent geloof in hogere zijnwaarden en het geweld der werkelikheid die tot een schrijnende tegenstelling leiden tussen Idee en Zijn, ontkrachten ook de laatste hoop in een aards Elyseum. Negatie op heel de lijn: Dada. Alle aktie, als politieke gedraging of als ethies verkondigingsgebaar weerspreekt haar richtsnoer zohaast verwezenlikt en gehandhaafd, de dromen dwarrelen neer, vleugellam. Het politieke dobbelspel, de didaktiese kanselpreek: geen heil. Kunst een werkzame factor voor de loutering van het mensdom? Resultaat zero. Kunst resept voor menswording? Idem. Kunst als uitingsmiddel voor enkele
| |
| |
subtielen? Diamantslijperij. De verhouding van de esthetiek ten overstaan van sociologiese vraagpunten zal geen dienstgebaar zijn. Kompromissen dienen principieel afgewezen. De kunst is niet schatplichtig en heeft in het gemeenschapsleven geen invoerrecht af te dragen aan de staathuishoudkunde. Zij staat tolvrij. Niets aan te melden heren!
L'art pour l'art dan? Maar niet in parnassiaanse zin. Wel kunst is wereldgevoel door vizie. Vizie is geen nuchter, zintuigelik vermogen, wel verinnerlikte schouwing buitenwaarts geprojekteerd in het voldragen beeld. Ontindividualisering van de sensaties naar eenwording met het aanschouwde objekt. Evenwichtige verhouding tussen het subject en het reaalbeeld in zijn binnenwezen.
Ziedaar nieuwe richtlijnen waarlangs Bezette Stad zich ontwikkelt.
Rythmiese typografie is echter een stelregel die bij doorvoering van van Ostayen's standpunt zelf vervallen moet. Rythmiese typografie is vooreerst uitheems import (Calligrammes Apollinaire) en brengt een offer aan het zo gevraakte naturalism. Schilderkunstig wordt alle natuurnamaak verworpen, een stelling die we algeheel en zonder voorbehoud kunnen omhelzen, maar belletries smokkelt men dit reproduktief beginsel terug over de grens die deze twee kunstuitingen scheidt. Pikturaal verwerpen wat belletries wordt toegepast. Waar blijft de konsekwens? Het aanwenden van rythmiese typografie kan een fantasia zijn. Het tot een onaantastbaar beginsel verheffen is een pikturale werkwijze letterkundig transponeren, wat vreemd aandoet waar normatief alle kunstuitingen binnen hun gebied worden teruggeleid. Letterkunde werkt niet vizueel.
Bezette Stad is als zijn voorgangers kruising van velerlei invloeden waaronder dadelik het simultaneïsm van Cendrar's Fin du Monde filmée par l'Archange opvalt, wat de gestemdheid betreft en de futuristiese techniek die terugslaat op de vorm. Van Ostayen ontrolt à rebours de episodiek van het bezettingsleven, waar het leed zich bij wijlen tot schrijnende humoreske vermomt. Het hooglied aan Nihil, walg voor al wat is, overzat verwerpen van bestaansvormen komt echter niet gedegen tot uiting als een gerijpt inzicht, veeleer als een woeste révolte, een bang gebaar naar bevrijding.
De dynamiek, het associatief bestanddeel in het versverband loopt vaak over het oppervlak weg. Zo in het Nihilgedicht, dat wordt aangeregen met een rij klankverwante woorden die geen dieper verband hebben, dan dat waarom een rijmwoordenboek ze onder dezelfde hoofding zou rubriceren. Sous les Ponts de Paris, naklanken van Het Sienjaal, is in zijn vervrongen toon humaner dan drie bundels metaforieze mooizeggerij
| |
| |
van Moens. Het is bij van Ostayen reeël doorleven als Moens bont opsmuksel vlecht rond een vage ideologie.
Dit ene vers doet het overige van Bezette Stad wanklinken, de groteske gedeelten terzij. Generaalkenmerk: het is herkauwsel van Music-Hall. De slotverzen hernieuwen de verzuchting naar het Nieuwland, dat het Sienjaal voorschemerde: kommunie van alle Godskinderen in oerliefde voor de Moederaarde.
Maar de politisering van de letterkunde, zo ze zich volstrekt langs het simplisties gebod van Max Brod: ‘Wenn du Mensch dich gut zu sein entscheidest, wirst den Weltenlauf du umgebärden’ kan moeilik meer verwekken dan een zeer ondoelmatige Schwärmerei, die bij ‘Clarté’ wellicht ettelike belijders aanwerft, maar die de loop der Genua-konferentie (met of zonder Lenin) toch niet verstoren, laat staan beïnvloeden zal.
Een delirium ins Blaue hinein blijft voor de gelovers in de daad hopeloos ideologies en luchtleeg, als ze hun paradijsdroom maatschappelik willen omzetten. De aankweek van een ethies humunculus als standaardtype der toekomstsamenleving zie ik intussen met interesse tegemoet. Of de realisering van het Eden in ons maatschappelik bedrijfsleven organies vergroeien kan, laat ik, evenals het geloofspunt: ‘Het Koninkrijk Gods is niet van deze wereld’ een open vraag Een antwoord pro of contra ware een blanco wissel op de toekomst.
Activism of quietism? Reeds de gebroeders Mann staan met antinomiese opvattingen op dit stuk. Heinrich Mann wil de kunst opstuwen als draagster van een politiek credo. Thomas Mann wil haar binnen het rein esthetiese beperken.
An sich is de leer der Daad als revolutionnaire hervorming slechts te aanvaarden onder beding van reaalpolities inzicht en vormingswil, in casu dus zou de rol de literatuur omschreven zijn als de bewerker van een evenwichtigere sociale orde door schotshriften, randbemerkingen bij naarvoorspringende maatschappelike gebeurtenissen. Het stellen van een politiek doel als kriterium onderschrijf ik algeheel hoewel ik het geloof ontbeer in het gunstig uitvallen van om 't even welk maatschappelik eksperiment.
Soviet Rusland waar het gemeenschapsideaal, de profetengroep van Dostojewski en Tolstoï de werkelikheid inging wordt stilaan een vruchtbare teelbodem voor uitheemse kapitaalkracht. Tussen Foch en Trotzky ligt slechts een ethiese schakkering. Hun kampmiddelen zijn analoog. Maatschappelike systemen worden aangeordend naar gelang de wisselingen in het rechtbewustzijn van de gemeenschap. Door de toepassing van een politiek en sociaalekonomies stelsel plus de uitgave van een prakties handboek voor staatsmoraal met de kantiaanse imperatief: Handel zo dat er samenstemming is tussen Uw daad en
| |
| |
de maatschappelike wetmatigheid (bij de Königberger wijsgeer een ethiese stelregel als dekmantel van een generaalkommando over het autonoom geweten) wordt het menselik verkeer geen ethies saamhorigheidsgevoel.
Dit zal groeien: van binnen uit. Caritas, broederschap hebben met sociaalekonomiese demonstratielust geen verwantschap. De kunst noch de wijsbegeerte zullen hier tot politieke vroondiensten worden verlaagd. Een nevelig humanism evenwel kan de verlossing brengen voor dweepzuchtige kontemplatieven en zieners. Het is fata morgana. De ideaalstaat, belichaming van een wereld waar de arbeid gelijkelik wordt verdeeld en waar geestelike eenheid geen loos woord is, kan slechts door reaalpolitiese kampmiddelen in zijn maatschappelike vorm overgaan. Of het dualisme tussen Idee en werkelikheid, tussen waarheid en feiten ermee wordt opgeheven, zal de mensheids-ethiek te beslechten hebben. Tweeledig dus zijn de geesteshoudingen ten overstaan van de regeneratoriese opdracht te bepalen: Ethies als zoektocht naar de louteringsberg waar ons wezen uit zijn lagere instinkten wordt ontvoogd om de andere helling in alschouwing en geadeld tot het Koninkrijk Gods in zijn aardse gestaltenis, te betreden. Maatschappelik: als een ordening van het bedrijfsleven naar ethiese normen.
De Westerwereld, het Avendland ligt in Baalsdienst en viert de veile kultus van het mammonism. Een histories materialist, die kapitalisme door kommunisme vervangt zonder ethies richtsnoer, misleidt zich in de waan, dat toestanden buitenaf bepalers zijn van het intellektueel en zedelik tijdsgehalte. Het wereldbeeld is, andersom, het geloof in een immanent rechtsgebod, dat zich maatschappelik realiseert. Dit mengsel van mystiek en sociale gestaltingswil is het zuiverst belichaamd in het volk van Israël. Verstrooid over de ganse globe heeft geen volk als het joodse een zo gekultiveerd saamhorigheidsgevoel.
Uit Tzaren Rusland door pogroms verdreven, uitgeweken naar het onherbergzame Far-West, boet het in gore ghettos zwaar de schuld zijn zielezuiverheid te hebben verkwanseld voor een schepel koren. Maar allerwegen is de roepstem hoorbaar die het wenkt naar het nieuwe Zionteken.
Martin Buber in zijn werk ‘Der heilige Weg’ geeft uiting aan deze drang naar herrijzenis, die zijn stamgenoten met verweer tegen de crux suastica doorstuwt. Overzichtelik neemt hij de strijdmiddelen in ogenschouw, die het zionism aanwenden kan ter verovering van eigen lotsbestemming en hij komt tot het inzicht, dat het Koninkrijk Gods niet een religieus nevelbeeld dient te zijn, een arkanum bereikbaar in bespiegelingen maar een maatschappelike, vormgeworden, ervaarbare ideaalheimat, waarin de geest zijn wederbeeld herkent en kan over- | |
| |
treden. Het aziaties ethos dat stoffelike goederen verwerpt en door ziening en extaze met een opperwereld kommunieert, is wegwijzer naar de Geest.
Wijsgerig houdt de westerling op het domein der ervaringswetenschap stand en staat schoorvoeteling als een bovenzinnelik Jenseits voor hem opgaat, ethies heeft machtskultus en hang naar heerszucht tot algehele verwording geleid. In alle westerstaten is het landbeleid monopolie van maatschappelike privilegiedragers, die hun gezag danken aan de bestendiging der volsnoden. Tot humaniteitsleuzen toe worden op de vlag geschreven en in top gehesen op de roofschepen van het Europees imperialism. De kentering kan worden ingeluid door het drijven van een geestelike politiek, die alle bewusten van de hoge opdracht de wereld te herscheppen tot een godbegenadigde mensenheimat, overlands omspannen zou, om niet als voorheen in passieve aanschouwing maar door aktieve deelname aan het sociale heilwerk, de verschijnselen tot hun ideaal-vorm op te voeren. Ver van ieder sociologies postulaat, ver van ieder godsdienstdogma is dit inzicht het aanvansstadium van een vervulbaar gemeenschapsideaal. De Daad, konkreetwording van een beginsel, draagt aan zich haar regeneratories merk, maar haar kausaal verloop, de feitenreeks die zij oproept, zal vaak in haar tegenpool belanden. Ook de maatschappelike status in zijn menigvuldige geledingen, in zijn volle omgang, wordt door een dynamiek beheerst, waarvan de Geest dienstregelaar worden kan. Wijsgerig heeft het materialism met zijn waanwijze deducties uit koel natuuronderzoek afgedaan. Het geloof in machten buiten de functionneel stoffelike, een nieuw spiritualism heeft zich geopenbaard. Ethies wordt eenvoud en deemoediging het verlossingswoord. Stallen wij echter deze gevoelens niet uit. De geest is het archimediese steunpunt om de wereld naar hoger idealiteit te heffen.
De medestanders in geestelike politiek staan evenver van ideologiese bespiegelaars als van opportunistiese horoskooptrekkers. Zij belijden het geloof in een ideaalstaat door het tot aksie om te zetten. De wetenschappelike specialisatie en de narcisdichterschap worden door een ethiese hervormingsstreving omvademd, die hun het merk van een hoog-menselike opdracht inprent. Sociologen hebben de maatschappelike taak voorgeschreven en de dichterschap zal de ethiese voedbodem aanleggen, waaruit de grondlaag van een toekomstsamenleving haar wasdom zal doen gedijen.
Prediking en boodschap is daartoe een leeg wachtwoord naar het Walhalla der gelukzaligen maar het offer brengt de vleeswording van de roep van heiligheid.
Zo volstrekt zich in Vlaanderen de ‘Umwertung aller
| |
| |
Werte’ spijts theoretiese muntschroders hier afgesleten pasgeld willen in omloop brengen.
* * *
Illico wordt de Blitzzug door het jonge Vlaanderen gehaald. Bij het vertrek komen de epigonen het perron opgestormd. André de Ridder (tu quoque) zei de jong Wener wekelingen te laat vaarwel en laat zijn zwaar gepak vallen. Boertige cluyte: de trein te laat.
Fijnzinnig maar vooral leuk is de Ridder waar hij het heeft over pseudo-moderniteit. Dwaling leraart hij: de hernieuwing voor te stellen als gaande van gavotte tot shimmy, indien de gezichtshoek dezelfde blijft. Moet men scherpschutter zijn om zulke gaai te doen tuimelen als de wip zo bijster laag is? Een heuse Herakles voorwaar. Inderdaad deze uitwendigheden liggen van de kernkwestie ver. Het geestelik elaboraat heeft zijn oorsprong in de omwoeling van het levensinzicht. Maar hoe oordeelt zijn siameese twelingbroer Johan Meylander hierover, als hij het flamingantism verwerpt met zijn reukzin of vergeelde modebladeren als kriterium?
Marnix Gysen in zijn Franciskuslitanie, heeft sporadies goddank, inbreuk gepleegd op dit primair beginsel. Door een omzetting der attributen wisselt niet de geest die ze aanwenden zal. Franciskus niet als voorheen naar wierook doen ruiken. maar naar benzien (Uw stem is een autosireen) kan als werkwijze geen vrijgeleide zijn op expressionisties gebied.
Het realisme keek de werkelikheid af om ze te konterfeiten.
Het herboren idealism in eenklank met de strevingen naar monumentale stijl als tegenwaarde van ons tijdsbewustzijn ontwerpt een realiteitsplan, dat de drang weergeeft om aan een onvolkomen tijdsaspekt naar een weidser vergezicht te ontkomen. Charley Chaplin ziet sterren als de knods op zijn krulhoofd terecht komt. Zo zijn wij-durch Leiden Freude-de geslagenen die alle passies en koortsen, al het leed van deze tijd in ons vlees voelen geënt en daardoor hoger heil bereiden.
Veel is niet na te laten. De mistige meersen waar de modderen Man ter plaats staat te dabben in het slib dat stagneert, de zonneloze serres chaudes waar de laatste orchidee spijts kunstkweek vaal ontbladert.
Misschien komen velen in bommeltrein achterna. Of U de reis meemaakt mijn hoorders? Het is als op de pascentrale, waar men een vrijgeleide haalt om een zeer ver land van rhapsodiese duisterlingen zonder hinder te doorkruisen. Een visa wordt enkel verstrekt op vertoon van elks identiteit. Enkele medereizigers voelen zich onthutst in de railwayvaart. Halen zij straks het noodsein over of gaan ze hun bestemming tegemoet?
| |
| |
Het is niet de trein uit Prikaz van André Salmon:
‘Le train sans horaire,
Le train sans direction,
Le train mené par un étudiant fou qui poursuit ses études’.
Want wij betrouwen op de geestelike seinwachters, die standnemen bij het wisselspoor.
V.J. Brunclair.
Voordracht gedeeltelik gehouden op het Kongres voor Moderne Kunst (Jan. 1922).
|
|